De samenleving als oplichterij
(1977)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
2
| |
[pagina 40]
| |
ter van defensie, Robert McNamara.Ga naar eind3 In die opdracht (die niet op schrift werd gesteld) werd het project omschreven als ‘een encyclopedische en objectieve studie van de betrokkenheid van de vs bij Vietnam’.Ga naar eind4 In eerste instantie stond de studie onder supervisie van Morton Halperin, toentertijd Deputy Assistant Secretary of Defense for International Security Affairs, die deze taak al spoedig moest delegeren aan zijn assistent, Leslie Gelb.Ga naar eind5 De Pentagon Papers werden geschreven door zesendertig auteurs, burgers zowel als militairen, die bijna allemaal eerder in een of andere kwaliteit bij de oorlog betrokken waren geweest. In plaats van de begrote drie maanden zou de studie uiteindelijk negentien maanden in beslag nemen. Toen ze in december 1968 werd beeindigd, bestond ze uit drieënveertig delen die zevenendertig analyses en vijftien collecties documenten bevatten; in totaal naar schatting achtduizend bladzijden interpretatie en vierduizend bladzijden bronnen.Ga naar eind6 In de geweldige beroering die ontstond toen enkele kwaliteitskranten in juni 1971 uit de aan hen uitgelekte delen van studie gingen publiceren is geen aandacht besteed aan de vraag wat er met de Pentagon Papers zou zijn gebeurd als ze niet openbaar waren gemaakt. Het antwoord lijkt te zijn: niets. Eind 1968 waren McNamara en zijn onderminister John McNaughton (op wiens instigatie de studie werd gemaakt) van het politieke toneel verdwenen: de eerste was begin 1968 tot aftreden gedwongen en McNaughton kwam in 1967 om bij een vliegtuigongeluk. Van degenen die over Vietnam de beslissingen namen in Washington lijkt niemand de Pentagon Papers voor hun openbaarmaking te hebben gelezen. Ellsberg vertelt hoe hij in september 1970 vergeefs probeerde Henry Kissinger zover te krijgen dat hij stukken eruit tenminste door een van zijn assistenten zou laten lezen. Maar Kissinger dacht niet dat hij er iets uit zou kunnen leren, tenslotte was híj bezig een eind aan de oorlog te maken. Zoals gewoonlijk rondt Ellsberg ook deze anekdote gaaf af: ‘(t)he next morning... we learned the pre-invasion of Laos had begun.’Ga naar eind7 En zelfs na de publikatie door de New York Times werden de Pentagon Papers niet ernstig bestudeerd | |
[pagina 41]
| |
door de lieden voor wie ze oorspronkelijk bestemd waren. In een gebaar dat symbolisch mag heten voor de georganiseerde onwetendheid van zijns gelijken weigerde Kissingers assistent, generaal Haig, die als getuige à charge in het proces tegen Ellsberg en Russo optrad, een samenvatting van de Pentagon Papers van de laatste aan te nemen. Russo achtervolgde Haig tot buiten het gerechtsgebouw en overhandigde de papieren ten slotte aan een assistent van Haig die ze in de goot smeet.Ga naar eind8 Na de openbaarmaking van de Pentagon Papers tuimelden de nationale veiligheidsbureaucraten over elkaar heen in het onderbieden van de waarde van de studie, zoals in vroeger eeuwen vorsten schilders van weinig flatteuze familietaferelen als knoeiers heenstuurden. Analyse van tweede- en derderangsdocumenten door vierde- en vijfderangsambtenaren, vond iemand. ‘Instant geschiedenis,’ was het oordeel van een ander, ‘verstoken van de interpretaties van de betrokkenen zelf, en nog opvallender, van elk gevoel voor tijd en omstandigheden.’Ga naar eind9 George Ball, de voormalige onderminister van Buitenlandse Zaken, schreef klaaglijk dat in de Pentagon Papers de indruk werd gewekt dat de makers van het Vietnambeleid ‘enkel in getallen en concepten dachten en onverschillig stonden tegenover de gevolgen van hun voorstellen voor mensenlevens.’ Niets was minder waar. Uit eigen ervaring kon Ball meedelen ‘dat er geen koude of ongevoelige mensen onder de topadviseurs van de president waren. Zij waren net zo humaan en meedogend als welke andere groep Amerikanen.’ Vervolgens gaf hij de schuld van de oorlog, of van het mislukken ervan, aan systeemanalisten, randdenkers en speltheoretici te Harvard.Ga naar eind10 Weer andere kritiek kwam erop neer dat de Pentagon Papers maar een deel van de waarheid onthulden, omdat de auteurs tot lang niet alle relevante documenten toegang hadden gehad; een andere veel gehoorde mening luidde dat er niets onthuld werd omdat alles al in de krant had gestaan. Onvermijdelijk werd de studie zelf uitgelegd als een politieke manoeuvre. Zo is beweerd dat ze tenminste gedeeltelijk opgezet en geschreven is om het image van de cia op te poetsen.Ga naar eind11 Lyndon Johnson dacht dat het idee van de studie uit de koker | |
[pagina 42]
| |
van Robert Kennedy kwam, die de Pentagon Papers volgens hem in 1968 als ammunitie tegen Johnson had willen gebruiken in de strijd om de presidentiële kandidatuur. Na de openbaarmaking van de studie liet hij doorschemeren in zijn eigen memoires krachtig terug te zullen slaan, en dan met heel wat meer achter zich dan het Pentagononderzoek: hij kon zich op de eenendertig miljoen documenten in de L.B.J. bibliotheek baseren.Ga naar eind12 Maar toen Johnsons memoires een jaar later verschenen, vond Leslie Gelb er maar twee documenten in geciteerd waarover de auteurs van de Pentagon Papers niet de beschikking hadden gehad. Aan het totaalbeeld dat de Pentagonstudie te zien gaf, voegden ze slechts details toe.Ga naar eind13 Gelb maakt van de vrij unieke gelegenheid naast Johnsons boek ook zijn eigen studie te kunnen recenseren, gebruik om in te gaan op een aantal punten van kritiek, waarvan enkele boosaardige hierboven al werden weergegeven. Het auteurscollectief had inderdaad niet inzage in alle belangrijke documenten. Maar Gelb schat dat negentig procent van alle geheime documenten over Vietnam en vijfennegentig procent van de voornaamste memorandums van de hoofdrolspelers tot hun beschikking stond.Ga naar eind14 Dat in de studie feitelijke onjuistheden staan acht hij even onvermijdelijk als het erin voorkomen van inconsistenties. De auteurs baseerden zich op officiële gegevens, waarvan ze het waarheidsgehalte niet konden testen; ze werkten min of meer onafhankelijk van elkaar en er was geen tijd om de bijdragen volledig op elkaar af te stemmen.Ga naar eind15 George McT. Kahin stelt in een drie jaar na dat van Gelb gepubliceerd artikel, dat de studie vanuit een ‘Pentagonperspectief’ werd geschreven, en dat vrijwel alle bijdragen de doelen en vooronderstellingen van de Amerikaanse interventie in Vietnam onkritisch accepteren.Ga naar eind16 Maar Gelb brengt daar van tevoren tegenin dat het expliciet ter discussie stellen van vooronderstellingen niet hun opdracht was en dat dit, mochten ze het toch gedaan hebben, de studie als bevooroordeeld bij degenen voor wie ze bedoeld was in discrediet zou hebben gebracht.Ga naar eind17 ‘Certainly the Papers fall short of the standard that he’ (i.c. Gelb) ‘states the Secretary of Defense set for | |
[pagina 43]
| |
them: ...“to produce a history of United States involvement in Vietnam” that was to be “encyclopaedic and objective”,’ zo luidt de slotconclusie van Kahins gedegen evaluatie van de Pentagon PapersGa naar eind18, een evaluatie waarvoor hij overigens ruim twee keer zoveel tijd tot zijn beschikking had dan de auteurs om hun studie te verrichten. Zelfs als dat oordeel juist is, dan is niettemin de conclusie gerechtvaardigd dat de studie het beste en meest representatieve beeld geeft van de Washingtonse besluitvormingsprocessen over de Indochinese oorlog waarover we op dit ogenblik beschikken. De voornaamste politieke betekenis van de Pentagon Papers is inderdaad niet dat ze nieuwe feiten onthullen - een van de opmerkelijkste conclusies waartoe lezing leidt is dat de president en zijn adviseurs eerder minder dan beter geinformeerd waren over de oorlog dan een zorgvuldige lezer van de New York Times en Le Monde. Maar juist dat laatste, die opzettelijke onnozelheid en onkunde, gepaard aan een lichtzinnigheid en onverantwoordelijkheid bij de machtigste elite ter wereld, neergeschreven in eigen woorden en argumenten, ontdeed de Amerikaanse politiek van zelfs maar de schijn van legitimiteit. Dat Watergate daarna als een verrassing kon komen, en dat nog weer later Carters belofte ‘als president niet te liegen’ werd uitgelegd als een klinkend bewijs van de noodzakelijke oplichtkwaliteiten van een presidentskandidaat in de vs laat de nauwe relaties zien tussen goedgelovigheid en cynisme. De ‘need not to know’ aan de top heeft zijn natuurlijke complement in de ‘need to believe’ aan de basis.
