Tegen het vergeten. Degenstoten en sabelhouwen
(1997)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
ReizenReisverhalen zijn armeluisliteratuur. De arme lui, dat zijn in dit geval schrijvers zowel als lezers. Zij delen het uitgangspunt dat bewegingen over de aarde op zichzelf belangwekkend zijn. Dit is een kinderlijke gedachte, die meestal verstopt wordt achter een andere, bijvoorbeeld dat de reiziger een interessante man of vrouw is, die zich ‘ontwikkelt’ door zich te verplaatsen. Autobiografie onder valse voorwendsels. In een variant van deze gedachte houdt hij juist de lezer een spiegel voor, de spiegel van het vreemde en het andere waarin het eigene verschijnt. In al die varianten wordt het kinderlijke en naïeve van de onderneming platgedrukt onder pretenties die daar niet op kunnen rusten. Het resultaat is een vorm van vermomde kitsch. Van wie zijn ook alweer die gemene regels over Slauerhoffs exotische en poëtische reislust? 'k Wil eerlijk zijn. Ik vond u wat would-be
Het leed smaakt evengoed te Krommenie.
Dit raakt de dichter Slauerhoff wel, maar bij hem is het niet meer dan een schampschot. De meeste reisschrijvers treffen kogels als deze tussen de ogen. Wie veel verre reizen maakt, heeft vaak niet veel te vertellen. Het overgrote deel van de reisliteratuur die de laatste jaren opgang maakt, komt voort uit gebrek aan verbeeldingskracht. Ik hou dus niet van het genre, wel van sommige exempels. De Odyssee lijkt mij als reisverhaal niet overtroffen; maar het is natuurlijk veel méér, net als Gullivers Travels. Van de ‘echte’ reisverhalen herinner ik mij met plezier die in When the Going Was Good van Evelyn Waugh. Net als de reisdagboeken van Graham Greene zijn zij echter minder interessant dan de romans waarvoor hier meer dan couleur locale wordt verzameld. Waugh en Greene vallen op die manier ook af. Het enige wat bij mij overblijft, is A Short Walk in the Hindu Kush van Eric Newby.Ga naar eind50 Nu ik het voor het eerst in jaren uit de kast haal, zie ik dat het een voorwoord van Evelyn Waugh heeft. Waugh legt eerst uit dat Eric Newby niet moet worden verwisseld | |
[pagina 141]
| |
met een schrijver van dezelfde naam ‘whom I have long relished’. Dan verklaart hij de eigenaardige reislust van Engelsen. ‘The English only have half (and wholly) killed themselves in order to get away from England.’ Newby is voor Waugh de laatste in een zonderlinge traditie. Die traditie is die van het naïeve reisverhaal, dat zich niet voor zijn kinderlijkheid schaamt maar er ook niet mee pronkt. Daardoor wordt het verhaal van een handelsreiziger in damesmode die aan zijn lot wil ontsnappen door aan een expeditie naar Noeristan te beginnen, authentiek en vermakelijk. Ik weet niet of deze kwaliteiten ook voor de andere boeken van Eric Newby gelden. Die gaan ook over reizen, maar ik heb ze nooit gelezen, en waarom zou ik. Misschien is hij zijn naïviteit wel trouw gebleven, zodat deze van een kwaliteit een handelsmerk is geworden. Vóór A Short Walk in the Hindu Kush schreef hij trouwens The Last Grain Race, over zijn reis als achttienjarige aan boord van een Finse windjammer van Groot-Brittannië naar Australië en weer terug, langs beide Kapen. Het lijkt mij stof voor een prachtig boek, maar ik zal het niet lezen. |
|