| |
| |
| |
Den Uyl als partijleider (interview 1985)
In een korte bijdrage in het PvdA-maandblad Socialisme en Democratie getiteld ‘Inzake partijleider’, schreef de socioloog Bart Tromp in februari 1984: ‘Den Uyl zal niet worden opgevolgd. Hij is, na Troelstra en Drees, een van de drie onbetwiste leiders die de Nederlandse sociaal-democratie heeft gekend. Maar hij ontleent die positie niet aan een specifieke functie als het lijsttrekkerschap. Hij heeft het zich persoonlijk verworven, en hij kan het dus ook niet overdragen.’
Tromp: ‘De eerste keer dat ik hem tegenkwam was een niet-ontmoeting. Ik was door Jan Nagel ingehuurd voor het radioprogramma voor studenten Uilenspiegel en voor het blad De Kapitalist dat wij in '69 hadden opgezet - Jan met heel andere politieke bedoelingen dan ik, naar ik aanneem. We hadden vergadering gehad en in de draaideur van het beroemde hotel Terminus in Utrecht - dat afgebroken is voor Hoog-Catharijne - ontmoette ik Den Uyl. Hij kende mij natuurlijk niet.
De eerste keer dat wij een woord gewisseld hebben was vele jaren later, halverwege de jaren zeventig. Er was een PvdA-congres en ik had in het partijblad een stukje over vrede en veiligheid geschreven, waarin nogal wat harde noten werden gekraakt. Den Uyl kwam terug van het spreekgestoelte, zag mij staan en vroeg of ik soms die meneer Tromp uit Eindhoven was. Dat was ik dus. “Tja, eh, die stukjes van u, die mag ik wel... die doen mij zo, ik durf het haast niet te zeggen, misschien vindt u het wel heel vervelend, maar die doen mij zo aan Jacques de Kadt denken.” Nou, dat vond ik dus absoluut geen belediging.
Ik heb altijd een zeer grote bewondering voor Den Uyl gehad, al is die - zoals dat gaat - van dichtbij wel wat gesleten. Hij heeft het vermogen, wat ik van geen enkele andere politicus ken, om zeer verschillende publieken te inspireren. Hij is in staat een vergadering van vakbondsleden te enthousiasmeren, maar hij kan ook geweldige indruk
| |
| |
maken in een groepje intellectuelen. De meeste politici kunnen volstrekt niet buiten de politiek treden. Dat heeft hij altijd opgebracht, hoewel ik er langzamerhand wel wat vraagtekens bij begin te zetten.
Het tweede element in mijn bewondering is dat doorvechten van hem. Ik heb dat voor het eerst meegemaakt op het partijcongres van '69. Dat was ook een heel bijzonder congres: eerst die merkwaardige intriges van Nieuw Links met dreigementen en chantage, die vervolgens weer werden ingetrokken, daarna de erkenning van de ddr en ten slotte de aanvaarding van de motie-Doniawerstal, die een scherpere oppositie eiste. Helemaal aan het eind komt dan dat kleine mannetje het toneel op en in plaats van dat hij terneergeslagen is door al die opdoffers die hij gekregen heeft, gaat hij daar in zijn eentje staan vechten. En legt het allemaal terug in de zaal: Oké mensen, als jullie het zo willen; maar dat kan alleen maar als jullie mij ook steunen; dan sta ik er ook voor, en hoe! Dat ging zo trapsgewijs omhoog, totdat hij dat hele congres werkelijk over de vloer kreeg. Dat vond ik een prachtige prestatie.
In latere jaren is dat een vast ritueel op de PvdA-congressen: eerst trappen we de poten onder hem vandaan en als hij dan weer overeind staat geven we hem een ovatie. Wat natuurlijk zeer valse kanten had. Maar in 1969 was het nog volkomen nieuw dat een partijleider zo in de zeik werd gezet en dan weer terugkwam. Al kun je eigenlijk niet zeggen dat Den Uyl toen al “partijleider” was; hij was lijsttrekker en in die positie werd hij nog bedreigd door voorstellen als een zevenhoofdig aanvoerderschap en dat plan met André Kloos als schaduwpremier. Pas tijdens het kabinet-Den Uyl heeft hij de status van de onbetwiste, ongekroonde partijleider verworven, de partijleider die groter is dan de functie die hij bekleedt.
