De samenleving als oplichterij
(1977)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
6
| |
[pagina 132]
| |
sporen terug te vinden van een professionele ideologie waarmee beoefenaren van de sociale wetenschappen status, beloning en monopolisering van een kennisdomein opeisen.Ga naar eind1 Die professionele ideologie verdraagt zich slecht met het publieke debat; dit immers is gebaseerd op de gelijkwaardigheid van de deelnemers. Hier hoort het onderscheid tussen ‘leken’ en ‘experts’ geen rol te spelen omdat de expertise uit de bijdrage aan de discussie moet blijken. Het publieke debat is gebaseerd op het door en door burgerlijke ideaal van ‘herrschaftsfreie Kommunikation’Ga naar eind2, waarin geen plaats is voor verklaringen ex cathedra. Vanaf eind 1974 nu wordt de Nederlandse intelligentsia geteisterd met een poging tot zo'n publiek debat, gevoerd in tijdschriften van uiteenlopend allooi en over onderwerpen die variëren van de overlevingskansen van goudvissen in het afvalwater van een chroomfabriek tot het aantal slachtoffers van de terreur onder Stalin; van de kwaliteit van het voorlaatste onder verantwoordelijkheid van professor Wertheim vervaardigde proefschrift tot de betrouwbaarheid van de geschriften van Simon Leys en de bij de grondwet al dan niet gegarandeerde burgerrechten in de Volksrepubliek China. Het gaat hier, kortom, om het zogenaamde China-debat; een debat dat ik zeker niet zal trachten in dit hoofdstuk samen te vatten. Nog minder ligt het in mijn bedoeling er hier een evaluatie van te geven, alleen al omdat elke poging daartoe zelf een nieuw salvo in de strijd zou worden, hetgeen op vrij pijnlijke wijze bleek toen professor Breman op zalvende toon een poging in die richting deed.Ga naar eind3 Zijn ‘kanttekeningen’ bieden echter een goede aanleiding om de jungle in kaart te brengen, waarin de beginnende academische deelnemer aan het publieke debat maar al te gemakkelijk verstrikt raakt. In zo'n debat gelden namelijk enkele grondregels die door aanhangers en medestanders van professor Wertheim, onder aanvoering van de emeritus-hoogleraar zelf, zo systematisch doorbroken werden dat men wel moet geloven dat zij op z'n minst met het bestaan ervan onbekend waren. Zonder nu te verlangen dat een publiek debat alleen mogelijk zou kunnen zijn in een situatie van volledige ‘herrschafts- | |
[pagina 133]
| |
freie Kommunikation’, kan men toch stellen dat wie deelneemt aan het publieke debat in principe als gelijkwaardig aan elke andere deelnemer moet worden beschouwd. Van deze regel herinner ik mij uit de collegebanken een formidabele formulering door professor Gadoerek: ‘In het rijk van de rede heerst absolute democratie.’ Niemand van de discutanten mag zich met andere woorden op iets anders laten voorstaan dan op de argumentaties die hij dan inbrengt, of die hij ooit ingebracht heeft. De laatstgenoemde factor is verantwoordelijk voor de enig toelaatbare ongelijkheid in het publieke debat: die welke stoelt op wetenschappelijke autoriteit. Wie veel heeft onderzocht en gepubliceerd over een bepaald onderwerp dat door competente vakgenoten als van waarde is geaccepteerd, zo iemand heeft zich wetenschappelijk gezag verworven. Zulk gezag is in de wetenschap een onmisbaar element: het heeft, om in de termen van Luhman te blijven, tot functie complexiteit te reduceren.Ga naar eind4 Van een wetenschappelijke autoriteit mag verwacht worden dat de conclusies of slotredeneringen die hij publiekelijk naar voren brengt, gedragen worden door onderzoek en argumentatie, zonder dat deze laatste steeds in hun geheel uit de doeken gedaan hoeven te worden. Wetenschappelijk gezag berust echter uiteindelijk, net als politieke autoriteit, op de verwachting van degene die het aanvaardt, dat het, wanneer het daartoe wordt uitgedaagd, bevredigende en overtuigende argumenten kan aanvoeren voor de ingenomen positie.Ga naar eind5 Om die reden bestaat er ook niet een fundamentele ongelijkheid tussen iemand met gezag en een volstrekt onbekende ‘leek’; de eerste zal alleen langer en eerder aanspraak kunnen maken op het voordeel van de twijfel. Zulk wetenschappelijk gezag moet echter zorgvuldig gescheiden worden van academische posities en diploma's. Alleen in een volmaakte wereld zouden de laatsten de precieze organisatorische expressie van het eerste zijn. Opvallend is nu hoe in het China-debat de club van Wertheim zich permanent vals wetenschappelijk gezag probeerde aan te matigen door zich voor te laten staan op posities in stede van prestaties. Nog geen boekbespreking in De Groene kon verschijnen of de auteurs lieten erbij zetten dat ze ‘wer- | |
[pagina 134]
| |
ken’ op het Sinologisch Instituut (als wat?) en op het Zuid-Oost-Azië-InstituutGa naar eind6, terwijl anderzijds van tegenstanders voortdurend werd vermeld dat ze ‘broodschrijvers’ waren, journalist, of in ieder geval niet tot een oordeel in staat.Ga naar eind7 Van de tientallen voorbeelden die hiervan te geven zijn, citeer ik er één, afkomstig uit het al genoemde artikel van professor Breman, die daarin schrijft: ‘irritant is [...] dat de wetenschappelijke belangstelling voor China van Wertheim [...] op één lijn wordt gesteld met de impressies van journalisten en commentatoren.’Ga naar eind8 Alles wat ook maar mis kan zijn, is aan deze zin mis. Zelfs als de suggestie die ervan uitgaat inderdaad op feiten zou berusten, dan nog zou de irritatie die de hooggeleerde z'n lezers aanpraat misplaatst zijn: niet de