Los van hun politieke betekenis vormen zowel de analyses als de documenten in de Pentagon Papers een waar sociologisch luilekkerland. Als een grootschalige toepassing van de theorie van de bureaucratische besluitvormingGa naar eind19 leverde de studie uitstekend materiaal ter weerlegging van de ‘moeras-mythe’.Ga naar eind20 De documentenverzameling helpt echter ook een alternatieve theorie overtuigend te weerleggen: die dat de Indochinese oorlogen door de vs zijn gevoerd om economische belangen te vestigen of veilig te stellen.Ga naar eind21 | |
[pagina 44]
| |
Als dat namelijk het geval zou zijn geweest, hadden de Pentagon Papers documenten moeten bevatten waarin topadviseurs en regeringsleiders naar voren brengen dat Vietnam in handen van de vs moet blijven omdat het zo'n belangrijke afzetmarkt biedt, omdat er zulke belangrijke Amerikaanse investeringen gedaan zijn (of kunnen worden). Zulke documenten zijn er niet. Dat alleen is nog geen afdoende bewijs tegen de met name door Magdoff verdedigde imperialismetheorie. Het is immers mogelijk dat overwegingen van economische aard voor de besluitvormende elite zo vanzelfsprekend zijn dat ze nimmer worden uitgesproken of ter discussie staan.Ga naar eind22 Maar waarschijnlijk is dat niet. Andere ‘vanzelfsprekendheden’ van de besluitvormende elite, zoals de dominotheorie, worden in de documenten keer op keer door de besluitvormers aangeroepen om zelfs onder elkaar de Vietnampolitiek te rechtvaardigen. Het simpele feit dat er regeringsdocumenten ontbreken die de imperialismethese bevestigen, is niet voldoende om deze te weerleggen. Daarvoor is meer nodig: een ander empirisch argument en een alternatieve theorie. Om met het eerste te beginnen: niemand heeft tot nog toe kunnen aanwijzen welke economische waarden in Vietnam (grondstoffen, afzetmarkten) op zouden kunnen wegen tegen de kosten van de oorlog die in 1970 al meer dan honderd miljard dollar bedroegen - dat is bijna tweemaal zoveel als het totaal aan buitenlandse investeringen van het Amerikaanse bedrijfsleven op dat tijdstip.Ga naar eind23 Evenmin verklaart de economische imperialismetheorie waarom de Amerikaanse zakenwereld zich in toenemende mate van de oorlog distantieerde.Ga naar eind24 Vanzelfsprekend zijn er allerlei ontsnappingsclausules voorhanden om zulke anomalieën op te lossen. Voor de hand ligt de redenering dat de zakenwereld de oorlog eerst uitstekend vond, maar afhaakte toen de kosten ervan te hoog werden. Maar de theorie wordt daarmee niet gered; integendeel, als die redenering juist is, blijkt daaruit dat de politiek-bureaucratische machine zó onafhankelijk van haar economische basis opereert, dat ze nog jarenlang tegen de zin van de laatste in de kostbaarste oorlog uit de Amerikaanse ge- | |
[pagina 45]
| |
schiedenis kon voeren. Hetzelfde lot is andere uitvluchten beschoren: steeds weer blijkt dat politiek en economie niet in die onproblematische afhankelijkheidsverhouding tot elkaar staan waarin de regering enkel het uitvoerend orgaan van de heersende klasse is. Het is overigens typerend dat de eenheid van economie en politiek in de theorie van het economisch imperialisme als een vaststaand gegeven wordt aanvaard, waarvoor iemand als Magdoff (vervolgens nagepraat door andere auteurs) als enig bewijs een uitspraak van de Amerikaanse miljonair Bernard Baruch aanvoert.Ga naar eind25 Veel van dit soort marxistische theorieën hebben als noodzakelijke vooronderstelling dat de ondernemersklasse uit getrainde marxisten bestaat, waarvan de representanten hun hand niet omdraaien voor het omrekenen van winst en rente in meerwaarde en die precies weten hoe de arbeidswaarde van een goed in zijn prijs te transformeren. De onhoudbaarheid van de economische imperialismetheorie op dit punt betekent niet dat het omgekeerde waar is, een uitgangspunt dat de meeste economische en politicologische theorieën zo steriel maakt. Hoezeer Chomsky er ook naast zit met zijn rommelige imperialismetheorie, hij heeft volstrekt gelijk als hij schrijft dat het toch eigenlijk te dol is om de veronderstelling dat een regeersysteem, goeddeels bemand met voormalige of toekomstige managers en advocaten van grote, op wereldschaal opererende ondernemingen, beinvloed wordt door die ondernemingen, zonder verder onderzoek als onzinnig te verwerpen.Ga naar eind26 Het theoretische argument tegen vulgair-marxistische imperialismetheorieën start met de constatering dat het kapitalistische wereldsysteem nu juist gekenmerkt wordt door de scheiding tussen economie en politiek. De ratio van die scheiding is dat daardoor de kosten voor het in stand houden van een wereldeconomie door de groepen die er het meeste voordeel bij hebben nauwelijks zelf gedragen hoeven te worden. In een wereldimperium, waarin de economie beheerst wordt door een politiek centrum, zijn daarentegen de kosten voor de handhaving van zo'n in wezen herverdelend systeem op den duur hoger dan de opbrengsten. Deze redenering, die met | |
[pagina 46]
| |