Je kunt die status afmeten aan het verschil tussen Den Uyl en Vondeling, die fractievoorzitter was maar die nog voordat hij goed en wel zijn gezag als briljant oppositieleider had gevestigd in het kabinet-Cals kwam en daar werd afgebrand - gedeeltelijk ook zichzelf afbrandde. Dus hoe word je partijleider? Vooral door het te blijven. En door een mengeling van respect afdwingen en loyaliteit opwekken, waardoor je meer politiek kapitaal vergaart dan je alleen op grond van je functie zou krijgen. Het is niet iets wat je met cijfertjes kunt aangeven, het is een subjectieve beoordeling, maar ondanks de tegenwerpingen van de oude heer Drees blijf ik erbij dat dit alleen voor hem en Troelstra en Den Uyl heeft gegolden.
| |
| |
Ik denk trouwens dat Den Uyl het nu nooit zou halen als hij vijfentwintig jaar jonger was maar overigens dezelfde man. Er lag aan het eind van de jaren zestig een aantal dingen in onze politieke cultuur heel anders dan nu. Er kon toen nog serieus worden gepraat over meerhoofdig lijsttrekkerschap, maar daar werd al tegen ingebracht dat zoiets niet kon vanwege de televisie. En als Den Uyl nu kandidaatlijsttrekker was zou hij van tevoren worden afgebrand met de argumenten die toen ook al tegen hem werden aangevoerd: grijze man, veel te intellectualistisch, praat te moeilijk. Hij is tot lijstaanvoerder gekozen in het overgangstijdperk waarin je dat nog net kon worden op basis van intrinsieke politieke kwaliteiten en waarin je vervolgens de nodige mediakwaliteiten kon opbouwen. In deze tijd gaat het net andersom: je moet eerst zorgen dat je op de media goed overkomt en onder alle omstandigheden een vlot verhaal hebt - en dan maar hopen dat zo iemand de tijd krijgt om politieke ruggengraat te ontwikkelen.
Heel typerend voor die verandering is in de Britse Labour Party de overgang van figuren als Attlee en ook nog Gaitskell naar iemand als Kinnock. Wilson is in dat proces de typische tussenpaus, een man met ongelooflijke politieke capaciteiten, maar die daar al veel van inleverde - in zijn geval niet ter wille van de media, maar om die vleugels bij elkaar te houden. Kinnock is voorlopig vooral de formidabele redenaar, de man die het goed doet op de televisie, en niet veel meer. De Engelse politieke cultuur is trouwens toch veel meer op praatjesmakerij gericht. Ik ben over deze ontwikkeling nogal pessimistisch, ik heb weinig hoop dat een intrinsiek selectiemechanisme binnen de partijen de opkomst van echte charlatans zal verijdelen.
Als ik al met al toch een buitengewoon grote waardering heb voor Den Uyl komt dat ook omdat hij typisch geen machtspoliticus is. Hij is altijd de man geweest die iets wilde bereiken, en op de koop toe nam dat je daarvoor beleidsmacht of persoonlijke macht moet verwerven. Dat zag hij steeds als iets van het tweede plan. Maar als je dan zo'n carrière van negentien jaar overziet, krijg je het treurige schouwspel dat het lijkt - en waarschijnlijk is dat ook wel zo - alsof hij driekwart van zijn energie heeft gestoken in het opbouwen, vasthouden en handhaven van zijn machtspositie, in de hoop dat hij met het resterende kwart inhoudelijk iets kon bereiken. Dat is de tragiek van de politiek in het algemeen, maar zeker de tragiek van Joop den Uyl: in die negentien jaar heeft hij vijf jaar kunnen regeren, en zelfs in die perioden moest hij permanent tegen van alles opboksen.
| |
| |
Er is naar mijn idee toch iets fout in het politiek bedrijf als zo'n onevenredig deel van de energie gespendeerd moet worden aan de interne machtsstrijd binnen de partij, en zo weinig aan het gevecht naar buiten. Dat is wat de PvdA betreft historisch begonnen met Nieuw Links, waarmee ik niet bedoel een schuldvraag te beantwoorden; het is moeilijk voorstelbaar dat het anders was gelopen, want toen Nieuw Links opkwam was die partij grotendeels uitgeblust. Ik vermoed dat Den Uyl toen de afweging heeft gemaakt: we kunnen ze eruit gooien maar dan houden we een knekelhuis over, we kunnen ze erbij houden en dan wordt het een grote bende. Het laatste is gebeurd en het is waarschijnlijk de juiste afweging geweest, maar wel met een aantal treurige resultaten voor de partij.
