maakte melding van het feit dat het debat tussen marxisten en anti-marxisten daar (met uitzondering van de Sovjet-Unie, waar zo'n debat niet bestaat) in toenemende mate als steriel wordt gewaardeerd. Daartegenover staat een grote belangstelling onder intellectuelen voor bijvoorbeeld het werk van Max Weber, wiens boeken (behalve Politik als Beruf - dat kan niet uitgegeven worden) gretig aftrek vinden. George Urban, directeur van Radio Free Europe, vertelde dat het bij de staf en de correspondenten van zijn zender precies zo lag: er waren daar geen marxisten meer, maar ook geen anti-marxisten. De kleine marxistische groeperingen in het Oostblok komen eigenlijk alleen nog maar in het blikveld omdat Radio Free Europe aandacht aan ze besteedt.
Het communisme als intellectueel project is dus dood, aan beide zijden van het IJzeren Gordijn. Ook al was dit misschien niet alleen te danken aan de onvermoeibare, hier verenigde jachtvliegers uit de oorlog der ideeën, dat was toch geen reden waarom de bedrukte stemming op dit finest hour maar niet optrok. Norman Podhoretz gaf die reden wel: dit was zeker niet het begin van het einde, op z'n allerbest het einde van het begin: ‘The death of Communism means not the end of apologetics for the Soviet Union.’ En dat is niet eens het hele verhaal: Kolakowski waarschuwde al voor een andere onzekerheid.
Hoe vaak, dacht ik bij mezelf, is het communisme nu al niet intellectueel dood verklaard? Zeker voor het eerst op het moment dat het een machtsfactor werd. De discrepantie tussen ideaal en perversie werd al - toen nog met de hoop dat het anders kon - in 1917 aan de kaak gesteld door Rosa Luxemburg, Karl Kautsky en Eduard Bernstein. De Sovjetrussische geschiedenis is van dat ogenblik af een geschiedenis van keerpunten die door opeenvolgende uittreders werden aangewezen als het moment waarop het ideaal definitief werd geperverteerd: het uiteenjagen van de grondwetgevende vergadering in 1918, Kronstadt, de usurpatie van het sociaal-democratische Georgië in 1920, de politieke eliminatie van Trotski, de collectivisatie van de landbouw in de vroege jaren dertig, de Grote Terreur en de showprocessen, het Hitler-Stalin-pact, de inlijving van Oost-Europa, Praag 1948, Chroetsjows onthullingen op het twintigste Partijcongres en de Hongaarse Opstand in 1956, Praag 1968, de vervolging van ‘dissidenten’. En elk nieuw ontdekt ‘keerpunt’ moet betekenen dat de eraan voorafgaande door de ontdekker van het laatste nooit zijn gezien als datgene wat ze voor een ondertussen wijzer geworden voorgaande generatie waren. Nergens wordt het onvermogen om ten minste iets van de geschiedenis te leren zonder haar persoonlijk te hebben beleefd, scherper en beschamender gedemonstreerd dan in