Holland Festival 1990 IV
Nee, een vrolijk avondje was het niet geworden, dacht ik toen ik een uurtje na afloop van een wijnhuis aan de Lijnbaansgracht naar mijn hotel in de Nicolaas Witsenstraat liep, pal tegenover het hoofdkwartier van de Partij van de Arbeid. Het regende zwakjes. Ik had geen regenjas, maar wel een uitvouwbare paraplu. Het was rond twaalven, en niet erg druk op de Weteringschans. Ik sloeg de Witsenstraat in, waar zich alleen geparkeerde auto's ophielden.
Tien meter voor de ingang van het hotel hoorde ik snelle voetstappen. Ik keerde me half om; op dat moment was een jongen die kleiner was dan ik mij al voorbij en ging voor mij staan. Schuin achter mij was iemand van groter postuur; ik kon hem vanuit mijn linkerooghoek zien. Beiden droegen spijkerbroeken, nylon baseball-jacks, de een een blauw met wit, dat van de ander was overheersend rood. Beiden droegen ook baseball-petten. De voorste stak iets puntigs onder zijn jack in mijn richting en zei: ‘Je geld of ik schiet’.
De situatie kwam mij eerder belachelijk dan gevaarlijk voor. ‘Jongen, waar denk je dat je mee bezig bent?’ vroeg ik. Hij aarzelde even en herhaalde toen zijn dreigement. Het kwam niet bij mij op om erop in te gaan. De volgende dag moest ik weer terug naar de conferentie in Dubrovnik, die ik de vorige dag had verlaten om mijn toezegging aan Arthur Sonnen gestand te doen. Alles wat ik nodig had zat in mijn binnenzak: tickets, creditcards, paspoort, rijbewijs, bank- en giropasjes, cheques. Plus het honorarium dat mij, als was ik kunstenaar, ook ter plaatse en in baar geld ter hand was gesteld. Ik moest niet denken aan de afgrijselijke ellende die zou ontstaan als ik mijn portefeuille nu zou afgeven.
Dit alles was geen rustige overpeinzing, maar een bliksemsnel en