grote overtuigingskracht is uiteengezet door Immanuel WallersteinGa naar eind27, geldt in zekere zin ook voor nationale staten binnen de wereldeconomie. Een imperium in de zin van een de wereldeconomie omspannende politieke beheersing is voor geen enkele nationale staat meer weggelegd: de negentiende-eeuwse koloniale wereldrijken waren geen imperia in de betekenis waarin het Romeinse en Chinese rijk dat ooit waren, en konden dat ook niet meer zijn.Ga naar eind28 En het Britse ‘imperium’ was geen winstgevend bedrijf. John Strachey toonde in zijn The End of Empire aan dat de kosten van handhaving de economische voordelen overtroffen.Ga naar eind29 Dat degenen die de voordelen in eerste instantie incasseerden anderen waren dan degenen die de kosten droegenGa naar eind30, is waarschijnlijk, maar dit argument bestrijdt indirect dat dit soort imperialisme tot de ‘logica van het kapitalisme’ behoort. Barratt Brown laat in zijn studie integendeel zien hoe het imperialisme op langere termijn Groot-Brittannië's hegemoniale positie in het kapitalistische wereldsysteem hielp ondergraven.Ga naar eind31 De vorming van een formeel, politiek imperium betekende namelijk, zoals ook Hobsbawm uiteenzet, een stap terug voor Groot-Brittannië: ‘She exchanged the informal empire over most of the underdeveloped world for the formal empire of a quarter of it, plus the older satellite economies.’Ga naar eind32 Omgekeerd stelt Wallerstein dat: ‘(d)ecline in us state hegemony has actually increased the freedom of action of capitalist enterprises, the larger of which have now taken the form of multinational enterprises which are able to maneuver against state bureaucracies whenever national politicians become too responsive to internal worker pressures.’Ga naar eind33 Vanuit het gezichtspunt van kapitalisten in de kernstaten van de wereldeconomie is kolonialisme, de directe politieke controle door de staat van economisch belangrijke territoria met andere woorden altijd een noodoplossing, een noodoplossing die volstrekt irrationeel wordt als ze werkelijk militair bevochten moet worden. Want succesvol kolonialisme berust niet op macht maar op bluf. Frankrijk beheerste jarenlang heel Indochina met een troepenmacht van elfduizend Franse en zestienduizend inheemse soldaten.Ga naar eind34 Het huidige leger van India telt naar schatting vijf- | |
[pagina 47]
| |
tien keer zoveel soldaten als het aantal Britse troepen dat een eeuw geleden samen met een dubbel aantal Indische eenheden behalve India ook Pakistan, Bangla Desj en Burma bezet hield.Ga naar eind35 De les die zulke getallen inhouden werd Richard Barnet geleerd door een voormalig Brits minister van defensie die hem in 1961 voorhield dat een imperium al verloren heeft op het moment dat het zich gedwongen voelt oorlog te voeren om z'n positie te behouden.Ga naar eind36 Vanuit dit perspectief luidt de vraag waarom het voor Amerikaanse (of Japanse) ondernemers voor het aangaan van economische relaties met Vietnam aantrekkelijk zou zijn dat dit gebied onder directe politieke controle van de vs staat. Het antwoord werd even duidelijk gegeven door de Japanse zakenlieden die zich onmiddellijk na de ondertekening van de Parijse Akkoorden naar Hanoi spoedden, als door de regering van Vietnam die haar interesse in buitenlandse investeringen, tot en met die in de exploitatie van onderzeese oliebronnen, niet onder stoelen of banken steekt. De zogenaamde socialistische staten hebben weliswaar nationale onafhankelijkheid verworven, maar het is ronduit kletskoek wanneer iemand als Magdoff beweert dat ze ‘de handels- en investeringsbanden met het imperialistische netwerk hebben verbroken.’Ga naar eind37 In de afgelopen tien jaar hebben, om maar iets te noemen, Oosteuropese landen met westerse firma's meer dan zeshonderd joint ventures opgerichtGa naar eind38 en de handelsbetrekkingen tussen ‘socialistische’ en niet-socialistische landen zijn aanzienlijk in omvang en breiden zich nog steeds uit. Het betrekkelijke economische isolement waarin de Sowjetunie en de Volksrepubliek China zich in de beginjaren van hun bestaan bevonden, was niet zelfgekozen, maar werd hun opgedrongen door de kapitalistische staten. Maar dat is al lang weer verleden tijd: de zogenaamde socialistische staten zijn ad 1976 (met als enig mogelijke uitzondering Cambodja) onderdeel van de kapitalistische wereldeconomie: ‘There are today no socialist systems in the world-economy any more than there are feudal systems because there is only one world-system. It is a world-economy and it is by definition capitalist in form.Ga naar eind39 | |
[pagina 48]
| |
Maar als dit het geval is valt er een hoeksteen uit de economische imperialismetheorie. De verlangde afzetmarkten en grondstoffen blijken niet onbereikbaar als ze onder controle van socialistische staten komen. Integendeel: als economische transacties met zulke staten soms een wat lagere winstmarge opleveren, dan wegen daar factoren als arbeidsrust, punctualiteit in betaling en de relatieve afwezigheid van corruptie ruimschoots tegenop. Het ontbreken van aantoonbare motieven bij de oorlogvoerende elite in Washington; het negatieve saldo van de kosten versus nog nooit aangetoonde economische baten van de oorlog in Indochina; en ten slotte het voor het kapitalisme (en door de ondernemersklasse ook wel degelijk onderkende) irrationele karakter van de poging door middel van oorlog directe politieke controle van de vs over Vietnam uit te oefenen, die drie factoren te zamen moeten tot een verwerping van de door Magdoff en de zijnen voorgestelde verklaring van de oorlog in Vietnam leiden. Vanzelfsprekend betekent deze conclusie níét dat imperialisme niet bestaat of dat er geen sprake is van invloed van economische belangengroepen op buitenlandse politiek. Maar er zijn andere, meer geavanceerde theorieën nodig om zulke verschijnselen te verklaren of om de betekenis ervan te kunnen vaststellen.
