Tegen het vergeten. Degenstoten en sabelhouwen
(1997)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |
De strijd tussen Balzac en ComteDe uitvinding van de sociologie vond plaats in hetzelfde decennium als die van de realistische roman. De plaats was ook dezelfde: Parijs, hoofdstad van de negentiende eeuw. Daar publiceerde Auguste Comte tussen 1830 en 1842 de zes delen van zijn Cours de philosophie positive. De geschiedschrijving wil dat dit de locus classicus van de sociologie is, niet in de laatste plaats omdat Comte hier het woord ‘sociologie’ uitvond. Het allerslechtste boek van Norbert Elias en de meest vervelende inleiding in de sociologie, Wat is sociologie (1970), is slachtoffer van deze historische trouwhartigheid. In 1830 publiceerde Honoré de Balzac de eerste van een reeks romans die hij vanaf 1840 met de verzamelnaam ‘La comédie humaine’ aanduidde. De gelijktijdigheid van de beide oeuvres is de gelijktijdigheid van concurrenten. Met zijn ‘sociologie’ wil Comte de moderne samenleving op natuurwetenschappelijke wijze en alomvattend verklaren. Niet minder ambitieus is het programma van Balzac. ‘Ik zal elke vezel van het menselijk hart onderzoeken, elke sociale factor, en het zal waarheidsgetrouw zijn.’ Wisten zij van elkaar dat zij aan een Parallelaktion waren begonnen? Hun ongezochte en onbewuste competitie lijkt mij door Balzac gewonnen. Afgezien van Elias zijn het enkel nog specialisten in de geschiedenis van het sociologisch denken die, en dan nog bij hoge uitzondering, de moeite nemen in de werken van Comte te bladeren. Zij leren daaruit niet hoe de maatschappij werkt, maar hoe Comte's systeem in elkaar zit. Balzac wordt nog altijd gelezen, niet in de eerste plaats als socioloog avant la lettre misschien. Maar als mensen een beeld hebben van Frankrijk in de eerste helft van de negentiende eeuw, dan hebben zij dat beeld rechtstreeks of indirect in hoge mate te danken aan Balzac, zoals de romans van Dickens meer dan welk ander geschrift het beeld van Engeland in de negentiende eeuw bepalen. De concurrentie tussen sociologie en literatuur is echter niet geëindigd met de wedstrijd tussen Comte en Balzac. Zij is doorgegaan, al is veel sociologische literatuur minstens zo dor als de Cours de | |
[pagina 95]
| |
philosophie positive en al heeft de romankunst zich steeds verder verwikkeld in de vormproblemen van modernisme en postmodernisme, een ontwikkeling die de opgave inhoudt van sociologische pretenties à la Balzac. Veel van met name de klassieke sociologie is niettemin grootse literatuur: Thorstein Veblens Theory of the Leisure Class, Das Kapital I van Karl Marx, Philosophie des Geldes van Georg Simmel, om maar een paar voorbeelden te noemen. Omgekeerd zijn er hedendaagse literaire werken die niet alleen esthetische en morele verdiensten hebben maar ook een formidabel sociologisch kaliber. Romans van Solzjenitsyn zijn daarvan de meest imponerende voorbeelden. In de eerste cirkel, Kankerpaviljoen en De Goelag-archipel zullen voor de Sovjet-Unie zijn wat de romans van Dickens voor het Victoriaanse Engeland zijn gebleven. Het modernisme verlegde het accent van het verhaal naar de schrijver; het postmodernisme ontbond de schrijver in willekeurige invloeden en elementen. De grote burgerlijke roman van de negentiende eeuw werd te kijk gezet als naïef; een naïviteit die alleen maar wordt gekwadrateerd in het afstand nemen van de auteur door middel van ironie (Thomas Mann) of stijl (James Joyce). Literaire vooruitgang presenteert zich als een steeds meer gecompliceerde en verfijnde reflectie op de schrijfdaad: de huidige vertaling van het ‘sentimentalisch’ dat Friedrich Schiller indertijd, (in zijn essay Ueber Naive und Sentimentalische Dichtung) tegenover ‘naiv’ plaatste, als de twee categorieën waarin dichters verdeeld kunnen worden. Toen ik Thomas Wolfe's The Bonfire of VanitiesGa naar eind33 had gelezen, zag ik daarin een waardige voortzetting van Balzacs Comédie humaine. Onverschrokken repeteert Wolfe alle cliché's van de burgerlijke roman van de negentiende eeuw, te beginnen met het eerste: dat kleine oorzaken grote gevolgen hebben. De intrige van de roman wordt in het leven geroepen door een foute afslag. Wanneer Sherman McCoy zijn vriendin heeft afgehaald van de luchthaven Kennedy, neemt hij op weg terug naar Manhattan een verkeerde draai en belandt zo in de Bronx, de jungle van het hedendaagse New York. Twee negerjongens komen op de dure Mercedes af: hulp of overval? McCoy neemt het zekere voor het onzekere. Bij de succesvolle vlucht wordt een van de jongens geraakt. De ontsnapping uit de Bronx is echter niet meer dan het radertje dat een kolossaal mechanisme in onherroepelijke beweging zet, een beweging die met de ondergang en bevrijding van McCoy eindigt. Aan het begin van de roman is Sherman McCoy de belichaming van de moderne superyup. Zijn dochter heeft hij verrast met poppe- | |
[pagina 96]
| |
tjes uit de reeks ‘Masters of the Universe’. Heimelijk ziet hij zichzelf als een van hen, hoofd van de afdeling obligatie-speculatie in een bank op Wall Street ‘waar jonge mannen brullen om geld’. Het is moeilijk uit te leggen hoe hij aan zijn enorme salaris en zijn nog grotere provisie komt. Als zijn vrouw een poging waagt bij de verjaardag van hun dochtertje, houdt hij zich met moeite goed: papa schuift stukjes taart van de ene kant van de tafel naar de andere en mag elke keer een kruimel voor zichzelf houden. De succesvolle moderne kapitalist heeft inderdaad niets van Schumpeters scheppende ondernemer, die nieuwe producten op nieuwe markten brengt, nazaat van Prometheus. De grote entrepreneurs van de jaren tachtig weten alleen van geld en kopen met andermans geld ondernemingen op om die in stukken te breken, om ze daarna weer met winst van de hand te doen. Je moet een groot schrijver zijn om het parasitaire van dit kapitalisme zo haarfijn te fixeren als Wolfe het doet bij zijn kruimeldief. De eigenlijk hoofdpersoon van het boek is echter niet McCoy, maar New York, hoofdstad van de twintigste eeuw. Het milieu van de plaatselijke oude en nieuwe rijken wordt even meedogenloos getekend als dat van de zwarte zaakwaarnemers van de zwarte onderklasse en dat van politiek en justitie. De scène waarin een bejaarde miljonair sterft van het lachen in een van de duurste restaurants van Manhattan, is even onvergetelijk als de strijdkreet die in het gerechtsgebouw in de Bronx wordt aangeheven als de zon ondergaat: signaal voor alle rechters, advocaten, officieren van justitie en agenten van politie om naar buiten te rennen teneinde hun auto's in veiligheid te brengen vóórdat de horden van de nacht aanrukken. Achteraf lees ik dat de parallelliteit tussen Balzac en Wolfe niet een aardige gedachte van mij is, maar een welbewuste opzet van de laatste. De zwakheden van Balzac zal hij wel niet bewust hebben geïmiteerd. Ook bij Wolfe is de individuele karaktertekening minder sterk dan de schildering van de sociale wereld. Als literatuur vermag de sociologie nu eenmaal niet alles. |
|