Tegen het vergeten. Degenstoten en sabelhouwen
(1997)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Kousbroek en filosofie‘Essays over filosofie i’ luidt de ondertitel van Einsteins poppenhuis, de nieuwe bundel van Rudy Kousbroek.Ga naar eind52 Ik heb alleen nog maar het derde gedeelte gelezen, ‘Namen noemen’, dat begint met een hilariteit opwekkende hersenkraker om de namen van twaalf moderne filosofen op te sporen. Per filosoof kan dat door twee uitspraken in het Engels te ontcijferen, waarvan de eerste om zo te zeggen een ondertitel is bij de tweede. Bijvoorbeeld: ‘During the siege of the Cultural Supplement, when everyone had to fight for their lives, it was discovered that one gun was defective: if it was not fired immediately its barrel drooped.’ Dit ter verklaring van: ‘Poll, fire! Ah, bent.’ Dit is Kousbroek op zijn best, maar het is een Kousbroek die niet te vaak aan het woord moet komen. Een kattentaalboek van enkele tientallen bladzijden is leuk; een van tweehonderd zou een rampje zijn. Niets is zo vervelend en vermoeiend als een plattelandse letterkunde, waarin één woordgrap zich als een pantoffeldiertje in talloze mutaties voortplant. De puzzel naar de twaalf filosofen is gelukkig na twee bladzijden voorbij. Daar ligt het dus niet aan. Het ligt aan wat daarna komt. Dat is een aantal korte stukjes, die oorspronkelijk als krantenartikelen zijn verschenen, en die allemaal om hetzelfde draaien. Steeds weer herhaalt Kousbroek dat er een strijd tegen metafysica, religie en obscurantisme - voor hem is het allemaal hetzelfde - moet worden gestreden en dat dit mogelijk is op basis van het werk van sir Karl Popper, die met zijn falsificatie-criterium het onfeilbare instrument heeft gesmeed om wetenschappelijke van niet-wetenschappelijke uitspraken te scheiden. Een uitspraak, waarvan op basis van feitelijke waarnemingen kan worden gesteld dat zij niet waar is, die ‘falsifieerbaar’ is, dat is in principe een wetenschappelijke uitspraak. Alle andere uitspraken zijn dat niet. Kousbroek vertaalt ‘falsification’, de term die Popper gebruikt in de Engelse versie van zijn voornaamste wetenschapstheoretische werk, The Logic of Scientific Discovery,Ga naar eind53 dat in het oorspronkelijk Duitse Lo- | |
[pagina 146]
| |
gik der Forschung (1934) ‘Falsifikation’ heet, met ‘vervalsbaarheid’ (blz 131). Dat is in overeenstemming met het woordenboek van de Nederlandse taal, maar helemaal mis als het gaat om het ‘taalspel’ van Poppers wetenschapstheorie. Het gaat er immers niet om of zo'n uitspraak ‘vervalsbaar’ is (alsof het een schilderstuk betreft), maar of ervan kan worden aangetoond dat zij empirisch onjuist is. Daarvoor is de term ‘falsifieerbaar’ in en door gebruik, de meest geschikte gebleken. Maar hierin is niet het teleurstellende van dit deel gelegen. Dat wordt veroorzaakt door iets anders; door het feit dat Kousbroek in zijn polemische uitvallen tegen duisterlingen of dogmatici van verschillend kaliber - Feyerabend, Wittgenstein, Mulisch, Burnier, Heidegger en Stephanie de Voogd (Oef! Die was lang geleden!) - nooit verder komt dan steeds maar weer te herhalen dat Popper hier de juiste weg heeft gewezen. Zelf begaat hij die weg niet; het blijft bij heen en weer drentelen - soms heel elegant - op de eerste meters. Dit is aanvaardbaar in een krantenartikel. Het is onaanvaardbaar in een boek dat zich presenteert als ‘Essays over filosofie’, waar het denkende dat gedacht wordt niet verder komt dan het niveau van een eerstejaarsinleiding in de wetenschapsfilosofie - met weglating van de problemen die Poppers criterium voor