De Pentagon Papers bieden ook enig materiaal, maar vooral een goede aanleiding voor een beschouwing over een geheel ander thema: dat van de verhouding tussen wetenschap en politiek. Onmiddellijk na de publikatie van de papers werden daarover uitgesproken meningen gelanceerd. Een koor van anders heel uiteenlopend gebekte zangers, variërend van George Ball tot en met Hans Gruijters zong eensgezind dat het de intellectuele adviseurs van Kennedy en Johnson en de denktankspecialisten waren geweest die in hun arrogantie, honger naar macht en abstracte wetenschappelijkheid de hoofdverantwoordelijkheid droegen voor deze oorlog. Gruijters vergeleek de anti-oorlogsactie van Ellsberg, ‘een fanaticus met boter op z'n hoofd’, in ongunstige zin met de politiek van deëscalatie zoals die volgens hem op dat ogenblik door | |
[pagina 49]
| |
Nixon werd gevoerd.Ga naar eind40 In een recent proefschrift over ‘Academocracy’ worden zulke noties al tot wetenschappelijke uitspraken verheven. Johnson heet daarin een (in tegenstelling tot academici in regeringsdienst) ‘wijs en intelligent politicus’, terwijl senator Fullbright wordt afgeschilderd als een hoogmoedig intellectueel, hoofdverantwoordelijke voor de ontwikkeling naar het imperiale presidentsschap; een man die zich volgens de auteur ‘enigszins onverantwoordelijk’ gedroeg... door de Tonkin-resolutie van de wijze en intelligente president Johnson te steunen.Ga naar eind41 Van deze gedachtengang valt moeiteloos een nog veel langere reeks voorbeelden aan te voeren, in de Verenigde Staten veelal in combinatie met een andere mythe: dat intellectuelen, wetenschapsbeoefenaren en academici niet alleen per definitie al slechte raadgevers zijn. Hun onverantwoordelijkheid in de politiek heet ook een gevolg te zijn van het feit dat ze niet gekozen zijn. Toen Lyndon Johnson vol trots zijn politieke mentor Sam Rayburn de intellectuele kwaliteiten van Bundy, McNamara en Rusk opsomde, antwoordde de door de wol geverfde volksvertegenwoordiger dat hij zich een stuk prettiger zou voelen ‘if just one of them had run for sheriff once’.Ga naar eind42 Precies dat zelfde geluid zou men later van links tot rechts horen over Nixons staf, al kon niemand Haldeman of Ehrlichman van academische arrogantie beschuldigen. De mythe dat het electorale proces in de vs neerkomt op een selectie naar bekwaamheid en verantwoordelijkheid vindt men zelfs terug in de politieke wetenschap. ‘De gevaarlijkste van allen is de politicus die onverschillig staat tegenover z'n herverkiezing of de toekomst van z'n partij,’ schrijft bij voorbeeld Niskanen in z'n beroemde boek.Ga naar eind43 Werden de academici in regeringsdienst na de openbaarmaking van de Pentagon Papers vrij algemeen tot zondebok uitgeroepen, de eerste steen was in dit geval al enkele jaren eerder door Noam Chomsky geworpen, die anders dan lieden als BallGa naar eind44 inderdaad zonder zonde was. In American Power and the New Mandarins beschuldigde hij met name de beoefenaren van de sociale wetenschappen ervan een nieuw ‘verraad der klerken’Ga naar eind45 gepleegd te hebben. Hij heeft het over | |
[pagina 50]
| |
‘de rol door Amerikaanse intellectuelen gespeeld bij het ontwerpen en uitvoeren van de politiek, het interpreteren van historische gebeurtenissen, en het formuleren van een ideologie van maatschappelijke veranderingen’Ga naar eind46 en stelt kort en duidelijk: ‘(d)e oorlog in Vietnam is in niet geringe mate door deze nieuwe mandarijnen op touw gezet en gevoerd.’Ga naar eind47 Aan deze om zo te zeggen wetenschapssociologische these voegt Chomsky er nog een toe van wetenschapstheoretische aard: hij suggereert een logisch verband tussen de behavioristische wetenschapstheorie in de sociale wetenschappen en hun bruikbaarheid als onderdrukkingsinstrument.Ga naar eind48 Deze laatste stelling levert de verbinding tussen Chomsky's wetenschappelijke en politieke activiteiten. Op basis van de door hem ontwikkelde taaltheorie leverde hij tweemaal een vernietigende kritiek op B.F. Skinners extreme behaviorisme. De achtergrond van deze beschuldigingen wordt gevormd door de intrede van sociaalwetenschappelijke benaderingen en technieken in de domeinen van defensie en buitenlandse politiek aan de ene kant, en het bezetten van hoge regeringsposten door vooraanstaande academici en intellectuelen aan de andere. Het eerste proces begon in de jaren vijftig en werd overschaduwd door het tweede dat een spectaculaire start kreeg bij de ambtsaanvaarding van John Kennedy. In tegenstelling tot wat de folklore hierover te melden heeft, liepen overheid en krijgsmacht bepaald niet voorop met het inschakelen van wetenschap ten behoeve van beleid. De oorzaak van deze relatieve achterlijkheid is te zoeken in de bedreigde posities van traditionele militaire en civiele bureaucraten. Toen de oorlog in Indochina een mislukking begon te worden werd vanuit deze kringen de schuld daarvan graag geweten aan de nieuwkomers. Aan de linkerkant werd het accent anders gelegd: Chomsky en de New Left zagen in het Indochina-beleid de transformatie van politiek in technocratie en het spookbeeld van de eerste op wetenschappelijke wijze gevoerde oorlog. Het toetsen van deze prikkelende stelling wordt bemoeilijkt door de ongedifferentieerde vorm waarin ze geformuleerd is. De aanklagers maken geen onderscheid tussen academici, wetenschapsbeoefenaren en intellectuelen, en evenmin tussen | |
[pagina 51]
| |
sociale en natuurwetenschappen (Chomsky spreekt bij voorbeeld over de ‘technische intelligentsia’, maar blijkt dan politicologen te bedoelen). Evenmin wordt verschil gemaakt tussen opleidingskenmerken en rolpositie: niet elke bureaucraat met academische kwalificaties past bij voorbeeld wetenschap toe. Zonder dergelijke distincties verzinken beschouwingen over dit onderwerp echter gemakkelijk in oppervlakkige journalistiekGa naar eind49 of in anti-intellectualistische stemmingmakerij.Ga naar eind50 Het lijkt me minimaal noodzakelijk om in de besluitvorming over Vietnam vier verschillende rollen te onderscheiden die door wetenschapsbeoefenaren en intellectuelen gespeeld konden worden. Bij al die vier rollen gaat het in principe om het gebruiken door daarin gespecialiseerde mensen van wetenschappelijke kennis bij het formuleren van beleidsdoeleinden of bij het verschaffen van middelen om politieke doeleinden te bereiken. Niet in de beschouwing betrokken worden dus al diegenen met een universitaire graad die in dienst van een overheidsbureaucratie zijn. Ze horen in dit verhaal enkel thuis voor zover ze in hun ambtenarenfunctie specifiek wetenschappelijke of intellectuele taken verrichten. De eerste twee groepen die dan te onderscheiden vallen zijn die van de technische en sociaalwetenschappelijke intelligentsia: de wetenschapsbeoefenaren die wetenschappelijke en technische kennis ontwikkelen om de middelen waarmee het beleid gevoerd wordt te verbeteren De derde groep wordt gevormd door wetenschapsbeoefenaren die door de beleidsmakers op een ad hoc basis gevraagd wordt om specifieke adviezen op het terrein waarop ze geacht worden deskundig te zijn. De vierde groep ten slotte bestaat uit intellectuelen en wetenschapsbeoefenaren die als topadviseurs dienst deden. In deze groep moet dan weer verschil gemaakt worden tussen degenen die werkelijk deel hadden aan het beslissingsproces en anderen. Van de eersten is niet alleen het gewicht van hun adviezen in het geheel van belang, maar ook of daaraan in enige mate een wetenschappelijk karakter toegekend kan worden. Pas dan valt iets te zeggen over het wetenschappelijk karakter van het beleid. Een politiek die mede geadviseerd | |
