Tegen het vergeten. Degenstoten en sabelhouwen
(1997)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Bernard Mandeville: een voetnootEr zijn mensen van één boek, er zijn ook mensen van één zin. Van de laatste categorie is Bernard Mandeville (1670-1733) een uitnemend voorbeeld. Iedereen met een oppervlakkige kennis van de geschiedenis van het sociale of economische denken, kent hem als auteur van de zinsnede ‘private vices, public benefit’ - particuliere ondeugden leiden tot publiek voordeel. Die zinsnede werd gemunt in het begin van de achttiende eeuw, als motto bij een leerdicht getiteld ‘The Fable of the Bees’. Ze is nooit meer geweest dan een voetnoot in de geschiedenis van het denken. Zo veel is er over alles geschreven, dat zelfs een specialist maar enkele denkers grondig kan bestuderen - de randfiguren die voetnoten leveren worden voor lief genomen: het is een verrassing als hun boeken werkelijk blijken te bestaan. De Nederlandse vertaling van ‘The Fable of the Bees’Ga naar eind14 is bovendien een verrassing bij een verrassing. Niet alleen bestaat zijn boek, ook de schrijver wordt meer dan een naam. Bernard de Mandeville - dat deftige ‘de’ heeft hij op den duur achterwege gelaten - is geen Engelsman geweest, maar een Nederlander (van Friese afkomst nog wel), die in Leiden eerst filosofie en vervolgens medicijnen studeerde, zenuwarts werd en zich tenslotte in Engeland vestigde. De kern van de boodschap die hij neerlegde in zijn ‘Fabel van de Bijen’, is dat juist het feit dat de mens zich overgeeft aan ondeugden tot algemene welvaart leidt - een stelling die hem in zijn tijd beroemd èn berucht maakte. De ‘Fabel’ verscheen in 1705 als ‘zesstuiversbrochure’; in 1714 schreef de auteur er een toelichting bij om zich te vrijwaren tegen de misverstanden over zijn bedoelingen en opvattingen die ondertussen in de wereld waren gekomen. Die toelichting - vele malen dikker dan de ‘Fabel’ zelf - is in de Nederlandse uitgave integraal opgenomen. Mandeville karakteriseert zijn gedicht als ‘een in kreupelrijm verhaalde vertelling’, wat mij niet slecht gekozen voorkomt. Van Jan Eijkelboom was al bekend dat hij zowel hedendaagse Engelse gedichten (van Philip Larkin) als gedichten van Mandeville's tijdgenoot John Donne buitengewoon knap in het Nederlands kan vertalen. | |
[pagina 37]
| |
Zijn vertaling van de ‘Fable of the Bees’ laat zien dat hij er zijn dichtershand niet voor omdraait Engelse kreupelverzen om te zetten in evenwaardig Nederlands gerijmel. De ondertitel van de ‘Fabel’ is (in die vertaling) ‘De Mopperkorf of Schurken tot inkeer gekomen’. Mandeville gebruikt de bijenkorf als zinnebeeld van de mensenwereld, zoals velen dat vóór hem al hebben gedaan. Meestal gebeurde dat met de opzet de mensen een begerenswaardig ideaal voor te houden: zó, zo netjes geordend als in de bijenkorf, zouden ook de mensen hun samenleving moeten inrichten. Mandeville houdt de bijenkorf opnieuw op als voorbeeld, maar de strekking is een heel andere geworden dan bij de moralisten die hem voorgingen. In zijn bijenkorf tieren welig: bedrog, leugen, hebzucht, ijdelheid, enzovoort, ook al wordt daarover fors gehuicheld: Wanneer zij stalen en 't werd bekend,
noemden zij dat: emolument,
en kregen dat de mensen dóór,
dan hadden ze weer een naam daarvoor;
nooit waren zij kort of duidelijk
wanneer het ging om 't aardse slijk.
Voor de hedendaagse lezer misschien een treffend commentaar op optieregelingen en andere moderne verrijkingstechnieken, maar voor Mandeville slechts een van de opmaten naar zijn hoofdthema: het gewetenloos najagen van eigenbelang leidt tot de beste van alle mogelijke werelden: Zo was de zegen van die staat:
zij werden groot door al het kwaad.
De deugd, die van de politiek
duizenden trucjes had gespied,
sloot, door hun toedoen, heel gezwind,
vriendschap met d'ondeugd en sindsdien
deed het gemeenst van menigeen
iets voor het nut van 't algemeen.