De Nederlandse ontwikkeling is wat dit aangaat vrij uniek. In geen enkele andere sociaaldemocratische partij hebben Nieuw-Linkse groepen echt invloed gekregen. Ze zijn er vrijwel overal uitgegooid. In Zweden zijn ze nauwelijks toegelaten, in Noorwegen zijn ze er keihard uitgeflikkerd, in de Bondsrepubliek hebben ze geen poot aan de grond gekregen. Al is het verschil dat bij ons Nieuw Links veel minder ideologisch gefundeerd, meer machtsbelust en cultureel bepaald is geweest. In ieder geval heeft de opkomst van Nieuw Links binnen de PvdA in eerste instantie een permanent gevecht geïntroduceerd, en in tweede instantie een strijdcultuur waarin de heersende gedachte is dat een politieke partij er is om achter elkaar aan te zitten, en onderling zo veel mogelijk dingen uit te vechten. Dat heeft zijn prijs.
Ik heb daar wel eens met Ed van Thijn over gepraat, die dan ook zegt dat het toch wel fijn zou zijn om weer eens gezellig met elkaar te kunnen discussiëren op afdelingsvergaderingen, maar het is het een of het ander. Als je die polarisatiestrategie nastreeft zal die onherroepelijk naar binnen doorslaan, en dan krijg je geen gezellige vergaderingen. Dan gaat het er alleen nog maar om telkens te roepen dat wat anderen zeggen “rechts” is of “verraad”, want dat is de manier waarop die partij zich manifesteert. En degene die het scherpste weet te verklaren dat “die daarboven” op een “schandalige” wijze politiek bedrijven, zal naar het congres worden afgevaardigd, vervolgens in het partijbestuur worden gekozen en zo gaat dat maar door. De noodzakelijke vernieuwing in de partij heeft zich afgespeeld op een manier die daarna is geïnstitutionaliseerd tot een standaardritueel; wat men nu aanduidt als de fc Amsterdam tegen de fc Den Haag, en waarbij de verhoudingen geheel zijn omgekeerd. Het is namelijk niet zo dat er
| |
| |
inhoudelijke meningsverschillen bestaan die zich kristalliseren in de fractie en het partijbestuur; nee, gegeven het feit dat er twee instituties bestaan, worden permanent conflicten gezocht waarmee ze zich kunnen profileren. Dat is tragisch voor Den Uyl, maar vooral voor de PvdA.
Had hij dat proces kunnen keren? Misschien wel. Het heeft iets met de techniek van het leiderschap te maken. Joop is een zeer groot vechter die het nooit opgeeft, maar ik heb zijn stijl wel eens vergeleken met Grieks-Romeins worstelen. Als hij een tegenstander ontmoet, springt hij op hem af, omarmt hem, rolt met hem over de vloer en zorgt dat er geen millimeter lucht tussen hen zit. Hij gaat voortdurend met hem mee, probeert hem wel over zijn nek te gooien en uit de ring te werken, maar hij is niet de bokser die zegt: Kom maar op, dan krijg je een klap voor je kanis. Ideologisch leidt dat ertoe dat hij altijd poogt de afstand tussen hemzelf en vleugels of figuren die hem bedreigen zo klein mogelijk te houden door naar hen toe te kruipen.
Het is uiteraard ook zijn taak om te zorgen dat die club niet uit elkaar valt. Maar je kunt dat ook doen door af en toe te zeggen: Jongens, nu wordt het mij te gek, hier leg ik de grens. Dat is Joops techniek niet. Hij heeft het met die kernwapentaken een keer gedaan, maar toen kon Heldring terecht schrijven dat het wel raar was om eerst alles door je vingers te laten glijden en dan opeens met veel drukte een streep te trekken. De techniek van Den Uyl is meeduikelen, als Van der Louw een koprol maakte ging hij erachteraan met ook een koprol. Heel knap, want hij is de enige van die hele generatie die het overleefd heeft. Maar het heeft zijn schaduwkanten.