[pagina 52]
| |
wordt door (voormalige) professoren is daarmee nog niet een wetenschappelijke politiek. Naast onduidelijkheid over wie nu precies de ‘nieuwe mandarijnen’ zouden kunnen zijn, blijven er nog twee andere over die opgeruimd moeten worden voor we aan het werk kunnen. Het gaat dan om de relatie tussen intentie en resultaat en om die tussen pseudo-kennis en toegepaste wetenschap. Van beide onduidelijkheden is Chomsky's invloedrijke essay ‘Objectiviteit en vrije wetenschap’ een toonbeeld.Ga naar eind51 De bêtes noires van dit opstel zijn een klein aantal politicologen die min of meer ontstellende uitspraken over de oorlog in Vietnam hebben gedaan tijdens symposia waarop ze met elkaar confereerden over ‘oplossingen’ van die oorlog. De aldus geuite denkbeelden getuigen inderdaad allerminst van een hoog politiek of zedelijk niveau. Het bekendste voorbeeld van dit door Chomsky aangeklaagde verraad der klerken is de ‘theorie’ van de vooraanstaande politicoloog Samuel Huntington over urbanisatie in Zuid-Vietnam.Ga naar eind52 Huntington constateert dat de massale bombardementen op het platteland de guerillatheorie van Mao Tse-toeng om zo te zeggen praktisch hebben gefalsificeerd: áls de boeren door geweld van het platteland naar de stad worden gejaagd, dan droogt de zee op waarin de guerilla's (de vissen in Mao's beroemde vergelijking) moeten leven. Chomsky noemt dit ‘een nuttige verklaring door een leidend politicoloog van de grondbeginselen van de Amerikaanse leer van de contrarevolutionaire oorlog’.Ga naar eind53 Naar aanleiding van Chomsky's beschuldiging stelde Huntington dat hij in zijn artikel óók nog het standpunt had ingenomen dat de Verenigde Staten naar een schikking met de Vietcong moesten streven. (Zijn argument dat dit goedkoper was dan het elimineren van de vijand was overigens minder geschikt om Chomsky's woede te doen afnemen.Ga naar eind54) De discussie ging echter niet over de vraag of Huntingtons ‘theorie’ van invloed was geweest op de Amerikaanse politiek - wat klaarblijkelijk niet het geval was - en ook niet over het wetenschappelijk karakter van deze gedachtengang, maar enkel over de moraliteit van Huntingtons opvattingen. Ik heb de indruk dat dit voorbeeld typerend is. Noch in de | |
[pagina 53]
| |
rest van Chomsky's werk, noch in de discussie onder antropologen over de toelaatbaarheid van antropologisch onderzoek in Zuidoost-Azië in opdracht van de Amerikaanse regering,Ga naar eind55 noch bij het conflict in de polemologie over de eigenaardige interpretatie door sommige Amerikaanse vredesonderzoekers van peace-research als het construeren van contraguerilla-technieken,Ga naar eind56 en evenmin in het rumoer veroorzaakt door het project-Camelot (een sociologisch onderzoek in opdracht van het Amerikaanse leger dat ten doel had voorwaarden ter voorkoming van sociale revolutie in Zuid-Amerika op te sporen)Ga naar eind57 werd de vraag gesteld (laat staan beantwoord) naar de effectiviteit of de bruikbaarheid van dergelijk onderzoek. Evenmin werd ernaar gekeken of dergelijk onderzoek nu ook werkelijk in het politieke beleid was verwerkt. De discussies bleven draaien om de ethiek van intenties - een zaak van groot gewicht, zeker, maar niet een waaruit conclusies over de doeltreffendheid van de sociale wetenschappen als onderdrukkingsmechanisme afgeleid kunnen worden. Enig inzicht in de heteronomie van intentie en effect, die in al deze beschouwingen systematisch ontbreekt, kan wellicht opgedaan worden uit het verhaal dat de idee van een luchtoorlog tegen Noord-Vietnam werd ingegeven door een opmerking van Bernard Fall over de kwetsbaarheid van de pas opgebouwde industrie in het Noorden. Fall was een van de eerste critici van de Amerikaanse politiek.Ga naar eind58 Uit het materiaal dat Chomsky aanvoert komt onmiskenbaar naar voren dat een aantal beoefenaren van de sociale wetenschappen er weinig frisse zedelijke maatstaven op na houdt, of op z'n minst met een plank voor het hoofd rondloopt en bovendien hoerig genoeg is om ongevraagd allerlei ‘wetenschappelijke adviezen’ om de oorlog te helpen winnen aan regering en openbare mening aan te bieden.Ga naar eind59 Veel minder duidelijk blijkt uit zijn essay, en die van anderen die in zijn geest schreven, dat het hier om een in omvang toch zeer geringe groep geleerden ging: Chomsky's suggestie dat de Sola Pool, Huntington, Brzezinski en Kahn in dit opzicht representatief voor de Amerikaanse politicologie zijn is niet meer dan dat. Zijn mythevorming in dit opzicht is er, zoals Dennis Wrong, een beproefd socioloog en | |
[pagina 54]
| |
socialist in 1970 klaagt, in ieder geval gedeeltelijk de schuld van dat hij en zijn collega's ontzaglijk veel tijd moesten verliezen met het overtuigen van wantrouwige studenten dat ze niet voor het Pentagon of de cia werkten.Ga naar eind60 Als de eerste stilzwijgende vooronderstelling van Chomsky en de zijnen luidt dat sociaalwetenschappelijk onderzoek, zoals dat plastisch heet, dienst doet als ‘smeerolie van het systeem’, dan is de tweede assumptie dat dit soort onderzoek inderdaad die functie kan vervullen.Ga naar eind61 De vraag of er inderdaad effectieve vormen van sociaalwetenschappelijke technologie bestaan wordt impliciet met ja beantwoord - een beroepsopvatting die deze kritische sociologen blijkbaar met de rest van hun vakbroeders delen. Chomsky is scherpzinnig genoeg om wat dit aangaat reserves in acht te nemen: in dezelfde essaybundel waarin de nieuwe mandarijnen ervan beschuldigd worden de auctores intellectuales van de oorlog te zijn, spreekt hij ook twijfel uit over het wetenschappelijk gehalte van hun werk en suggereert hij ten slotte dat hun belangrijkste activiteit het leveren van bij het beleid passende ideologieën is.Ga naar eind62 Een dergelijke stelling is echter niet in overeenstemming te brengen met die dat de nieuwe mandarijnen de oorlog op touw hebben gezet en hem met wetenschappelijke middelen hebben helpen voeren.
