Tegen het vergeten. Degenstoten en sabelhouwen
(1997)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
Een slachtoffer van het einde van de Koude Oorlog, dat vergeten en onbegraven op het slagveld van de wereldgeschiedenis dreigt te blijven liggen, is de ‘convergentietheorie’. Daarover verneemt men al jaren niets meer, maar toch is er een tijd geweest dat die theorie met succes werd uitgedragen en verdedigd. De grondgedachte ervan is dat de ‘systemen’ van Oost en West, van kapitalisme en communisme, naar elkaar toe aan het groeien zijn. De convergentietheorie kent vele varianten, maar de meest uitgewerkte is die van Jan Tinbergen, econoom en socialist. In de jaren zestig trok deze theorie veel aandacht, ook internationaal. In het Oostblok werd zij fel bestreden. Dat lag voor de hand: volgens de officiële leer daar kon van een geleidelijke toenadering tussen ‘socialisme’ en ‘kapitalisme’ geen sprake zijn, aangezien het hier twee onverzoenlijk tegenover elkaar staande productiewijzen betrof, waarvan het socialisme historisch gedoemd was het kapitalisme te vervangen. Maar ook in het Westen stuitte de convergentietheorie op verzet. Jacques de Kadt had al in 1957 geen goed woord over voor Tinbergens ideeën, omdat die ervan uitgingen dat onder het communisme toch bepaalde ideeën van het socialisme waren verwezenlijkt. In het Westen zou de democratie voorop staan, aan de andere kant het socialisme. Hier wat meer socialisme, daar wat meer democratie - van dat soort convergentietheorie moest De Kadt niets hebben, juist omdat hij Tinbergens uitgangspunt verwierp, dat communisten en democratisch socialisten een gemeenschappelijke grondslag deelden. Daarmee werd door Tinbergen in feite het totalitaire karakter van het communisme zo niet ontkend, dan toch beschouwd als een niet wezenlijk aspect ervan. Met zijn kritiek liep De Kadt vooruit op de literatuur die in de jaren zeventig en tachtig korte metten maakten met de zogenaamde ‘deformatietheorie’. Volgens die theorie, waarvan verschillende varianten bestaan en die haar eerste formulering bij Trotski vindt, is het oorspronkelijk goede communisme door allerlei toevalligheden - de achterlijkheid van Rusland, de omsingeling door het kapitalisme, het karakter van Stalin, enzovoort - gedeformeerd tot stalinisme. De critici schrapten het woord ‘toevallig’: de ‘deformatie’ was, om zo te zeggen, genetisch ingebouwd in het oorspronkelijke communisme. Inmiddels is de convergentietheorie van het toneel verdwenen. Niemand beweert nog in ernst dat de ‘economische ordes’ van Oost en West zich naar elkaar toe bewegen. Daarvan was dertig jaar geleden ook al geen sprake. Maar toen was het minder gemakkelijk dit te constateren. Toch blijft de vraag hoe Tinbergen erbij kwam een theorie te formuleren die toen al zo ver afstond van de werkelijkheid. | |
[pagina 156]
| |
Ik vermoed dat twee elementen in zijn denken hier van belang zijn geweest: zijn ‘socialisme’ en zijn theorie van de economie. Het socialisme van Tinbergen is bovenal plansocialisme, het bereiken van een ‘optimale economische orde’. Planning door de overheid staat daarin centraal. Dat was al zo in het vooroorlogse Plan van de Arbeid van de SDAP, waaraan hij een gewichtige bijdrage leverde; het was ook zo bij de naoorlogse oprichting van het Centraal Plan Bureau, waarvan de naam tot uitdrukking brengt dat het zijn oprichter en eerste directeur om heel wat meer was te doen dan het verzamelen en interpreteren van macro-economische grootheden. Vanuit plansocialistisch gezichtspunt is het van ondergeschikt belang of die planning geschiedt in een centraal geleide economie, of in een staathuishouding gebaseerd op vrije ondernemingsgewijze productie. In de theorie van Tinbergen wordt ervan uitgegaan dat een ‘optimale economische orde’ de doelstelling is van ‘de samenleving’ - althans van hen die het daarin voor het zeggen hebben. Zulke uitgangspunten zijn van een wonderlijke abstractie en wereldvreemdheid. In de eerste plaats omdat zij - daarin had De Kadt zeker gelijk - het verschil tussen een democratisch en een totalitair politiek stelsel tot iets van zijdelings belang reduceren. In de tweede plaats wordt genegeerd dat er ook nog zoiets als politiek bestaat; dat leiders van een staat, zeker van een staat als de Sovjet-Unie, wel eens niet als eerste en belangrijkste doelstelling het realiseren van een ‘optimale economische orde’ voor hun onderdanen kunnen hebben. Op theoretische gronden kan de convergentietheorie zonder meer verworpen worden, omdat deze op zulke ondeugdelijke vooronderstellingen is gebaseerd. Het was niet nodig heel Oost-Europa en de Sovjet-Unie op hun kop te zetten om er ook nog empirisch de onhoudbaarheid van te demonstreren. |
|