Tegen het vergeten. Degenstoten en sabelhouwen
(1997)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Jacques de Kadt IRonald Havenaar heeft er goed aan gedaan in zijn studie over het politieke denken van Jacques de KadtGa naar eind39 diens persoonlijk leven nagenoeg buiten beschouwing te laten. Wat moet men met een man die alleen door een mislukte revolutie (die ook nog tegen zijn zin werd geproclameerd) ermee op moest houden bij zijn ouders thuis te wonen; die liever PTT-ambtenaar werd dan naar de universiteit te gaan en die zijn ongetrouwd zijn op zijn 48ste jaar verklaarde met het argument dat een vrouw tijd, geld en energie kostte en dat het hem daar toch al te veel aan ontbrak? In de drie delen van zijn autobiografieGa naar eind40 wordt geen verslag gedaan van een privé-leven. Alles is politiek, althans zo moet het wel lijken bij een man van wie het politieke leven zozeer samenvalt met het privé-bestaan. De voorgenomen zelfmoord met ouders en broers in de meidagen van veertig, de ontsnapping naar Engeland; het feit dat zijn ouders en een van zijn twee broers het Jappenkamp niet overleefden - het worden in Politieke herinneringen van een randfiguur en Jaren die dubbel telden als kleine feiten meegedeeld. Over de dood van Du Perron en Ter Braak, met wie hij vlak voor de oorlog tot plannen voor politieke en intellectuele samenwerking was gekomen, schrijft hij daarentegen met een voor hem ongebruikelijke uitvoerigheid, emotie en bitterheid. In Uit mijn communistentijd maakt hij melding van ‘een van zijn vele verliefdheden’ uit zijn jeugd, compleet met het sonnet dat hij voor haar schreef, maar haar niet bij hun afscheid gaf; een afscheid nadat hij tot de slotsom was gekomen dat hij haar leven niet mocht bederven door haar ‘de liefde van een onvolwassene, in staat van gisting, aan te bieden. Ik besloot dus het sonnet voor mijn kist te bestemmen en met een paar conventionele woorden afscheid van haar te nemen. Toen ik het deed keek ze me aan en bleef even wachten alsof ze iets anders en iets meer van me verwacht had. Maar ik was blij dat ik mijn besluit genomen had en eraan vasthield.’ Hieruit kon de lezer opmaken ‘hoe ouderwets, conventioneel en victoriaans ik in die periode was’, schrijft De Kadt, en doet daarna de deur dicht: ‘Na dit “voer” | |
[pagina 110]
| |
aan de psychologen en aan de modernen te hebben verstrekt, acht ik me verder ontslagen van mededelingen op het gebied van zieleleven en sex.’ Daarna is bij De Kadt het persoonlijke nooit meer politiek, maar het politieke persoonlijk. |
|