Het leidt geen twijfel, om met de eerste door mij onderscheiden groep te beginnen, dat allerlei wapentechnologische vernieuwingen sterk gestimuleerd werden door de oorlog in Indochina, een oorlog die de verbaasde wereld technische wonderen schonk als doelzoekende bommen, fragmentatie-explosieven en hoge snelheidsmunitie die granaatkartets en dumdumkogels naar het museum verwezen; gifgassen in meer soorten dan er wasmiddelen zijn, ontstekingsmechanismen die op geur- en warmtesignalen reageren, aanvalshelikopters, luchtdrukbommen en ontbladeringsmiddelen. Als er, zoals Schurmann meent, twee oorlogen in Indochina werden gevoerd,Ga naar eind63 dan speelden zich ook twee oorlogen in twee gescheiden werelden af. De ene wereld is die van memoranda, laboratoria en elektronisch verzekerde geheim- | |
[pagina 55]
| |
houding; waar iedereen een das draagt terwijl hij massamoorden beraamt en waar hoge bureaucraten elkaar na de publikatie van de Pentagon Papers op cocktailparties met ‘hi, war criminal’ begroetten.Ga naar eind64 In deze wereld is kwaad banaal en oorlogsmisdaad routine. Godslasteringen en drankgebruik worden hierin een president wel aangerekend, terreurbombardementen niet. (Een Nederlandse hoogleraar in de politicologie bestond het nog in 1976 om het laatste als voorbeeld te noemen van verhoging van geweldstoepassing om conflicten te beëindigen.) De tweede wereld is die van onafzienbare rijen bomkraters, van uitgedroogde, voor jaren vergiftigde wouden en rijstvelden, van tijgerkooien en stinkende lijkjes, van ziekte, corruptie, ontbering, doodsangst, terreur en pestilentie. De relatie tussen die twee werelden is, hoe goed men die ook verstandelijk kan nagaan, meestal onvoorstelbaar: het contact wordt alleen per kortsluiting gemaakt. Zo'n kortsluiting komt tot stand als Chomsky een piloot over napalm aan het woord laat: ‘We zijn tevreden over de jongens van 't lab bij Dow. Het spul was eerst niet heet genoeg. Als de spleetogen er vlug bij waren konden ze het er afschrappen. Dus begonnen de jongens er polystyreen in te stoppen... nou kleeft het als stront aan een deken. Maar als de spleetogen in het water sprongen, dan hield het op met branden. Dus stopten ze er Willie Peter (witte fosfor) in om 't beter te laten branden. Nou brandt 't zelfs onder water. Eén druppel is al genoeg, het brandt gewoon door tot op 't been, zodat ze in ieder geval aan fosforvergiftiging sterven.’Ga naar eind65 Dit citaat geeft beter dan welke uiteenzetting aan waaruit, grof geschat, vijfennegentig procent van de bijdrage van de wetenschap aan de oorlog in Indochina bestond: in 1972 werkten naar schatting van het Stockholm International Peace Research Institute in de vs tussen de vijfenzeventigduizend en honderdvijftigduizend ingenieurs en beoefenaren van de natuurwetenschappen aan militaire research en developmentprojecten.Ga naar eind66 Hoe omvangrijk deze bijdrage van wetenschap en techniek aan de oorlog ook was, ze maakt mythen als die van het elektronisch slagveld nog niet waar. Die mythe, waarin generaals zowel als hun critici leken te geloven, wijst op een typisch Amerikaanse | |
[pagina 56]
| |
bezetenheid. Iemand als Herman Kahn beweerde in 1968 in alle ernst dat de militaire superioriteit van de ‘Vietcong’ verklaard kon worden uit die van hun ak-47 wapen ten opzichte van het m-i (Garand) geweer waarmee de Zuid-Vietnamese troepen toen nog waren uitgerust.Ga naar eind67 Twee andere factoren verdienen aandacht: de rol van deze ‘backroom boys’, van de technische intelligentsia, beperkt zich tot het leveren van middelen om de oorlog te voeren en in dit opzicht overschaduwt ze alles wat er door sociologen, politicologen et cetera op dit vlak is geleverd. Maar de relatie tussen technische wetenschappen en politiek werd in het debat over de verantwoordelijkheid van de wetenschap voor de oorlog vreemd genoeg nauwelijks ter sprake gebracht.
Bestaat er een sociale technologie die in karakter en toepasbaarheid vergelijkbaar is met die welke gebaseerd is op de natuurwetenschappen? In z'n algemeenheid moet die vraag ontkennend worden beantwoord. De voornaamste en misschien wel enige uitzondering is de ontwikkeling van een aantal technieken waarmee alternatieve militaire en civiele programma's met een redelijke mate van objectiviteit kunnen worden beoordeeld naar kosten, effectiviteit en risico's. De voornaamste bijdrage tot die ontwikkeling is afkomstig uit de economie. Dergelijke technieken, bekend geworden onder de verzamelnamen systems analysis en operations research, komen in wezen neer op het oplossen van allocatieproblemen.Ga naar eind68 De hoogconjunctuur van de denktanks begon met een opdracht die een dergelijk probleem behelsde: in 1951 kreeg de rand-corporatie het verzoek van us Airforce locaties voor nieuwe bases van strategische bommenwerpers te kiezen. Heel kenmerkend beperkte het rand-team onder leiding van de econoom en wiskundige Albert Wohlstetter zich niet tot de eigenlijke opdracht, maar onderzocht het ook de vooronderstellingen waarop deze stoelde. Het uiteindelijke resultaat was een rapport dat tot een complete ommekeer in de strategische doctrine van de luchtmacht leidde.Ga naar eind69 Tien jaar later begon McNamara een administratieve revolutie in het Pentagon door dergelijke technieken een vaste plaats te geven in het be- | |
[pagina 57]
| |
leidsproces. Zonder twijfel zijn planning-programmering-budgeting (ppb)-systems en systems-analyses rationelere methoden om tot beslissingen te komen over de aanschaf van Mach-3 bommenwerpers of de vergroting van het aantal intercontinentale geleide wapens dan de intuïties en tradities van admiraals en generaals. Maar dan nog bereiken zulke methoden niet het niveau van technische rationaliteit dat te vergelijken valt met dat van het ‘verbeteren’ van napalm. ‘Systems analysis, particularly of the type required for military decisions, is still largely a form of art and not of science,’ schrijft een rand-auteur waarschuwend.Ga naar eind70 Nog ontluisterender is Yarmolinski's definitie: ‘Systems analysis is the systematic application of common sense to complex problems.’Ga naar eind71 Het succes van deze sociale technologie garandeerde het misbruik dat er van gemaakt zou worden. In plaats van de beste middelen bij bepaalde doelen aan te wijzen gingen strategische denkers als Kahn, Wohlstetter en Schelling ertoe over in samenspraak met geïmponeerde generaals het beleid zelf uit te stippelen. Maar het veld waar dit gebeurde bleef beperkt tot dat van nucleaire strategieën, van afschrikkingstheorieën die voor twintig procent uit elegante speltheorie en voor tachtig procent uit dubieuze psychologische vooronderstellingen bestaan. Noch uit de Pentagon Papers, noch uit andere studies blijkt dat doeleinden van de Amerikaanse Indochina-politiek bedacht, gesteund of zelfs maar gelegitimeerd werden door dit type wetenschap. Nog verrassender is het echter om te constateren dat deze conclusie ook geldt voor de invloed van de eigenlijke sociale technieken op het beleid. Tenslotte waren het McNamara's ‘whiz-kids’ die het frequentst als oorlogsschuldigen werden opgevoerd. In werkelijkheid speelde zich in het Washington van de jaren zestig een veel ingewikkelder spel af. De administratieve vernieuwingen maakten in de publieke opinie van McNamara een soort St. Joris tegenover de vierkoppige draak van de strijdkrachten. Terwijl een bewonderend Washington rondvertelde dat ibm een afkorting was van I, Bob McNamara, vergeleek luchtmachtchef Twining hem met Hitler.Ga naar eind72 Het conflict tussen minister en legerleiding werd op de belang- | |