kwalificatie van de auteur, maar de kwaliteit van het produkt telt. Voor irritatie is pas plaats als was gebleken dat de bijdragen van journalisten van minder gehalte waren dan werd gepretendeerd. Dat die bijdragen echter serieus worden genomen kan alleen voor hooghartige academici een reden tot ergernis zijn. Maar ook de feiten kloppen niet. Het China-debat werd niet gevoerd tussen op dit terrein competente wetenschapsbeoefenaren en onwetende journalisten of commentatoren. Veel kritiek op Wertheim en de zijnen was afkomstig van andere wetenschapsbeoefenaren, die juist op het onderwerp waarover Wertheim zich wonderbaarlijke uitspraken aanmatigde, over meer kennis van zaken bleken te beschikken.Ga naar eind9 Aan de andere kant is het vrij raadselachtig op grond van welke prestaties Breman van Wertheims ‘wetenschappelijke belangstelling’ voor China kan gewagen en waarom de redactie van De Nieuwe Linie zelfs durfde spreken van ‘het in diskrediet brengen van het Nederlandse wetenschappelijke werk inzake China [...] met name [dat] van een van Nederlands belangrijke China-kenners, professor dr. W.P. [sic!] Wertheim.’Ga naar eind10 Wertheim heeft bij mijn weten geen als zodanig geaccepteerd wetenschappelijk werk over China op z'n naam staan, enkel een aantal reisverhalen die met recht impressionistisch genoemd kunnen worden. Bij zijn eerste bezoek, in 1958, heet de herbebossing van heuvels en berghellingen bij voorbeeld nog ‘een van de grootste wonderen van het Nieuwe | |
[pagina 135]
| |
China’Ga naar eind11; in 1966 deelde de geleerde echter mee dat ‘de uniforme bebossing’ gevaar opleverde voor insektenplagen en daarom getemporiseerd is.Ga naar eind12 Exit groot wonder. De belangrijkste prestatie van het regime blijkt in 1966 niet de uitbreiding van het landbouwareaal (zoals Wertheim in 1958 schreef) maar precies het omgekeerde: de intensivering van de bebouwing der meest produktieve gebieden. Eigenlijk is daarmee de teneur van al deze reisverhalen getekend. Elk nieuw verslag devalueert de waarde van het vorige, of, zoals Wertheim in 1966 bescheiden opmerkt: ‘Een van de belangrijkste kentrekken van de huidige ontwikkeling in China is echter, dat men [...] niet de lijn die ik in 1957 meende te constateren, heeft voortgezet.’Ga naar eind13 Dit citaat zou men eigenlijk boven alle reisverhalen van het type Wertheim moeten plaatsen. Trouwhartig wordt de officiële voorstelling van zaken door het regime in eigen woorden naverteld, en als bij elk volgend bezoek blijkt dat men het de vorige keer bij het verkeerde eind heeft gehad, dan leidt dat niet tot enige bescheidenheid bij de China-kenners, maar tot het nog geestdriftiger en gewichtiger napraten van de nieuwe partijlijn, en het aanklagen van alles wat daarmee in strijd is als laster - iets wat bij de val van Lin Piau, de terugkeer van Teng Hsiau-p'ing en de eliminatie van Tsjang-tsjing en de bende van vier tot koddige taferelen heeft geleid.Ga naar eind14 De reisverhalen van Wertheim zijn voorzeker zowel leerzaam als vermakelijk. Maar als ze de lezer over iets informeren, dan is het niet over de Volksrepubliek, maar over de geestesgesteldheid van de bezoeker. Wetenschappelijke waarde kan men er niet aan toekennen, en dat geldt ook voor de twee boeken van Wertheim waarin de Volksrepubliek ter sprake komt. Daarom komt hem ook geen wetenschappelijk gezag toe over China: zijn autoriteit is op dit terrein vals. De tweede hoofdregel van het publieke debat ligt in het verlengde van de eerste. In elke discussie is het verleidelijk de argumenten die de tegenstander aanvoert niet au sérieux te nemen, maar deze enkel te beschouwen als symptomen van iets anders, iets lagers, of ze te negeren omdat degene die ze aanvoert al van tevoren veracht wordt. ‘Onze afkeer | |
[pagina 136]
| |
van Hitler ontslaat ons niet van de plicht om iedere ware bewering die hij deed, of ieder juist argument dat hij naar voren bracht, in overweging te nemen,’ schrijven de auteurs van Drogreden of ArgumentGa naar eind15, en ze formuleren daarmee niet alleen die tweede hoofdregel, maar ook de moeilijkheden deze correct toe te passen. Wat echter een vervaarlijke valkuil is in elke poging tot redelijke argumentatie, werd door Wertheim en de zijnen in het China-debat verheven tot uitgangspunt van een ellendig soort kennissociologie. De kern van deze kennissociologie werd onnavolgbaar getypeerd door Brand toen deze het eerder genoemde artikel van Breman karakteriseerde met een anekdote over een wanhopige advocaat die tijdens de rechtzitting zijn confrater een briefje toeschuift met de woorden: ‘No case: abuse plaintiff's attorney.’Ga naar eind16 Hoe enthousiast werd deze methode niet toegepast! Kritiek op de wetenschappelijke waarde van een proefschrift over Chinese vuilruimers? Onmogelijk, meent iemand die een artikel in De Nieuwe Linie met toegepaste trots signeert als ‘wetenschappelijk ambtenaar antropologisch-sociologisch instituut aan de universiteit van Amsterdam’ en boven dat artikel wordt de stand van zaken zoals opgemeten met de modernste methode der kennissociologie kordaat samengevat: ‘De anti-China hetzers willen van geen toekomst voor straatvegers weten’.Ga naar eind17 Alleen al de Nederlandse uitgave van Simon Leys' Ombres Chinoises is op die manier ‘een monumentje in de “reactionary backlash”’Ga naar eind18, of zoals mandarijn Breman het in wat deftiger professorenproza uitdrukt: ‘de hernieuwde negatieve belichting van China moet niet worden losgezien van de restauratieve tendensen die zich de laatste tijd in het algemeen maatschappelijk klimaat voordoen.’Ga naar eind19 Deze kennissociologie van de koude grond, die ophoudt waar hij zou moeten beginnen (namelijk door in dit geval overtuigend aan te tonen op welke gronden kritiek op de verheerlijking van het heersende regime in Peking ‘niet los kan worden gezien’ van ‘restauratieve tendenties’ in Nederland); deze kennissociologie is allerminst een verrijking van het publieke debat met bijouterieën uit de schatkamers van de sociale wetenschappen. Het tegendeel is het geval. Het | |