Max van den Berg heeft het dramatische verhaal opgeschreven, dat hij in de stromende regen urenlang met Den Uyl in een stilstaande auto over die kernwapentaken zat te praten. Daar komt een citaat van Joop in voor, dat me in zekere zin een sleutel lijkt: “De partij kan wel mijn handelen sturen, maar niet mijn denken.” Ik denk dat hij denkt: Oké, laat maar, ik ga wel mee met de partij, straks laten ze wel weer los, dan komt er een gaatje voor mij en kan ik mijn gang gaan. Heel slim, maar op den duur dreigt het je toch op een speelveld te brengen dat je zelf niet hebt uitgekozen.
Het uitspreken van machtswoorden heeft natuurlijk zijn grenzen. Maar als je steeds weer meebuigt loop je het risico dat anderen gaan denken: Jawel, dat zegt hij nou wel... En dan krijg je de partijleider die omhoog wordt gestoken omdat hij zo goed compromissen met de
| |
| |
partij kan sluiten, dat wil zeggen: met enkele bonzen in de partij. De partij onderhandelt met de partijleider over wat hij zal gaan doen: dat is het beeld dat nu al een jaar of vijftien oprijst omtrent Den Uyl en de Partij van de Arbeid.
Er zijn hoe langer hoe meer aanwijzingen dat Den Uyl nooit echt heeft geloofd in een aantal hoofdpunten van de politiek die hij bepleitte. Op de vergadering van het partijbestuur in 1977 waarop tot de meerderheidsstrategie werd besloten, heeft hij nog gewaarschuwd: Jongens, alles goed en wel, maar bedenk goed dat je nooit meer iets zult krijgen als dit kabinet. Maar het is aangenomen, en hij heeft het uitgedragen. Ik zeg niet dat zijn techniek van leiderschap fout is, maar die heeft een aantal modaliteiten waardoor hij op beslissende momenten niet de ruimte heeft benut die er voor hem in zat.
Het grote voorbeeld is natuurlijk 1977. Hans van den Doel heeft eens in zo'n half-badinerend, half-gemeend stukje waar hij het patent op had, geschreven over Den Uyl als Lenin. Tja, Lenin wist precies wat hij doen moest toen hij in 1917 in die trein stapte: de bolsjewieken hadden maar twintigduizend aanhangers in heel Rusland, de mensjewieken waren veel sterker, de voorlopige regering zat vast in het zadel, de tsaar was weg, de mensen wilden geen oorlog meer, maar zeker geen communisme - dus als hij toen de macht niet greep kon hij het wel vergeten, het was nu of nooit, als een heel slecht marxist zei hij Napoleon na: “On s'engage, puis on voit”, en hij benutte het moment. Nou, in 1977 is gebleken dat Joop den Uyl niet de Lenin van het Westen is, hij heeft het beslissende moment gemist en zo'n moment komt nooit meer terug.
Het is een misrekening geweest die ook heel tekenend is. Als Den Uyl in die verschrikkelijke week die eindigt op 5 november 1977 geweten had dat een mobilisatie van de echte partij de formateurs het groene licht zou geven, dan was het tweede kabinet-Den Uyl er geweest. Ik had nog nooit meegemaakt dat er zo veel leden naar de afdelingsvergaderingen kwamen, twee of drie keer zoveel als normaal en allemaal met de boodschap: het moet uit zijn met het geouwehoer, die regering moet er komen. Dat weegt dan toch zwaarder dan wat Ien van den Heuvel ervan vindt? Of Jan Nagel, die de roemruchte motie schreef, stencilde en door Piet Reckman liet indienen? De partij was meer dan ooit in twintig jaar gemobiliseerd, maar Den Uyl heeft, zeer tot mijn spijt, het moment gemist.
