Tegen het vergeten. Degenstoten en sabelhouwen
(1997)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
De eindeloze oorlogHet mei-nummer van Maatstaf telde in 1990 niet minder dan drie artikelen over de Tweede Wereldoorlog. Adriaan Venema kritiseerde het boek van Thomas Leeflang over het Nederlandse bioscoopbedrijf tijdens de bezetting. Bijvoet en Huberts kritiseerden Venema's studie over Nederlandse schrijvers in de oorlog. De drie artikelen zijn exemplarisch: dat van Venema voor zijn aanpak en obsessie, de twee andere voor de kritiek op zijn inspanningen. ‘Exemplarisch’ - dat wil zeggen dat het niet moeilijk is zich van deze drie artikelen een oneindige reeks varianten voor te stellen, waarin alleen in onderwerp of naamgeving permutaties optreden. Het verhaal blijft in de kern onveranderlijk. Er valt dus nog veel te doen. De Tweede Wereldoorlog en het postzegels verzamelen. Collaboratie en verzet bij esperantisten en neomalthusianen. Voetbal en fascisme. Kleuterleidsters en het Führer-Prinzip. ‘Fout’ en ‘goed’ in de zeeverkennerij. Twee vergeten bladzijden: het huisvrouwen- en homoverzet. Er komt geen eind aan; en er komt ook geen eind aan: bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie schijnen meer dan honderdvijftig studie- en dissertatieprojecten over zulke aspecten van Nederland en de Tweede Wereldoorlog te zijn gedeponeerd. De oproep van Hans Blom in zijn oratieGa naar eind34 (1983) om Nederland in oorlogstijd te bezien in realistischer termen dan in een eenkennig moralisme van ‘goed’ en ‘fout’, die oproep is nog steeds aan dovemansoren gesproken. Nederland en de Nederlandse geschiedschrijving van de oorlog gaan bovendien gebukt onder het feit dat schurken van formaat hier ontbreken. Hier geen Oswald Mosley, Léon Degrelle, Pierre Laval, Robert Brasillach. Wij moeten het doen met figuren als Mussert en Blokzijl, dolgeworden avro-leden in uniform; de ‘foute’ dichters, schrijvers en kunstenaars die jaren na dato zijn opgespoord en geregistreerd, waren zonder hun politieke diskwalificatie terecht vergeten gebleven. De oorlogshistorie begint gelijkenis te vertonen met de visindustrie. Naarmate de zee leger wordt, zet men fijnmaziger netten uit. De behandeling die Bernard Delfgaauw ten deel viel in een deel van de | |
[pagina 98]
| |
media, nadat hij ongevraagd verteld had in 1941 enkele maanden lid te zijn geweest van Arnold Meijers Zwart Front, toonde aan dat de journalistieke en columnistische fijnzinnigheid gelijke tred heeft gehouden met de maaswijdte van het nieuwe net. ‘Delfgaauw was “goed” in de jaren zestig, maar “fout” toen het zoveel moeilijker was om “goed” te zijn: in de jaren veertig.’ Aldus nrc/Handelsblad, 29 januari 1990, een oordeel vellend waarbij het gegeven dat Delfgaauw in het laatste deel van de oorlog een Duitse deserteur onderdak verschafte en wapens bewaarde voor het verzet, geen rol speelt. Zo is een man van grote wetenschappelijke en morele verdienste op zijn levensavond nog net op tijd in de kraag gevat. |
|