[pagina 137]
| |
moment waarop argumenten gelijk worden gesteld met meningen, die vervolgens worden beschouwd als enkel uitingen van een los van die argumenten ingenomen stellingname, markeert het einde van de mogelijkheid tot discussie. Dan wordt elk onderzoek naar de slachtoffers van de Staling-terreur alleen al door het onderwerp een zet in de Koude Oorlog. Dan wordt een weekblad waarin aan Ombres Chinoises aandacht wordt besteed alleen daarom ‘malafide’ genoemd.Ga naar eind20 Dan is het interessanter te melden dat Simon Leys een pseudoniem van de Belgische sinoloog Pierre Rykmans is - een staaltje van ontmaskeren dat vervolgens in vrijwel geen enkel artikel van de Nederlandse Mao-lobby meer zal ontbreken, soms nog aangevuld met de mededeling dat z'n vrouw uit Taiwan afkomstig is - dan om in te gaan op de inhoud van zijn boek. Deskundige auteurs, die tekenen als werkzaam op het Sinologisch Instituut te Leiden en het Zuid-Oost-Azië-Instituut te Amsterdam hebben een pagina in de Groene Amsterdammer nodig om zulke gegevens op te sommen.Ga naar eind21 Maar of, en in hoeverre Leys het aan het rechte eind heeft gehad bij zijn beschrijving van de vernietiging van culturele monumenten tijdens de ‘Culturele Revolutie’, van de afstand tussen elite en massa, en van de sociale en politieke ongelijkheid in de VolksrepubliekGa naar eind22, daaraan wordt geen woord vuil gemaakt. Slechts wordt vastgesteld dat ‘Leys blijft steken in een morele kritiek op het maoïsme’, en vanzelfsprekend begrijpen ook niet-China-kenners dat dat niet kan. Het artikel eindigt dan ook met het soort taal waarmee radicalen al vanaf de jaren twintig ‘capituleren als de pure macht in modepak op het toneel verschijnt’Ga naar eind23: ‘De konkrete resultaten van het socialisme wegen in dit geval zwaarder dan het moralistisch gebabbel hoe het allemaal anders had kunnen lopen.’Ga naar eind24 Ondertussen is duidelijk geworden wat de uiteindelijke consequentie van deze kennissociologische ontmaskeringsdrift is. Wie de reductie van argument naar politieke positie tot methodisch principe verheft, en wie deze politieke positie zelf al als illegitiem beschouwt, die komt uiteindelijk, zoals in kringen rondom de cpn allang bekend is, uit bij wat daar de ‘agententheorie’ wordt genoemd. Het feit dat Wertheim | |
[pagina 138]
| |
Michel Korzec, met wiens kritiek op ‘Evolutie en Revolutie’Ga naar eind25 het China-debat startte, in 1976 verdacht maakte als mogelijk cia-agent zonder daarvoor ook maar een zweem van argumentatie op tafel te leggenGa naar eind26, kan niet anders worden gezien dan als een logisch uitvloeisel van zijn kennissociologie. Tot zover een aantal opmerkingen over publieke debatten. Gezien de tegenzin die Wertheim en de zijnen aan den dag hebben gelegd om voortdurend onder hun niveau in kranten en weekbladen te moeten polemiseren, kan men zich afvragen of in een ander medium van Wertheim niet een solider bijdrage te verwachten zou zijn. Zijn in 1975 verschenen Elite en MassaGa naar eind27 ligt dan voor de hand als onderwerp voor een nadere beschouwing.
Drie onderwerpen in dit boek staan centraal: elitetheorieën, elitewaan en emancipatie. Dwarsverbindingen worden geleverd door het Rijk van het Midden. De Chinese Volksrepubliek verschaft volgens de auteur het bewijs dat elites gemist kunnen worden, dat elitewaan elitewaan is en dat emancipatie bestaat. Elite en Massa verscheen niet in een vacuüm, en toen ik het boek in de zomer van 1975 bespreken moest voelde ik me als criticus ‘in grosser Verlegenheit’, om precies de redenen die in het eerste deel van dit hoofdstuk uiteengezet werden. Elite en Massa is namelijk, ondanks het feit (of misschien ook wel juist daardoor) dat de inhoud ervan de neerslag vormt van doctoraal colleges in de sociologie, erg slecht. Om in het vocabularium van W.F. Wertheim te blijven: het is een boek beneden niveau. Na zo'n oordeel, zo heeft men kunnen zien, is voor velen verder lezen overbodig. Wie een boek van W.F. Wertheim (‘hoort thuis in het rijtje klassieken van Nederlandse socialisten’ - de Groene Amsterdammer) slecht vindt, kan immers niet anders zijn dan een koude-oorlogs-fanaticus, een lobbyist van Sjang Kai-tsjek, wegbereider van restauratieve tendenties, een niet meer bij name te noemen kleine lasteraar, meeloper in een ‘hetze’ tegen een emeritushoogleraar die zich al evenmin kan verdedigen als de Volksrepubliek. Uiteindelijk zal hij, net als de ongelukkige Simon Leys, misschien zelfs wel ontmaskerd worden als Belg, of | |
[pagina 139]
| |