Om verschillende stijlen van leiderschap te vergelijken is het aardig
| |
| |
om eens te kijken hoe Troelstra dat deed. In de Eerste Wereldoorlog nam de sdap de zogenaamde godsvrede in acht en daar ontstond toen grote oppositie tegen. Men wilde afschaffing van de landsverdediging, aanvaarding van het pacifisme. Iemand als Albarda ging al door de bocht, die bedacht een fantastische formule waarbij de neutraliteit van Nederland betekende dat je wel een leger moest hebben, maar dat mocht nooit vechten. Zo'n formule dus om iedereen tevreden te stellen. Zodra Troelstra erachter kwam hoe de kaarten lagen en dat er op het congres van 1916 misschien wel een meerderheid voor zoiets zou zijn, deed hij twee dingen: hij schreef een brochure waarin hij met deze onzin de vloer aanveegde en hij kondigde aan dat hij bij aanvaarding van zulke malligheid onmiddellijk zou opstappen om nooit meer terug te komen. Op het congres is die hele zaak glansrijk weggestemd.
Zoiets kun je je van Den Uyl niet voorstellen. Die zal afwachten en zeggen dat het niet zoveel voorstelt; of als het congres het heeft aangenomen, dat de verantwoordelijkheid van de fractie toch een andere is. Zijn techniek is om steeds te kijken of hij er nog mee kan leven, of er nog een gaatje in zit voor hem. Naar mijn idee breekt je dat op den duur op, niet alleen hemzelf, maar ook de partij. Want die stijl zet een stempel op de hele partij, je kunt dat zien aan het bekende met-twee-tongen-spreken van de fractieleden, bijvoorbeeld wat betreft de kernraketten. Degenen die de macht hebben in de PvdA zeggen niet wat zij bedoelen, ze zeggen wat hun achterban vermoedelijk vindt, en ze hopen zodoende genoeg ruimte te krijgen om de dingen te doen waarvan ze vinden dat die echt moeten gebeuren.
Ik heb Den Uyl nu zo'n vijf jaar meegemaakt in het partijbestuur, en het blijft een bijzondere ervaring als hij daar het woord neemt. Hij kan natuurlijk ook schmieren, maar doorgaans is hij toch van een niveau dat door de rest niet wordt gehaald, en daarbij van een frisheid waar de allerjongsten onder ons een voorbeeld aan kunnen nemen. Meestal is hij present en hij bemoeit zich dan ook overal mee, tot en met ledenwerving en organisatorische kwesties. En daar komt hij meestal nog met frisse ideeën over ook. Hij is bepaald niet iemand die er maar bij zit en zijn mond houdt zolang het zijn eigen portefeuille niet betreft.
Het is ontegenzeglijk opzienbarend om te beleven hoe die man zich in zulke verschrikkelijke bijeenkomsten blijkbaar weet op te laden. Hij is zo'n machine die als hij eenmaal op gang is steeds beter gaat lo- | |
| |
pen, hij heeft een soort vliegwiel. Vaak zit er in zijn optreden een element van verpletteren, doodpraten, ondergooien, maar dan wel altijd met argumenten, want dat is daar eigenlijk zijn enige macht. Zo'n partijbestuur heeft toch de neiging om te denken dat het de partijleider, zeker als hij nog minister is ook, wel eens even een kunstje zal leren.
Wat ik heel aardig van hem vind, is dat hij iedereen in dat gezelschap serieus neemt. Hij is een man zonder kapsones. Je hebt daar wel lui - vroeger bijvoorbeeld Toussaint, die Den Uyl nu ook wel wilde opvolgen - waarbij iedereen ging koffiedrinken als die het woord namen. Maar Den Uyl gaat altijd overal serieus op in, al kan hij iemand natuurlijk ook uiterst fijnzinnig afmaken. Maar dat is dan zo subtiel dat het aan het partijbestuur toch niet besteed is.
Buiten kijf staat dat hij niet alleen de partijleider maar tevens de voornaamste ideoloog van de PvdA is. In de eerste plaats al omdat hij nog steeds op alle terreinen met kop en schouders boven iedereen uitsteekt, in de tweede plaats omdat hij op een ongelooflijke manier nieuwe ideeën opzuigt en weer uitspuugt. Hij kan zeer snel ideeën die elders leven tot de zijne maken, en daardoor blijft hij vooroplopen. Daar is hij heel briljant in.