[pagina 58]
| |
rijkste punten door McNamara gewonnen.Ga naar eind73 En ondanks alle wapengekletter berustten de Chefs van Staven in die overwinning. Maar in een scherpzinnige analyse suggereert Paul Hammond dat die berusting gekocht werd met twee afkoopsommen: de nieuwe taakverdeling tussen minister en militairen ontlastte de laatsten van politieke verantwoordelijkheid, terwijl de omvang van de defensiebegroting onder McNamara bovendien duizelingwekkend steeg.Ga naar eind74 Ook Yarmolinski wijst erop dat McNamara's administratieve reorganisatie als eindresultaat had dat de al bestaande onevenwichtigheid tussen defensie- en andere overheidsuitgaven nog werd vergroot.Ga naar eind75 In feite was er echter een derde afkoopsom die Hammond niet vermeldt: de minister van defensie toonde zich buitengewoon huiverig om zich met de eigenlijke oorlogvoering in Vietnam te bemoeien. De toegepaste wetenschap in het Pentagon (in de vorm van ppb-systemen en het bureau voor systems analysis) speelde in de Indochinese oorlogen niet de rol die haar door vriend en vijand werd toegeschreven. Geen van beide werd gebruikt om de grote politieke en strategische vraagstukken door te lichten.Ga naar eind76 ppbs droeg ertoe bij dat de logistieke organisatie van de oorlog in Vietnam ‘superieur was aan die in elke andere’.Ga naar eind77 Dat was alles. Het bureau voor systems analysis had tot 1965 helemaal niets met Vietnam te maken, en werd ook daarna niet echt betrokken bij strategie of operaties.Ga naar eind78 Het hield zich bezig met het voorspellen van het aantal vliegtuigen dat zou worden neergeschoten en zocht uit waarom een geautomatiseerde militaire telefooncentrale meer personeel nodig had dan een niet-geautomatiseerde.Ga naar eind79 De officiële organisatie van informatie over Vietnam bleef in handen van de militaire en ambtelijke bureaucratieën die zich zelf controleerdenGa naar eind80; dat zulke hiërarchisch gestructureerde communicatie onontkoombaar tot onjuiste informatie leidt is een zowel empirisch als theoretisch goed gedocumenteerd gegeven.Ga naar eind81 De rol van sociaalwetenschappelijke experts en technieken was minimaal. Ik heb geen enkel voorbeeld kunnen opsporen van sociologisch onderzoek over de Vietnamese oorlog dat van enige invloed op de oorlogvoering is geweest.Ga naar eind82 | |
[pagina 59]
| |
Van invloed zijn evenmin een aantal wetenschappelijke studies, experimenten en adviezen geweest die buiten de normale ambtelijke kanalen om tot stand kwamen. Vrijwel alle toonden ze de ineffectiviteit of irrationaliteit van de Amerikaanse strategie aan. Om enkele voorbeelden te noemen: in de winter van 1963 en het voorjaar van 1964 werden in Washington een reeks oorlogsspelen, de zogenaamde Sigmagames, gespeeld met als deelnemers degenen die later ook de realiteit voor hun rekening namen zoals de generaals Wheeler en LeMay, en de gebroeders Bundy. De resultaten van deze spelen bevestigden eerdere onderzoekingen over het effect van een luchtoorlog tegen Noord-Vietnam: het Noorden zou de luchtaanvallen kunnen verwerken en z'n steun aan de bevrijdingsbeweging in het Zuiden vergroten.Ga naar eind83 De luchtoorlog begon een jaar later. Het bureau voor systems analysis maakte ongevraagd in 1967 enkele pilot studies over de Amerikaanse strategie, die opnieuw de ineffectiviteit van de bombardementen op Noord-Vietnam aantoonden. Zo berekenden de defensie-intellectuelen dat de bombardementen tussen 1965 en 1968 een schade ter waarde van zeshonderd miljoen dollar hadden aangericht, maar dat Noord-Vietnam in diezelfde periode twee miljard dollar aan buitenlandse hulp had ontvangen, terwijl de vs alleen al aan neergeschoten vliegtuigen zes miljard dollar hadden verloren.Ga naar eind84 Ook deze (en soortgelijke studies) hadden geen enkele invloed op de politiek: de terreurbombardementen zouden in steeds grotere mate tot het bittere eind doorgaan. In de zomer van 1966 kwamen zevenenveertig topgeleerden (uit de technische wetenschappen) in het diepste geheim gedurende drie maanden in Wellesley, Massachusetts bijeen, om de ‘technische mogelijkheden in verband met onze militaire operaties in Vietnam te bezien’.Ga naar eind85 Het was, voor zover ik kan nagaan, de enige keer dat wetenschapsbeoefenaren van buiten de regering op basis van hun specifieke competentie om advies over de oorlog werd gevraagd. Het seminar vond plaats onder auspiciën van de Jason-afdeling van het Institute for Defense Analysis, een regeringsdenktank. Het initiatief | |
[pagina 60]
| |
voor de bijeenkomst ging overigens niet uit van McNamara maar van, onder anderen, George Kistiakowsky en Jerome Wiesner, leidende figuren in het Amerikaanse natuurwetenschappelijk establishment.Ga naar eind86 Het bekendste resultaat van deze samenspraak was de idee van de ‘McNamara-barrière’, een elektronisch anti-infiltratienet langs de grens van Zuid-Vietnam. Uit de Pentagon Papers blijkt dat de zevenenveertig zich echter voornamelijk bezighielden met de evaluatie van de operatie ‘Rolling Thunder’, de luchtoorlog tegen het Noorden.Ga naar eind87 De geleerden kwamen tot de conclusie dat dergelijke bombardementen geen doorslaggevend effect zouden kunnen hebben, gezien de technologisch weinig ontwikkelde infrastructuur van Noord-Vietnam. Wel hadden de bombardementen de loyaliteit van de Noord-Vietnamezen tegenover het regime versterkt en de Sowjetunie en China ertoe gebracht hun hulp aan Noord-Vietnam sterk uit te breiden. Het was aan deze natuurkundigen en technici voorbehouden om te constateren dat de oorlogvoerders hier de resultaten van sociaalwetenschappelijk onderzoek volstrekt hadden genegeerd. Zij doelden op de Strategic Bombing Survey, het omvangrijke onderzoek naar het effect van de massale bombardementen op Duitsland: daaruit bleek dat zulke bombardementen als voornaamste uitwerking de versterking van saamhorigheid bij de bevolking en de verhoging van steun aan het regime hebben. De vastberadenheid van de getroffenen om door te vechten stijgt, evenals het improvisatievermogen van de bevolking om de schade te herstellen. Hierbij lieten de onderzoekers het niet: ze concludeerden verder dat de bombardementspolitiek niet alleen op onjuiste vooronderstellingen was gebaseerd, maar ook dat de relatie tussen middelen en doeleinden zo was verstoord dat er geen basis was op grond waarvan berekend kon worden welke inspanningen de vs zich zouden moeten getroosten om welk doel dan ook te bereiken. Ook in dit voorbeeld gaat het er niet om de morele standaarden van deze geleerden, die zich van elke uitspraak over de toelaatbaarheid van de oorlog onthielden, te beoordelen.Ga naar eind88 Het gaat erom of hun oordeel enige invloed op de besluitvor- | |
[pagina 61]
| |
ming heeft gehad, en ook hier luidt het antwoord ontkennend. Zelfs de ‘McNamara fence’ is er nooit gekomen, al is het elektronisch tuig dat daarvoor nodig was wel elders gebruikt. De bijdrage van deze groep, waarin Nobelprijswinnaars niet ontbraken, bleef beperkt tot het stimuleren van de ontwikkeling van technische middelen.
Voor de geleerden in de besproken categorie geldt dat ze zich bewogen in het spanningsveld tussen technicus en intellectueel. Ze pasten wetenschappelijk gefundeerde technieken toe, maar zowel de aard van die technieken (oorlogsspelen, systeemanalyse) als de problemen die ter discussie stonden (de Jason-afdeling) stimuleren het aanroeren van de algemene beleidsvraagstukken waarin ze zijn ingebed.