cia-agent. Zulke huiveringwekkende consequenties kunnen de rechtgeaarde criticus niet afbrengen van zijn dure plicht. Segui il tuo corso el lascia dir le genti. Of zoals in het Fries de ‘Wahlspruch des grossen Florentiners’Ga naar eind28 luidt: ‘Doch dyn plicht en lit de lju rabje.’ Volgens de centrale stelling van dit boek kan de samenleving onderzocht worden met behulp van de begrippen ‘elite’ en ‘massa’ en is het eerste slecht en het tweede goed.Ga naar eind29 Wertheim meent dat in die begrippen al een complete visie op mens en maatschappij besloten ligt. Wie daarom werkt met het begrip ‘elite’ zou zich schuldig maken aan ‘elitistisch’ en ‘aristocratisch’ denken, dat ‘in wezen pessimistisch is’Ga naar eind30, omdat het de mogelijkheid van meer democratie, meer participatie en emancipatie in het algemeen zou loochenen. Omgekeerd is maatschappij-analyse waarin het begrip ‘massa’ centraal staat voor Wertheim een bewijs van goed gedrag. Eigenaardig genoeg vermeldt hij niet dat het sociaal-wetenschappelijke begrip ‘massa’ juist ingevoerd is door elite-theoretici. Wertheim construeert een fundamentele tegenstelling tussen ‘elite’- en ‘massa’-theorieën, maar die tegenstelling bestaat niet. De grote kloof in de sociaalwetenschappelijke literatuur over sociale ongelijkheid ligt tussen elitetheorieën en analyse van de samenleving in termen van sociale klassen. Theorieën in de eerste categorie zien de maatschappij samengesteld uit een elite aan de ene, en ‘de massa’ aan de andere kant; klassentheorieën zien sociale ongelijkheid daarentegen teweeggebracht door de opdeling van de maatschappij in twee of meer klassen. Deze stand van zaken wordt door Wertheim genegeerd, en misschien is hij er ook wel niet van op de hoogte. Vervolgens wordt door hem een aantal denkers en denkbeelden opgevoerd als pessimistisch. Voor Wertheim is dat blijkbaar een interessante kwalificatie; mij echter ontgaat er de zin van. Niet interessant is immers dat elite-theoretici als Mosca, Pareto en Michels pessimisten (in Wertheims betekenis dan) waren. Dat delen ze met de talloze anderen uit heden en verleden. Interessant is enkel de argumentatie die tot hun standpunt leidde. Maar juist daarin lijkt Wertheim weinig belang te stellen. Elk van deze drie denkers concludeerde dat | |
[pagina 140]
| |
in grote en ingewikkelde samenlevingen en organisaties macht ernaar tendeert in handen van een minderheid van de bevolking te vallen. Ze deden dat op uiteenlopende gronden en met uiteenlopende waarderingen. Hun intellectuele standpunten worden door Wertheim op een oppervlakkige, soms karikaturale en soms geheel foutieve wijze geschetst. Pareto, noch Mosca, noch Michels zouden zich kunnen herkennen in wat Wertheim van hun standpunt maakt: ‘dat de politieke macht in iedere samenleving in handen is van één bepaalde groep.’Ga naar eind31 Bij dergelijke systematische slordigheden wekt het geen verbazing meer als deze elite-theoretici daarna met een zwierige polsbeweging met fascisme en nazisme in verband worden gebracht. Goebbels was toch ook een elite-theoreticus? En als Wertheim er uiteindelijk niet omheen kan dat de theorieën van deze drie sociologen toch een zekere werkelijkheidswaarde hebben, zet hij die er door de achterdeur weer uit. Volgens Wertheim gaat het hier om cynische rationalisaties van lieden die ‘in hun hart de doorgaande emancipatie niet willen.’Ga naar eind32 Hij blijft in gebreke uit te leggen hoe een theorie én waar, én een rationalisatie kan zijn. Zulke damesbladenpsychologie vervangt een serieuze analyse van elite-theorieën, waarin, als men in het voorbijgaan Michels' overgang naar het fascisme als een logische consequentie van zijn elitedenken vermeldt, toch ook plaats had moeten worden geruimd voor diens eerdere extreem linkse denkbeelden; voor Pareto's heftige protesten tegen Mussolini's gelijkschakeling van de Italiaanse universiteiten; en voor het antifascisme van Mosca en zijn leerlingen (Dorso, Gobetti, Burzio).Ga naar eind33 Gaetano Mosca, zijn leven lang liberaal en constitutionalist, ontwikkelde zich tot een overtuigd aanhanger van de parlementaire democratie, hoezeer hij ook tekorten ervan en de illusies erover had opgetekend in zijn hoofdwerk Elementi di Scienza Politica.Ga naar eind34 In zijn afscheidsrede als senator, 19 december 1925, toonde hij zich de laatste van dat lichaam die nog protesteerde tegen Mussolini's liquidatie van de democratie.Ga naar eind35 Het verband tussen politieke opstelling en wetenschappelijk standpunt is, zo zou men hieruit moeten opmaken, veel | |
[pagina 141]
| |
ingewikkelder dan Wertheim, geheel naar de mode van deze tijd, beweert. Want de complete reductie van wetenschappelijke argumentatie tot politiek standpunt, dat, en niets anders is de teneur van dit boekje, en dat is, zoals men heeft kunnen zien, ook precies de teneur van het China-debat zoals dat door Wertheim en de zijnen werd gevoerd. Ondertussen heb ik nog niet uitgelegd waarom het gebruik van de term elite in Wertheims ogen zo verderfelijk is. Nu, dat zit hem hierin dat de term elite letterlijk ‘uitgelezen’ betekent. Wie als socioloog of politicoloog een bepaalde groep ‘elite’ noemt, acht volgens Wertheim die groep ‘wegens bijzondere activiteiten boven de massa uit te steken.’ Hij zou zich daarmee schuldig maken aan een positieve waardering van het verschijnsel elite, zo suggereert Wertheim.Ga naar eind36 Dit is klinkklare onzin. Charles Wright Mills bestempelde de toppen van de economische, militaire en politieke instituties in de vs tot een ‘machtselite’. Maar hij vond het bestaan van die elite niet juist of rechtvaardig, laat staan dat hij de leden van die elite in gunstige zin boven de rest van de bevolking uit zag steken. Op bladzijde 56 brengt Wertheim Mills' elite-theorie notabene zelf naar voren zonder er zich rekenschap van te geven dat hij daarmee zijn oorspronkelijke redenering geheel ontkracht. Van zulke inconsequenties treft men er meer aan, en ik vrees dat dit sommige recensenten ertoe heeft gebracht van Wertheims genuanceerdheid, speciaal ten aanzien van China, te gewagen. Inderdaad kan men bijna geen conclusie vinden die niet wordt voorafgegaan door uitdrukkingen als ‘misschien’ of ‘het lijkt erop dat’. Maar in de context van Wertheims betoog drukken dergelijke inconsequenties en voorbehouden minder nuances uit, dan dat ze de auteur in staat stellen zich in te dekken tegen kritiek. Wertheim schrijft niet als een man van wetenschap, maar als een advocaat van kwade zaken. Het is het soort genuanceerdheid dat Wertheim ervoor doet waken te stellen dat iemand cia-agent is. In plaats daarvan schrijft hij liever dat hij geen zekerheid heeft dat dit niet het geval is.Ga naar eind37 Het voornaamste bezwaar tegen het betoog in zijn geheel is dat Wertheim weigert in te zien dat een begrip als ‘elite’ kan | |
[pagina 142]
| |
dienen om een bepaald verschijnsel aan te duiden, zonder dat dit verschijnsel daardoor onmiddellijk als goed of slecht wordt beoordeeld. Deze verbalisant van woorden handelt als de vorst die de brenger van slechte tijdingen terecht laat stellen. Kanker en elites bedreigen de emancipatie van ‘de massa's’. Weg dus met de ‘pessimistische’ artsen en sociologen die het voorkomen van deze verschijnselen vaststellen en bij de naam noemen. Maar het gaat nooit alleen om woorden. Ook niet bij Wertheim. Op onbeholpen wijze wordt met dit in de taboesfeer trekken van termen een echt probleem aan de orde gesteld: dat van de directe, klassieke democratie, zoals die voor het eerst door Rousseau geformuleerd is. Rousseau achtte (anders dan vele van zijn adepten) zo'n directe democratie alleen maar realiseerbaar in kleine agrarische gemeenschappen. Directe democratie hield in zijn ogen op een reële mogelijkheid te zijn zodra er alleen al wegens de omvang van de gemeenschap een arbeidsverdeling tussen bestuurden en bestuurders optreedt. Uit de feitelijke onmogelijkheid van directe democratie in grote en ingewikkelde samenlevingen zijn twee soorten consequenties getrokken. In het eerste geval is de gedachte van directe democratie verlaten. Democratie wordt dan gezien als afhankelijk van de organisatie van burgers: in partijen en vakbonden, raden en parlementen. Hoe doorzichtiger die organisatie en hoe gemakkelijker het controleren, selecteren en afzetten van machthebbers, des te hoger is het gehalte van de democratie, volgens deze gedachtengang. Dwars daarop staat een heel andere denktraditie die zich baseert op Rousseau's onderscheid tussen volkswil en gemeenschapswil. De volkswil (volonté de tous) is dan de optelsom van individuele meningen zoals die zich manifesteert bij verkiezingen. Deze volkswil wordt nu van lager allooi geacht dan de gemeenschapswil, de volonté générale. Die is één en ondeelbaar en laat zich niet grijpen in organisaties en verkiezingen. Wat Rousseau zelf precies bedoeld heeft doet allang niet meer terzake. Wat telt is dat vanaf Robespierre tot en met de Portugese militairen populistische dictaturen zijn verdedigd en verkiezingen zijn genegeerd met een beroep op die mystieke | |
[pagina 143]
| |
gemeenschapswil. Bijna onvermijdelijk loopt deze populistische gedachte namelijk uit op een ‘leidersdemocratie’. De gemeenschapswil kan niet opgedeeld en vertegenwoordigd worden. Maar wel verwoord en belichaamd. Door een leider. Vanuit deze gedachtengang wordt het mogelijk in alle ernst te schrijven over ‘het Chinese volk dat we voor het gemak met Mao Tse-toeng laten samenvallen.’Ga naar eind38 Het verhaal van Wertheim loopt langs precies zulke lijnen. Dat ook in de Volksrepubliek slechts enkelen wijzen en de meesten prijzen, daar kan Wertheim niet omheen. Maar de woordkunstenaar heeft de oplossing klaar liggen. De machtselite heet hier voortaan ‘voorhoede’. Ze belichaamt immers de gemeenschapswil en is dag en nacht in de weer om zich zelf overbodig te maken. Macht oefent deze voorhoede niet uit. Hoogstens ‘moeten Mao en/of zijn geestverwanten de bredere volksmassa's’ (Mao en de zijnen zijn op zich blijkbaar al een behoorlijk brede volksmassa) ‘erop wijzen dat zij tegen zulke tendenzen moeten gaan optreden.’Ga naar eind39 Van wie ze dat moeten vermeldt Wertheim niet. Plotseling is niet meer het bestaan van elites van centraal belang, maar zijn het hun goede of slechte bedoelingen! De dictators doen het allemaal voor het volk! Helaas is dat vaak nog te dom om uit zich zelf het goede te doen! En dan ‘moet’ de voorhoede het erop wijzen wat het moet doen. Onder zulke opvoedingsdictaturen duurt de schooltijd van de ‘massa's’ dan ook eeuwig. Deze eigenaardige opvattingen over elite en massa vormen een voornaam element in het syndroom van het populisme.Ga naar eind40 In Elite en Massa staan de meeste andere elementen eveneens in volle glorie te flonkeren. Daar is de nadruk op het eenvoudige (boeren-) volk als van nature goed, harmonieus en wijs. Daar is de afkeer van de stad en van stedelijke fenomenen als organisaties en intellectuelen. Daar is de reductie van belangenconflicten en politieke geschillen tot de morele tegenstelling tussen goed en kwaad. Daar is het simpele antikapitalisme, en het al even simpele vooruitgangsgeloof. Kortom, Wertheim blijkt een perfecte populist te zijn, volmaakter nog dan Mao zelf. Als zovele westerse, linkse intel- | |