Maar het is wel navrant dat juist deze man nagenoeg geen inbreng heeft gehad in het nieuwe beginselprogram van zijn partij, terwijl hij in 1959 juist grote invloed heeft gehad op het vorige. Het program van '77 is het eerste van de Nederlandse sociaaldemocratische partij, dat door de partijtop niet gewild en ook niet gestuurd is. Alle vorige programs - van 1912, 1937, 1959 - passen in een duidelijke strategische bedoeling van de leiding. Dat van 1977 niet. Daar ben ik zelf nog schuldig aan, omdat ik in 1973 een motie heb ingediend - tegelijk met Godfried van Benthem van den Bergh trouwens - dat er een nieuw beginselprogram moest komen. Het idee was dat het bestaande program toch te veel bij die oude PvdA hoorde, die inmiddels helemaal vernieuwd was. Het partijbestuur zat onder leiding van Van der Louw bij dat congres nog op de lijn van de progressieve volkspartij, en het moest dus uit zijn met al die flauwekul van beginselen. Maar die progressieve volkspartij werd afgewezen en men heeft toen tegen heug en meug het idee van een nieuw beginselprogram geslikt, en daarvoor een enorme commissie ingesteld, zonder er eigenlijk leiding aan te geven.
Dat is op diverse manieren misgegaan. Van der Louw is geen ideo- | |
| |
loog en het blijkt wel uit de notulen dat zijn bijdrage werkelijk nul komma nul was. Hij is tussentijds opgevolgd door Ien van den Heuvel, die een klein beetje meer te melden had, maar dat hield ook niet over. De secretaris was Van Stiphout, directeur van de wbs, en toen hij als zodanig werd vervangen door Gortzak nam die ook het secretariaat van de beginselprogramcommissie over. Maar zij hadden beiden geen visie, geen greep op het geheel. Terwijl vroeger de secretarissen van zulke commissies de centrale figuren waren: Wiardi Beckman, Den Uyl (was geen secretaris, red.), Van Lier...
Er was dus geen leiding en die bijeenkomsten waren een soort democratiseringsvergaderingen van een sociale academie: permanent over de procedures, en hoeveel vrouwen er precies in moesten. Het was een uiterst warrige club, waarin niet eens duidelijk was welk concept er nu weer aan de orde was. Af en toe kwam Den Uyl binnen; die was premier en veegde dan met een aantal dingen de vloer aan. Maar als hij weg was begon het opnieuw. Hij heeft op dat program in het geheel geen invloed gehad, hij heeft het volstrekt laten lopen. En typisch voor de verhoudingen in de PvdA is dan dat hij er in zijn grote speech op het congres van '77 een paar laatdunkende opmerkingen over maakt en daar staand applaus voor krijgt.
Den Uyl is al sedert het begin van de jaren zestig een politicus van de directe praktijk en daardoor heeft zijn ideologische invloed - behalve in dat toonaangevende Om de kwaliteit van het bestaan - altijd alleen in crisissituaties gefunctioneerd. Zijn grote artikel over de smalle marges van de democratie bijvoorbeeld was een stuk dat op dat moment politiek nodig was; geen statement waar jaren over was nagedacht, maar ontstaan onder directe druk van de noodzaak om duidelijk te maken waar de PvdA stond - zoals Kinnock dat moest doen tijdens de mijnwerkersstaking. Den Uyl blijft een journalist, schreef Harry van Wijnen, en dat geldt ook op ideologisch terrein: zijn invloed loopt via artikelen en redevoeringen, niet via een samenhangende bundeling van ideeën. Een groot boek over de First Principles of Democratie Socialism zie ik van hem niet komen.