Veel dubieuzer is het verband tussen wetenschappelijke competentie, intellectuele vaardigheid en sociale rol bij de veel kleinere groep van uit universitaire kringen gerekruteerde topadviseurs. ‘Intellectuelen,’ stelt Coser, ‘zijn er zelden in geslaagd macht te verwerven én intellectuelen te blijven.’Ga naar eind89 En in een betoog over intellectuelen in Washington neemt hij een paradox waar die hieruit bestaat dat een regering tegenwoordig meer intellectuelen in adviserende functies aantrekt dan ooit tevoren, maar ze vervolgens in een omgeving plaatst waar hun specifieke competentie niet tot haar recht kan komen.Ga naar eind90 De intrede van intellectuelen in het Witte Huis onder Kennedy houdt bij nader inzien inderdaad niet over. Galbraith, Bowles en Kennan waren al snel vertrokken als ambassadeurs. Arthur Schlesinger schreef speeches en filmkritieken, tot hij, vroeger dan verwacht, zijn taak als hofhistoricus kon gaan uitoefenen. De Pentagon Papers maken duidelijk dat uiteindelijk maar twee voormalige wetenschapsbeoefenaren onder Kennedy en Johnson grote (maar niet doorslaggevende) invloed hebben uitgeoefend op het Vietnambeleid: McGeorge Bundy en Walt Rostow. Dezelfde documenten geven ons ook inzicht in het soort rol die beiden speelden. Dat was niet die van de wetenschapsman die adviseert op basis van specifieke deskundigheid en ook niet die | |
[pagina 62]
| |
van de intellectueel die de vanzelfsprekendheden van anderen ter discussie stelt. McGeorge Bundy's status in het Witte Huis berustte op het feit dat hij een efficiënt bureaucraat was, die sneller en beter dan wie ook memo's kon schrijven.Ga naar eind91 Een van die memorandums, gericht aan president Johnson, is beroemd geworden omdat het de sfeer van verwatenheid waarin mensen als Bundy werkten, treffend samenvat: ‘Geen enkele van de oplossingen of kritieken die door individuele hervormers binnen de regering of in de pers met ijver naar voren zijn gebracht, zijn van groot belang, en veel ervan is zonder meer verkeerd... de Amerikaanse politiek in Vietnam is in hoofdzaak juist en wordt goed geleid.’Ga naar eind92 Bundy's zelfverzekerdheid in deze en andere zaken is niet op een of andere wetenschappelijke of intellectuele competentie terug te voeren. Door iedereen als ‘briljant’ gekenschetst, is het duister waarin of waarom dan wel. Bundy heeft geen doctorsgraad, publiceerde geen wetenschappelijk werk, en doceerde in Harvard enkel aan undergraduates. Een zeer populair docent: z'n college over München 1938, waarin hij er niet voor terugschrok de deelnemers aan de conferentie te imiteren, was elk jaar weer een uitverkochte voorstelling. In feite had Bundy echter geen enkele kwalificatie voor het vak dat hij gaf, wat de rector-magnificus, een scheikundige, toen deze daarachter kwam, tot het commentaar bracht: ‘all I can say is that it couldn't have happened in chemistry.’Ga naar eind93 De betekenisinhoud van termen als wetenschapsbeoefenaar en intellectueel moet tot ver buiten zijn natuurlijke grenzen worden uitgebreid om ze op McGeorge Bundy van toepassing te kunnen verklaren. Min of meer hetzelfde geldt voor Walt Rostow. Als hoogleraar aan het mit publiceerde hij werken die meer een propagandistisch dan een wetenschappelijk karakter hadden. In zijn ‘Dynamics of Soviet Society’ uit 1953 voorspelt hij met zoveel woorden de aanstaande ondergang van het communistische stelsel in de Sowjetunie en zijn beroemde ‘Vijf fasen van economische groei’ kreeg de ondertitel ‘een niet-communistisch manifest’ mee. In de vijftiger jaren een groot ideeën-, of liever gezegd: sloganleverancier - ‘Open skies’ voor Eisenhower, ‘New Frontiers’, ‘Let's Get This Country | |
[pagina 63]
| |
Moving Again’ voor KennedyGa naar eind94 - berustte zijn faam onder collega's op z'n gemakkelijke relaties met regeringsleiders en bij de laatsten op z'n status als hoogleraar aan een topuniversiteit. In beide gevallen was zijn autoriteit vals. Eenmaal in het Witte Huis ontpopte Rostow zich als een karikatuur van koude oorlog-liberaal, die als Noord-Vietnam gebombardeerd werd door het Witte Huis rondliep en luchtmachtofficieren op de schouder sloeg, ze eraan herinnerde dat híj in de Tweede Wereldoorlog doelen voor strategische bombardementen had moeten uitzoeken en wist wat 't wasGa naar eind95; die in 1967 Johnson eens verblijdde met het nieuws dat de ‘padvinders in Vietnam nog nooit zo iets hebben gedaan als de schoonmaakbeurt die ze vanmorgen Danang hebben gegeven’Ga naar eind96; die jarenlang met rapporten in het rond zwaaiend rondvertelde dat de overwinning een kwestie van weken was; die in 1966 het bombarderen van de olievoorraden van Noord-Vietnam doordrukteGa naar eind97 zich beroepend op zijn ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog en die tijdens de Cubacrisis een memorandum schreef waarin hij voorstelde de Cubaanse olieindustrie te saboteren door er suiker in te gooien.Ga naar eind98 Maar ook zonder macht blijft Rostow een idiot savant die niets geleerd en niets vergeten heeft. Na 1968 verbannen van Washington naar academisch Siberië (de universiteit van Texas) publiceerde hij in 1972 een meer dan zevenhonderd bladzijden tellend ‘essay’Ga naar eind99 waarin hij het Tetoffensief als een catastrofe voor het Bevrijdingsfront taxeert, Zuid-Vietnam gereed acht voor de ‘take-off’ in zijn befaamde vijf-stadia ontwikkeling, Burma ‘de potentiële Ardennen’ noemt van een nog door niemand bedachte oorlog, en Zuidoost-Azië van vitaal belang voor de vs acht omdat het de zeeroutes van de Zuidwest Pacific beheerst - een argument waaraan zelfs Magdoff nog nooit gedacht heeft. Maar de wereldwijze Kissinger, die zijn rol onder Nixon zou overnemen, en die er dan ook vrijwel dezelfde pseudo-wetenschappelijke kwalificaties voor had, zou tijdens Rostows Texaanse jaren stuk voor stuk de doelen laten bombarderen en mineren die Rostow onder Johnson nog vergeefs had uitgepikt en aanbevolen. Bundy en Rostow, met hun onwezenlijk zelfvertrouwen, | |
[pagina 64]
| |
hun morele ongevoeligheid, die werden beschouwd als ‘the best and the brightest’, terwijl ze enkel generalisten waren omdat ze van geen enkel specifiek onderwerp verstand hadden, zijn bijna karikaturale vertegenwoordigers van de nationale veiligheidsbureaucratie en ook van de heersende klasse waaruit deze gerekruteerd wordt (Bundy is schoonzoon van Dean Acheson). Noch wat hun kundigheden betreft, noch in de sociale rol die ze speelden waren ze wetenschapsbeoefenaar of intellectueel. De legende van de wetenschappelijke politiek, van de hoogmoedige, rationalistische whiz-kids lijkt in het leven geroepen te zijn om het politieke en morele falen van de werkelijke politieke elite (waarvan de sleutelfiguren, zoals in Halberstams bestseller, dan als tragische helden worden afgeschilderd) te maskeren en via de techniek van guilt by association de beperkte pogingen om het Amerikaanse defensiebeleid doorzichtiger, controleerbaarder en rationeler te maken de schuld van Vietnam in de schoenen te schuiven. |
|