[pagina 144]
| |
lectuelen tobt hij bij voorbeeld met de sinds 1966 weinig revolutionaire buitenlandse politiek van Peking, al doet hij het ten onrechte voorkomen dat pas ná de ‘Culturele Revolutie’ een keer ten kwade intradGa naar eind41; en maar wat graag zou hij Mao en zijn brede volksmassa's erop willen wijzen dat zij tegen zulke rechtse tendenties moeten optreden. Het gemak waarmee Wertheim de werkelijkheid naar zijn opvattingen toe draait blijkt onder andere uit het feit dat hij het doet voorkomen alsof ook Lenin de maatschappij analyseerde in termen van ‘voorhoede’ en ‘massa’.Ga naar eind42 Alsof juist niet Lenins klassenanalytische apparaat hem onderscheidt van de Russische populisten! Is er over dit ‘bezielend strijdschrift’Ga naar eind43 dan alleen maar slechts te melden? Dat wil ik niet zeggen. Het tweede deel is minder traktaatachtig. De tekst lijkt hier niet voor een muurkrant bedoeld en het gaat over echte problemen; bij voorbeeld of in de Derde Wereld ontwikkeling of revolutie vanuit de stad dan wel vanuit het platteland de meeste kans van slagen heeft. Dat het thema uitgewerkt wordt in termen van een staat waarover Wertheim wél over wetenschappelijke competentie beschikt, zal hieraan niet vreemd zijn. Zo gauw het echter over China gaat, ‘het enige voorbeeld van een volkomen geslaagde boerenrevolutie’Ga naar eind44, daalt het niveau dadelijk weer tot propagandaproza. Dat ligt ook aan Wertheims neiging om ‘het Chinese model’Ga naar eind45 te gemakkelijk los te maken van de unieke historische en geografische factoren waarin de Chinese Volksrepubliek gestalte kreeg, en deze dan ten voorbeeld te stellen aan de rest van de wereld. Zo vervalt hij in typisch westers sjabloon-denken over ‘de’ Derde Wereld. De behandeling van het tweede hoofdthema ligt echter weer helemaal op het gemiddelde peil van dit boek. Deze ‘sociologie van de domheid’ wordt in de handen van de auteur een speer met twee punten. Hoe harder hij ermee rondzwaait, hoe vaker hij zich zelf prikt. Wertheims ‘sociologie van de domheid’, het is geen openbaring meer, is kennissociologie van de meest vulgaire en modieuze soort. De redenering waarop ze berust is simpel: als een opvatting of theorie naar het idee van Wertheim niet goed is, schrijft hij dat toe aan de zwarte politieke | |
[pagina 145]
| |
ziel van de bedenker ervan. Fouten en vergissingen bestaan niet: elk onderzoek, elke theorie is al van tevoren bepaald door het wereldbeeld van de onderzoeker. Als een meewarige naïeveling stelt Wertheim ergens in dit boek een geleerde aan de kaak, omdat die durfde beweren dat wie zijn vooroordelen in een onderzoek laat meespelen, de naam van wetenschapsbeoefenaar niet verdient.Ga naar eind46 De kern van de methode-Wertheim is de verschuiving van waarheid naar functie, van argumentatie naar insinuatie. Ze bestaat eruit dat men niet naar de argumentatie van zijn tegenstander kijkt, maar zijn conclusie als politiek onaanvaardbaar bestempelt. Marxisten zouden in dit procédé de dictatuur van het ruilprincipe op intellectueel territorium kunnen herkennen. Gedachten worden enkel nog gevat als ruilwaar (functie), en niet meer onder het aspect van hun gebruikswaarde (waarheid). Dat juist zogenaamde marxisten dit procédé vervolmaakt hebben is geen ironie der geschiedenis, maar toont alleen maar aan in wat voor intellectueel klimaat we leven. Het is precies dit procédé immers dat door nepmarxisten en pseudoprogressieven is gehanteerd in de discussie over Wertheims ‘verdringing’ van de stalinistische terreur. In hoog tempo werd de discussie ontdaan van zijn inhoud en teruggebracht tot een strijd tussen links en rechts, waarbij het goedpraten van massamoorden indirect tot een lakmoesproef van echte progressiviteit werd. Een blad dat een kritiek op Wertheim publiceert (het Amsterdams Sociologisch Tijdschrift) werd door nepmarxist R. Koopman in de Volkskrant om geen andere reden ‘nogal behoudend’ genoemd.Ga naar eind47 Kritiek op Wertheims in wetenschappelijk, politiek en menselijk opzicht verbijsterende bagatellisering van de ‘zuiveringen’ onder Stalin is zo al gauw een ‘hetze’ (wat heet?) om het Nederlandse wetenschappelijk werk inzake China in diskrediet te brengen.Ga naar eind48 Wie de vraag stelt wie er nu feitelijk gelijk heeft, wordt ervan beschuldigd ‘het koude oorlogsvuurtje op te rakelen’ (Volkskrant)Ga naar eind49; Sociologie van de Domheid. Inderdaad. Na lezing van Elite en Massa is het helemaal raadselachtig op welke grond Wertheim ‘één van Nederlands belangrijkste China-kenners’ genoemd zou mogen worden. Wat hij hier | |
[pagina 146]
| |
over China te vertellen heeft is tweede- en derderangsinformatie volgens de maoïstische stereotypen. En in dat klakkeloos overnemen van die stereotypen gaat hij heel ver. Net als de maoïsten noemt hij de Commune van Parijs een proletarische revolutieGa naar eind50 - een misvatting die Chinezen die over de Europese geschiedenis slechts door marxistisch-leninistische klassieken ingelicht worden minder ernstig valt aan te rekenen dan een Nederlands hoogleraar. Tenslotte was het aan Ferdinand Domela Nieuwenhuis dat Marx de beroemde brief schreef waarin hij bekende enkel om politieke redenen de Commune als een proletarische revolutie te hebben voorgesteld; in werkelijkheid wist hij best dat de Commune geen socialistische doeleinden nastreefde en voornamelijk steunde op ambachtslieden en kleine middenstanders.Ga naar eind51 Op zo'n