‘het voortdurend schuiven met financiële posten, zonder dat iemand nog precies weet wat het zwaarst zou behoren te wegen, want daarvoor ontbreken de beginselen en de daarbij behorende waardenhiërarchie’; over ‘besluiten die genomen worden en vervolgens weer ingetrokken, wetten die worden uitgevaardigd en niet uitgevoerd of snel worden gewijzigd’, met als algemeen resultaat: ‘willekeur’ (de cursivering is van Oerlemans), ‘een bijna chronische verwarring waarmee de burgers worden opgescheept’, en ‘inconsequenties en inconsistenties... die... een aantasting vormen voor de spil van elk behoorlijk bestuur, de rechtszekerheid. Daar komt nog bij,’ aldus de aanklacht, ‘dat de carrière van de politicus niet gebaat is bij een consciëntieuze plichtsvervulling ten opzichte van een kritische cliëntèle. Hij kan zich immers altijd beroepen op onjuiste prognoses, ‘meevallers’, ‘tegenvallers’, of de ‘politieke wil’ van partijen, en zich aldus ‘misgreep na misgreep permitteren’.
Op het eerste gezicht wordt de ontcijfering van deze tekst niet vergemakkelijkt door het feit dat Oerlemans het in het algemene houdt en geen specifieke voorbeelden noemt bij deze karakteristiek van de Nederlandse ‘politiek’. Maar volgens mijn decoderingssleutel is dit gemakkelijk te verklaren. Elke concrete verwijzing naar een voorbeeld dat niet met de politiek ten aanzien van de universiteit te maken heeft, zou de verborgen boodschap van ‘De een-partijstaat Nederland’ verminken en dat misschien wel onherkenbaar.
In het vervolg van het artikel treft men echter talrijke kleine verwijzingen aan naar de toestand van de universiteit. Eerst nog als stijlfiguur: ‘Hoewel politici over bijvoorbeeld universiteiten graag praten in termen van rendement, wordt de vraag naar het rendement van de politicus zelden of nooit gesteld.’ Maar als verderop meer in algemene zin wordt gesteld dat het ‘rendement’ van allerlei overheidsoperaties, die worden aangeduid met slagwoorden als ‘deregulering’, ‘afslanking’, ‘krimp en groei’, ‘schaalvergroting’, ‘doorstroming’ en ‘gelijke kansen’, ‘vaak identiek blijkt te zijn aan kwaliteitsverlies’, dan is er geen twijfel mogelijk. Hier heeft Oerlemans het over de universiteiten.
De universiteiten, die een nieuw financieringsstelsel kregen opgelegd, gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten, waaraan de overheid zich vervolgens niet houdt, zodat steeds meer studenten door steeds minder docenten moeten worden onderwezen en de kosten per student nu gemiddeld lager liggen dan die voor leerlingen in het basisonderwijs. De universiteiten, die een zeer tijdrovend en gecompliceerd stelsel van onderzoeksplanning kregen opgelegd, dat zijn basis niet heeft in enig wetenschappelijk onderbouwd inzicht in