Tegen het vergeten. Degenstoten en sabelhouwen
(1997)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermdReiziger doet HavanaHet reisverhaal op zijn ergst: ik word op mijn wenken bediend door het maandblad O, dat voor zijn derde nummer (januari 1991) H.J.A. Hofland op expeditie naar Cuba, ‘het reservaat van het socialisme’, heeft gestuurd. O is een van die nieuwe tijdschriften in Nederland die niet gratis door een creditcard-organisatie of een beleggingsfonds aan hun klanten worden rondgestuurd, maar daar verder toch vrijwel identiek mee zijn. Een interview met Iemand Die Het Gemaakt Heeft. Iets over een ver land, met grote foto's. Een of meer culinaire gebeurtenissen. De geschiedenis van de stropdas. Tips over geld, beleggen en belasting. Een blik vooruit op de herfstmode. Een zo kort mogelijk verhaal van een ‘gereputeerde’ schrijver. Hagelslag over toneel, muziek en beeldende kunst (altijd met prijzen). Alles van plastic. Viva Lenin past perfect in deze sfeer van dure leegheid. Het is een karakteristiek Hoflands reisverhaal, de ‘reportage’ gaat dus niet over Cuba, maar over de mijmeringen en gevoelens van de auteur op weg naar, en te Cuba. De impressies van stad en land (eigenlijk alleen stad, Havana) worden opgedaan bij de dagelijkse pogingen om geaccrediteerd te worden als journalist. Deze slagen niet voordat onze globetrotter na vijf dagen weer vertrekt. Het reisverslag heeft zo de vorm | |
[pagina 142]
| |
gekregen van een expeditie om aan de mogelijkheid te komen een reisverslag te schrijven. Bij een ander zou de gedachte post kunnen vatten aan een postmodernistisch schema; in het geval van Hofland liggen luiheid en gemakzucht meer voor de hand. Niet dat zijn mijmeringen en kleine belevenissen niet fraai zijn opgeschreven. De waarde ervan bestaat eruit, althans dat denk ik, dat de lezer ‘het voor zich ziet’ en zich zo in de gemoedstoestand van Hofland verplaatst: ‘wie doet me wat’ denkend, terwijl hij na de lange reis een sigaar rookt op het balkon van zijn hotelkamer, 23 hoog; kreeft etend in het restaurant Tocororo, bestolen wordend door straatboefjes op de grote boulevard langs zee, zijn paspoort herwinnend - wie zou niet met hem meeleven? Bleef het daar maar bij: overpeinzingen en mijmeringen over de kleine dingen des levens; een subjectivisme dat alleen maar koketteert met de pretentie van objectiviteit. Maar blijkbaar was dit toch te weinig voor een trip naar Havana. Er zit niets anders op om dan maar op museumbezoek te gaan. Het Stadsmuseum (verslagen), het Afrikaanse, het koloniale, het opvoedkundige, het automuseum en dan het beste: ‘Het Museum Hemingway, dat bestaat uit zijn villa Finea Vigía vijftien kilometer buiten de stad op een heuvel, ongeveer zoals het er daar uitzag op de dag dat hij de monding (sic! BT) van zijn dubbelloops jachtgeweer in zijn mond zette en het bovenste deel van zijn hoofd eraf schoot. Wat een macho-dood! En wat een prachtig huis. Hoe uitzichtloos moet het er in zijn hersens hebben uitgezien om daar zo radicaal zelfmoord te plegen.’ Van zo'n reisverhaal geniet ik. Op pelgrimage naar de Cubaanse villa van Hemingway en daar dan mijmeren over de laatste ogenblikken van de schrijver en zijn motieven zich hier de hersens uit het hoofd te schieten, terwijl dat in werkelijkheid gebeurde in Ketchum, Idaho, waar de natuur overigens ook zeer fraai schijnt te zijn. Zo ken ik mijn Hofland weer: de man die met trein en taxi door heel Oost-Europa reist, ten slotte in ‘Kiëv’ (sic! BT) arriveert en zich dan vanuit hotel Dnipro naar het monument Babi Jar laat vervoeren, om daar te mijmeren en te peinzen: ‘Het is een mooi, een ontroerend, een aangrijpend monument, gemaakt door de beeldhouwer Lysenko, en het staat op deze plaats omdat de Duitsers hier tussen 1941 en 1943 ongeveer honderdduizend sovjetburgers en krijgsgevangenen hebben doodgeschoten. Historische grond, dat is het minste wat je ervan kunt zeggen.’Ga naar eind51 Het minste wat je ervan zeggen kunt - dat is inderdaad wat onze globetrotter doet. Babi Jar is de plek waar in 1941 vijftig- tot tachtig- | |
[pagina 143]
| |