manier gaapt er zelfs een intellectuele kloof tussen Wertheims geschrijf over China en een boek als Van Ginnekens De linkse stroming in China.Ga naar eind52 Ook dat is geen echte wetenschappelijke studie, ook daarin wordt trouwhartig de in het jaar van schrijven (1973) geldende maoïstische orthodoxie overgepend. (Heel vermakelijk in dat opzicht is bij voorbeeld dat in Van Ginnekens overzicht van de ‘Culturele Revolutie’ Teng Hsiau-p'ing, na Lioe Sjau-tsj'i de voornaamste zondebok in de ‘C.R.’, vanaf april 1967 systematisch aangeduid als ‘de tweede persoon die de kapitalistische weg is ingeslagen’, nauwelijks voorkomt. Van Ginneken doet het voorkomen alsof Teng helemaal niet zo'n belangrijke tegenstander van Mao was. Bovendien heeft hij ‘kennelijk van eventuele fouten afstand genomen.’Ga naar eind53 Op zo'n moment kun je als lezer alleen maar gniffelen om de wijze waarop de auteur de in 1973 net op het politieke toneel teruggekeerde Teng ook weer een onbezorgd verleden tracht te geven.) Maar anders dan Wertheim heeft Van Ginneken tenminste de ijver opgebracht om zijn berichtgeving uit China op bronnen te baseren, hoe dom en onkritisch hij die ook weergeeft.Ga naar eind54 Terecht relativeert Wertheim vervolgens zelf de waarde van bezoeken aan dit enorme land. Stel je voor dat je Amerika-expert zou kunnen worden door een door de Amerikaanse regering georganiseerde trip van drie weken in de vs te | |
[pagina 147]
| |
maken, terwijl je geen Engels kunt lezen en schrijven.Ga naar eind55 Met die relativering vervalt echter Wertheims enige legitimatie als China-kenner: de officiële bronnen beheerst hij niet en de politiek-sociologische vakliteratuur blijkt hij niet te kennen of verdacht te maken. Dat laatste is niet zo moeilijk volgens zijn kennissociologie, want de meeste informatie over de Volksrepubliek komt nog steeds uit bronnenpublikaties van het Amerikaanse consulaat en andere westerse onderzoekinstituten in Hong Kong en Taiwan.Ga naar eind56 Wertheims sociologie van de domheid doet hem het meest gezaghebbende wetenschappelijke tijdschrift over China, de China Quaterly, aanspraak op wetenschappelijkheid en betrouwbaarheid ontzeggen, omdat het ooit indirect en ten dele, via de Association for Cultural Freedom, door de cia werd gefinancierd.Ga naar eind57 Het is jammer dat Wertheim het blad nooit leest. Anders had hij zeker een nog mooier bewijs van cia-inmenging aan kunnen dragen. Men treft in de China Quarterly regelmatig bijdragen aan van Philip Bridgham, die brutaal genoeg is om zijn artikelen als ‘cia research analyst’ te ondertekenen. Maar wie wat over China wil weten kan beter artikelen van Bridgham dan van Wertheim lezen. Zo zwart als zijn ziel wel zal zijn, zo gedegen, zorgvuldig, precies en gebaseerd op authentieke Chinese bronnen zijn zijn artikelen. Wat Wertheim daarentegen te vertellen heeft over China vat hij openhartig op bladzijde 117 samen: ‘Natuurlijk: dit is de ideologie. De Chinese praktijk kennen we nauwelijks.’ Heeft hij over China niet veel te vertellen, Wertheims onkunde over de Sowjetunie is zo mogelijk nog groter. Hij heeft eenvoudig zijn huiswerk niet gedaan, anders had hij toch niet baarlijke nonsens kunnen schrijven als ‘na (mijn cursivering -bt) Stalin kwam de verburgerlijking, de ontideologisering en bureaucratisering van de Sowjet-Staatsmacht.’Ga naar eind58 Als de auteur elders schrijft: ‘Zo ben ik van mening dat, althans zolang Lenin leefde, de Russische revolutie in sterke mate het karakter van een proletarische revolutie behield; wel is het juist dat onder Stalin geleidelijk aan de apparatsjiki de macht uit handen van de proletarische voorhoede overnamen en daarbij ook de actieve rol van het proletariaat in de verdere | |
[pagina 148]
| |
opbouw van het socialisme terugdrongen’Ga naar eind59 dan kan men daaraan alleen maar schouderophalend voorbijgaan. Zo'n uitspraak zegt wat over de schrijver, niet over de zaak, en Wertheims mening is niet interessant want hij beheerst z'n onderwerp kennelijk niet. Dat is erg genoeg, maar het is helemaal droevig als de auteur dan onderzoekers die dat wel doen, en tot voor Wertheims ongeargumenteerde stellingen pijnlijke conclusies zijn gekomen, voor rotte vis uitscheldt. Zo schreef Wertheim in het China-debat over ‘door... Conquest en anderen wild in het rond gestrooide volstrekt ongecontroleerde cijfers’ (namelijk over het aantal slachtoffers onder Stalin).Ga naar eind60 Het gaat dan om een boek dat in de vakliteratuur als onovertroffen standaardwerk geldtGa naar eind61 en waarvan de betrouwbaarheid van de gegevens en de juistheid van de conclusies tot nu toe niet aangetast konden worden - of het zou moeten zijn dat Solzhenitsyns Goelag Archipel aantoont dat Conquest in zijn berekeningen van de omvang van de terreur onder Stalin wel aan de lage kant is gebleven.Ga naar eind62 In de jaren dertig was de Sowjetunie een graag bezocht land. De reizigers waren niet in de eerste plaats marxisten of socialisten. Trotzky sprak smalend, maar terecht van ‘Bolsjewisme voor het verlichte burgerdom’ en ‘Socialisme voor radicale toeristen’.Ga naar eind63 Wat zagen zij er: de Webbs, Feuchtwanger, Rolland, Dreiser, Laski, Felix Greene, dos Passos, Henriëtte Roland-Holst en al die andere ‘fellow-travelers’?Ga naar eind64 Zij zagen: modelfabrieken, modelcommunes, modelcrèches, modeltractoren, modeltreinen, modelgrondwetten en modelgevangenissen. Zij zagen ‘the future, and its works.’Ga naar eind65 En als ze thuiskwamen schreven ze boeken over het Sowjetexperiment. Ze zagen níéts van de miljoenen arrestaties, de deportaties, de honderdduizenden executies. Ze waren Ruslandexpert, na drie weken. De Volksrepubliek China heeft voor vele linksen de rol van beloofd land overgenomen. Het is niet verwonderlijk dat mensen met een enigszins historisch bewustzijn vergelijkingen tussen toen en nu met een gezond wantrouwen maken. Zulke mensen (en ik reken me daartoe) zijn het immers geheel eens met Paul de Groot als deze stelt dat de beoordeling van de figuur van Stalin uitwijst of men werkelijk progressief is of niet.Ga naar eind66 | |