Maar in plaats van dit laatste in te zien, gingen mopperkonten in de korf klagen over alle diefstal en oplichterij om hen heen. Boos van dat gezeur deed oppergod Jupiter hun zin en ontdeed de korf van fraude, met desastreus gevolg. De handel stortte ineen, de werkgelegenheid liep terug, de kunst verdween, enzovoort. In zijn toelichting zet Mandeville uitvoerig uiteen hoe het mecha- | |
[pagina 38]
| |
nisme dat private ondeugd in publieke welvaart omzet, in elkaar zit. Jenever bijvoorbeeld: ‘Niets is zo verderfelijk voor de gezondheid, de wakkerheid en de ijver van de armen als de beruchte drank waarvan de naam in het Hollands is afgeleid van de jeneverbes en die nu, door veelvuldig gebruik en de laconieke geest van de natie, van een woord van gemiddelde lengte gekrompen is tot de éénlettergrepige, bedwelmende “gin”, die de werkschuwen, de wanhopigen en de dwazen van beiderlei kunne in vervoering brengt en maakt dat de van honger haast stervende zuiplap met stompzinnige vadsigheid zijn lopen en zijn naaktheid bekijkt, of beide met zinloos gelach of nog smakelozer grappen bespot: het is een vurige plas die de hersens in vuur en vlam zet, de ingewanden verbrandt en alle inwendige delen verzengt; en tegelijkertijd is het een rivier der vergetelheid waarin de stakker die zich er in onderdompelt zijn nijpendste zorgen verdrinkt, en samen met zijn verstand ook iedere angstig bezorgde gedachte aan zijn om brood schreeuwende koters, de strenge vorst van de winter en zijn huiveringwekkend lege huis.’ Er is nog meer slechts over jenever drinken te zeggen en dat doet Mandeville ook, uitvoerig. Maar toch, stelt hij daarna vast, komt uit dit kwaad veel goeds voort: drankaccijns verrijkt de staatskas, aan de productie en verhandeling van het bocht verdienen tallozen goed brood, het is voor de armen een goedkoop middel om ongevoelig te worden voor pijn en kou, en het houdt bij soldaten en zeelieden de moed erin. Zedelijkheid is in de ogen van Mandeville een uitvinding waarmee politici (in de vertaling van Jean Schalekamp; zou er in het Engels inderdaad politicians hebben gestaan?) de onbeschaafde mensen temmen en eronder houden; zo kunnen machthebbers met meer zekerheid en veiligheid over ‘reusachtige aantallen mensen regeren’. Een variant op de leer van het priesterbedrog die al bij Hobbes voorkomt en in de Verlichting een gemeenplaats gaat worden. Het is een verdienste dat dit werk eindelijk voor Nederlandse lezers toegankelijk is gemaakt. Dat neemt niet weg dat het hier eerder om een curiositeit dan om een klassiek werk gaat. Mandeville is geen politiek theoreticus op het niveau van Hobbes, Locke of Spinoza. Hij is eerder verwant aan moralisten als de fabeldichter La Rochefoucauld en de scepticus (en collega-geneesheer) Montaigne, maar hij is een literator van kleiner formaat. Zijn ongeluk is het dat dit ene idee van hem zo ogenschijnlijk helder en duidelijk is dat, wie de pointe | |
[pagina 39]
| |
ervan inziet, gedicht en toelichting wel voor lief neemt. Zo wordt men voetnoot. Het is moeilijk vast te stellen in hoeverre Bernard Mandeville een oorspronkelijk denker is geweest. De idee die zijn fabel draagt, hing in zijn tijd in de lucht. Zeker is dat hij haar pregnant geformuleerd en gepopulariseerd heeft. Ze vormt de inspiratie voor de ‘onzichtbare hand’ van Adam Smith, voor de ‘list der rede’ bij Hegel en voor de in de twintigste eeuw, bij Max Weber, al tragisch geworden bevinding dat mensen doeleinden nastreven om resultaten te boeken die ze nooit gewild hebben. Het grimmige optimisme van Bernard Mandeville heeft in onze dagen plaatsgemaakt voor onzekerheid en angst over de mechanismen die hij als een der eersten beschreef; tegelijkertijd is zijn ‘ontdekking’ een cynische levenswijsheid geworden. |
|