wetenschappelijkheid niet alleen in de alfa- en gamma-wetenschappen oproept, maar ook in de natuurwetenschappen. De meest zuivere manier om een uitspraak te falsifiëren, bestaat uit de toetsing van die uitspraak, geoperationaliseerd als hypothese, door middel van een cruciaal experiment. Maar in 1906 leverde Pierre Duhem al een overtuigende argumentatie tegen de mogelijkheid van cruciale experimenten. Volgens hem was het bij zo'n poging tot falsificatie onmogelijk een onbetwistbaar onderscheid te maken tussen de theorie die hier getoetst wordt in de vorm van een eruit afgeleide hypothese en de vooronderstellingen waarvan wij uitgaan bij het uitvoeren van zo'n experiment. Een voorbeeld van Duhem: de brekingswetten van licht worden bestudeerd met behulp van vlakke spiegels. Maar die spiegels zijn gemaakt op basis van de vooronderstelling van het bestaan van diezelfde wetten.Ga naar eind54 Popper heeft in de Logic of Scientific Discovery wel enige aandacht aan Duhem besteedt, maar hij gaat daar merkwaardig genoeg in het geheel niet in op dit argument. Dat doet hij pas veel later, in Conjectures and Refutations.Ga naar eind55 Zijn verweer tegen Duhems argument ziet er ongeveer zó uit: men moet twee theorieën nemen die uitgaan van dezelfde achtergrondkennis, maar alleen verschillen in de uitkomst van het experiment waaraan zij worden onderworpen. In dat geval vervalt Duhems argu- | |
[pagina 147]
| |
ment, of liever gezegd: dan blijft de mogelijkheid van een cruciaal experiment bestaan. Niet iedereen is van deze verdediging van Popper ondersteboven geraakt, al was het alleen maar omdat het niet vanzelfsprekend is dat de procedure die Popper voorstelt voor elk experiment uitvoerbaar is.Ga naar eind56 Rudy Kousbroek hoeft in ‘Essays over filosofie’ wat mij betreft geen uiteenzetting te geven van de wetenschapstheoretische vraagstukken rond Poppers ‘falsificationisme’. Dat hij van hun bestaan enig besef had vertoond, was op zijn plaats geweest. Maar het pijnlijkste is dat hij in dit derde deel, ‘Namen noemen’, inderdaad niet verder komt dan dat: ‘namen noemen’, al dan niet met behulp van een verbale rebus. ‘Het is merkwaardig dat de elucubraties van Mulisch betrekkelijk weinig kritiek uitlokken,’ schrijft hij in een naschrift bij een stukje over een ‘filosofische tekst’ van Harry Mulisch. ‘Elucubratie’ - dat zoek ik op - betekent: ‘moeizaam tot stand gekomen werkstuk’. Mijn indruk is dat het Mulisch geen enkele moeite kost zijn ‘filosofische’ gedachten op te schrijven. Nu verwachtte ik dat Kousbroek dit varkentje eens stevig zou soppen. Niets daarvan. Ook nu blijft het bij nauwelijks onderbouwde (maar geheel juiste) kwalificaties als ‘hemeltergende wartaal’. Om de belofte dat het hier ‘essays over filosofie’ betreft waar te maken, is echter meer nodig. Of is hier iets anders aan de hand? Profiteert Kousbroek hier van die merkwaardige scheiding in de Nederlandse cultuur, die eruit bestaat dat degenen die tot de letterkunde worden gerekend altijd serieus genomen worden als zij over wetenschap of politiek schrijven, ook als zij daarover niets van enig belang mee te delen hebben, terwijl overschrijdingen in omgekeerde richting toegelaten noch gewaardeerd worden?
Naschrift: Op 17 juni 1994 ontving Rudy Kousbroek een eredoctoraat in de wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Erepromotor was Lolle Nauta. In zijn dankwoord meldde Kousbroek: ‘Wat is filosofie? Mijn antwoord is uiteraard dat van “de brave” Popper: kritische discussie.’ Ter gelegenheid van deze feestelijkheid werden zijn hiervoor besproken ‘Filosofische essays’ herdrukt. |
|