[pagina 149]
| |
Het is dan ook leerzaam om te zien hoe Wertheim zelf de verbinding tussen de Sowjetunie onder Stalin en de Chinese Volksrepubliek onder Mao legt, en wel door de terreur, honger en ellende van de gewone mensen in dat Rusland, van de ‘massa's’, voor wie hij zo zegt op te komen, niet alleen te loochenen en te bagatelliseren met een brutaliteit die van zijn wetenschappelijke integriteit op dit punt niet veel heeft heel gelaten, maar door ook het vaststellen van de feiten als een koude-oorlog-manoeuvre te betitelen. En niet alleen légt Wertheim zelf die verbinding, ook persoonlijk representeert hij de fellow-traveller die in de jaren vijftig zijn sympathie en hoop van de Sowjetunie naar China heeft verlegd. Nog in 1954 publiceerde hij een verslag over een reis door de Sowjetunie, waarin vrijwel alle elementen die men zich uit Chinese reisbrieven herinnert, al te vinden zijn: ‘Geen verkeersongeluk gezien in de twaalf dagen in het Sowjet-Rijk,’Ga naar eind67 en ‘merkwaardig weinig nadruk op het sexuele. [...] De verhouding tussen de sexen is er gezond, kameraadschappelijk.’Ga naar eind68 ‘Alles van en voor het volk; dat is het hele hoofdmotief dat door het hele Moskouse leven speelt.’Ga naar eind69 Het in de rij staan voor winkels blijkt onverwacht positieve aspecten te hebben: ‘een Rus kán nog, anders dan de Hollander, geduldig wachten.’Ga naar eind70 Zelfs de ‘dynamiek’ die het Sowjet-leven voor ‘verstarring’ behoedt, blijkt aanwezig, al geeft deze de hoogleraar aanleiding daaruit merkwaardige conclusies te trekken: ‘Moskou belemmert vrijheden, omdat het zo snel mogelijk vooruit wil, en in de vaart niet geremd wil worden door buitenbeentjes, lastposten en weifelmoedigen. Het hecht zóveel betekenis aan wetenschappelijk gelijk of ongelijk, omdat het het verworvene onmiddellijk in praktijk wil brengen, ten bate van de massa, zonder daarbij door relativistische of oppositionele bedenkingen geremd te worden.’Ga naar eind71 Wat dat aangaat, zou men zeggen, is er nog niets veranderd en misschien zou Wertheim in 1976 net als in 1954 ook wel weer ‘getroffen’ zijn ‘door de rustige opgewektheid, waarmee zich drommen voetgangers door de straten bewogen.’Ga naar eind72 Of de treinen op tijd liepen meldt de hoogleraar niet, maar dat zal vast wel zo zijn geweest. | |
[pagina 150]
| |
Wat Wertheims centrale begrip, emancipatie, waard is, kan men na dit alles weten. De universele trend in de richting van steeds meer emancipatie staat voor hem zo vast, dat hij ook in de repliek aan zijn critici, als slothoofdstuk in dit boek opgenomen, geen poging doet om zijn vooruitgangsgeloof te argumenteren of zijn emancipatiebegrip te preciseren. Volgens de nu bekende methode wordt de critici verweten dat ze de emancipatie niet willen zien. Want Wertheim ziet de emancipatie overal. Hij haalt ze desnoods onder stapels van miljoenen lijken weg, als deze maar door progressieve voorhoedes zijn uitgemoord. Zelfs de afschuwelijke slachting die Tsjang Kai-sjek van 1925-1927 onder communisten in de grote steden aanrichtte, vormt bij Wertheim niet de ‘tragedie van de Chinese revolutie’,Ga naar eind73 maar is voor hem een stap die ‘de grote sociale revolutie naderbij bracht.’Ga naar eind74 En is de emancipatie zelfs voor Wertheim niet meer te zien, geen nood: dan heet het dat deze schoksgewijs verloopt en ook perioden van tijdelijke stilstand of achteruitgang kent. In dit jaarverslag is de balans altijd positief. Er kan nooit iets gebeuren wat met de these van een toenemende emancipatie in strijd is. Daarom wordt Wertheims ‘theorie’ (als we het zo mogen noemen) uiteindelijk gevonnist door zijn volstrekte negeren van het tragische in de geschiedenis: het zinloze lijden, de vergeefse strijd om rechtvaardigheid, de gevolgen van menselijk handelen die zo vaak het omgekeerde zijn van de intenties die eraan ten grondslag liggen. Of, zoals Walter Benjamin dat in een huiveringwekkend beeld neerlegde: ‘Er bestaat een schilderij van Klee, dat Angelus Novus heet. Er staat een engel op afgebeeld die eruitziet alsof hij op het punt staat zich af te wenden van waar hij naar staart. Zijn ogen zijn opengesperd, zijn mond staat open, en zijn vleugels hangen neer. Zo moet de engel der geschiedenis eruitzien. Hij staat met zijn gezicht naar het verleden toe. Waar wij een reeks van gebeurtenissen zien, ziet hij één enkele catastrofe die puinhoop op puinhoop voor zijn voeten opwerpt. Hij zou willen blijven om de doden te wekken en de ruïnes te herstellen. Maar vanuit het paradijs waait een storm die het hem | |
[pagina 151]
| |
onmogelijk maakt zijn vleugels nog in te vouwen. Deze storm drijft hem onweerstaanbaar naar de toekomst waar hij met de rug naar toe staat, terwijl de puinhoop voor hem tot de hemel oprijst. Deze storm is dat, wat wij vooruitgang noemen.’Ga naar eind75 |
|