duizend Russische joden werden doodgeschoten. Niet omdat ze krijgsgevangene of sovjetburger waren, maar vanwege hun jood-zijn. Na de Tweede Wereldoorlog werd de herinnering aan deze slachting door het sovjetregime stelselmatig onmogelijk gemaakt, tot en met plannen om op het massagraf een sportstadion te bouwen. Dat leidt tot een fel protest van de schrijver Viktor Nekrasov in de Literatoernaja Gazeta (1959) en twee jaar later publiceert Jevgeni Jevtoesjenko in datzelfde blad zijn beroemdste gedicht: Babi Jar - een felle aanklacht tegen de sovjetleiders die deze massamoord op de joden van Kiev blijven ontkennen. Het jaar daarop gebruikt Dmitri Sjostakovitsj dat gedicht in zijn dertiende symfonie. In 1966 verschijnt de novelle Babi Jar van Anatoli Koeznetsov, en het monument dat Hofland tot zijn overpeinzingen over militaire kerkhoven brengt, wordt in 1975 geplaatst. Maar tot verbijstering van ieder die van de geschiedenis op de hoogte is, ontbreekt op dat moment elke verwijzing naar het feit dat hier joden zijn vermoord. Van de geschiedenis op de hoogte zijn... dat is wel veel gevraagd van een journalist die ‘De weg naar Jalta en terug’ (zo heet het betreffende hoofdstuk in Orde bestaat niet) bewandelt. De intellectuele bagage van Hofland op deze reis bestond uit de New York Times van 17 maart 1955 (met daarin de ‘volledige geheime notulen van de conferentie van Jalta’) en het rugzakje lucht dat hij overal met zich meetorst. Toch: Jevtoesjenko's gedicht en Sjostakovitsj' symfonie behoren tot het bekendste dat de naoorlogse kunst in de Sovjet-Unie heeft opgeleverd. Ik noem het een bijzondere prestatie om helemaal naar Babi Jar te tijgen zonder enig benul te hebben of te krijgen van wat daar is gebeurd, en daar dan een boekje over open te doen. De trouwe lezer weet echter dat hier voor Hofland geen sprake is van bijzondere prestaties. De grote feitelijke misgreep (verpakt in precieuze schoonschrijverij) is allengs het waarmerk van zijn proza geworden. Niemand schrijft zo aanstekelijk over verslaggevers als ‘de infanterie van de journalistiek’, en niemand legt zo ongegeneerd een afkeer van feiten, gegevens en uitzoekerij aan de dag. Hofland heeft nooit iets gelezen. Hij heeft altijd ergens in ‘gebladerd’ en op grond daarvan ‘de indruk gekregen’ dat een deel van de wereld zo en zo in elkaar zit. Als hij een grote schimprede schrijft tegen de ondermijning van het publieke omroepbestel door tros en Veronica, dan voert hij als bewijs van wat ons in het algemeen te wachten staat als de commercialiseerders het voor het zeggen gekregen hebben, de liquidatie door Rob Out van de Paul Meyershow aan. Er moest een ingezonden stuk van Arie Kleijwegt aan te pas komen om hem diets te maken dat de Paul Meyershow niet een programma van Veronica was, | |
[pagina 144]
| |
maar nu juist van de publieke omroep waarvoor Hofland zo welschrijvend een lans brak: de nos. De hekel aan nauwkeurigheid en precisie neemt langzamerhand absurde vormen aan: zo slaagde hij erin de eerste treinconducteur die in Nederland bij de uitoefening van zijn beroep is vermoord, in zijn column (15 mei 1991) de geheel verzonnen naam Messing te geven. Dit ging de hoofdredactie van NRC/Handelsblad (die al jarenlang haar hoofd in het zand steekt voor het journalistieke knoeiwerk van haar coryfee) te ver, en wat met Babi Jar en de ‘monding’ van Hemingways dubbelloops te Havana nooit is gebeurd, gebeurde nu. Enkele dagen later publiceerde de krant een rectificatie. Dit moet helder zijn: het gaat mij niet om Hofland persoonlijk, die al jaren lang de vastberaden held op sokken uithangt. Het gaat erom dat er een goegemeente van Halbgebildeten is, die zijn meningen over de politieke werkelijkheid voor belangwekkend houdt, ook al zijn het geen meningen maar fris geformuleerde clichés; ook al is het overduidelijk dat er geen nieuwsgierigheid aan ten grondslag ligt, maar gezapigheid. Mijn ergernis geldt Hofland, die op verlepte lauweren rust. Mijn woede geldt zijn publiek, dat hem zoals hij nu is verdient. Waarom houdt Hofland niet op met de pretentie dat hij schrijft over de politieke werkelijkheid? Als hij zich bekent tot fictie, kan hij altijd nog in aanmerking komen voor de ako-literatuurprijs, die volgens de nieuwste regels alleen nog maar aan beoefenaren van dat genre mag worden uitgereikt.
Naschrift. Op de oorspronkelijke publicatie van het bovenstaande (Maatstaf, 1991, 8/9), volgde een uitvoerige reactie van Hofland, met als titel ‘De bewindvoerder’ die, met mijn repliek, verscheen in Maatstaf, 1992, 2. In zijn reactie maakte hij mij onder andere uit voor ‘waakhond’, ‘jakhals’ en ‘krokodil’ en betichtte hij mij van ‘halve leugens’, zonder daarvan ook maar één voorbeeld te noemen. Over Babi Jar meldde hij dat hij zijn ‘reden had om het zo op te schrijven’. Welke dat was, vertelde hij er niet bij, wel dat het geen goede was. Aan de plaats waar Hemingway zelfmoord heeft gepleegd, maakte hij geen woord vuil. |
|