Maar daarbij is het toch wel interessant om te zien hoe hij die hele golf van feminisme heeft geabsorbeerd, zich er ten dele ook mee heeft geïdentificeerd. En hoe hij aan de andere kant dan weer duidelijk zegt waar dat ideologisch voor hem ophoudt, namelijk bij de volstrekte individualisering: wij zijn een socialistische partij, gebaseerd op de solidariteit, dus het is een beetje te gek om nu het draagkrachtbeginsel als
| |
| |
iets reactionairs van de hand te wijzen. Ik heb de discussie over het verkiezingsprogramma 1982 meegemaakt, waarin hij er als een leeuw voor vocht om uiteindelijk die draagkracht als beginsel voor de sociale uitkeringen te handhaven, wat nog een heleboel heibel heeft gekost. Daar hamert hij nog steeds op, want het is natuurlijk een onopgelost probleem. Hier strijden twee onverzoenlijke principes met elkaar op een niveau waarop ze vaak niet eens als onverzoenlijke principes te herkennen zijn. De partij heeft ze ook niet als zodanig gepresenteerd, maar ja, vroeger dacht ik altijd dat je in de politiek ging om keuzen te maken en nu weet ik wel beter: je zit in de politiek om keuzen te verhullen en uit te stellen, en ze als het enigszins kan te ontlopen.
Op zo'n punt gaat Joop heel hard in de slag, terwijl hij andere zaken laat lopen. Hij is nooit het type partijleider geweest waarover je wel in de boekjes leest, en zoals Willy Brandt en Harold Wilson geweest schijnen te zijn: die alles beheersen. Het ergste voorbeeld daarvan is de totstandkoming van Weerwerk, het verkiezingsprogramma van '81. Dat werd voorbereid in drie clubs, samengesteld uit het partijbestuur met op onduidelijke wijze aangetrokken assistentie uit de Kamerfractie, die respectievelijk de sociaaleconomische hoofdstukken, onderwijs en cultuur, en defensie en buitenlandse politiek ontwierpen. Maar Joop was geheel vleugellam geschoten door die kernwapentoestand, waarover overigens achteraf een vreemde mythevorming is ontstaan: het was niet zo dat hij een minderheidsstandpunt innam in de PvdA, hij vertegenwoordigde het standpunt van de meerderheid in het partijbestuur; het was tien tegen negen voor handhaving van een of twee kerntaken. Maar het grootste deel van die meerderheid weigerde zijn nek ervoor uit te steken.
Maar het effect was dat hij vleugellam was en zodoende kon Stan Poppe met zijn fantasieën over planning en sturing de sociaaleconomische paragrafen invullen. Ik weet nog goed hoe die aan flarden zijn geschoten op een bijeenkomst met hoogleraren, werkgevers en vakbondsbestuurders uit de partij, waar Stan toen klaaglijk rondliep en er schande van sprak dat Den Uyl niet aanwezig was om het allemaal te verdedigen. Dat geeft iets aan van de betrekkelijkheid van Joops leiderschap.
Het is bekend dat Den Uyl in menselijk opzicht slordig is, en dat is ook in de politiek natuurlijk niet verstandig. Ik heb kennissen uit het partijbestuur die zijn bloed wel kunnen drinken sinds hij op een partijtje hun vrouw niet alleen straal negeerde, maar ook nog een kwar- | |
| |
tier lang sigarenrook in het gezicht blies. Die willen hem nooit meer over de vloer hebben. Nou hoeft dat ook helemaal niet en je weet het ook van hem, dus als je hem een briefje schrijft en je krijgt negen maanden later antwoord denk je algauw: goh, wat attent van Joop.
Bovendien, hij is niet gemeen. En, wat opmerkelijk is in die van kongsi's en klieks vergeven partij, hij is een eenmansbedrijfje gebleven. Hij heeft geen vaste kern om zich heen, geen club die hem door dik en dun steunt. Dat is aan de ene kant zijn kracht; het tegendeel zie je bij iemand als Van der Louw die in de fout gaat zodra zijn secondanten de ring uit zijn. En juist omdat Den Uyl geen vaste kring van vertrouwelingen om zich heen heeft, is hij altijd weer in staat nieuwe coalities te sluiten. Maar ik vermoed dat daar ook onaangename kanten aan zitten, want een heleboel van de mensen die hij als zijn vrienden kon beschouwen zijn weggewaaid in de loop der jaren, Jacques de Kadt voorop, die toch zijn politieke mentor, althans in ieder geval zijn mede-ideoloog was.
Het mooiste zou ik het vinden als hij nog een keer minister-president werd, maar dat geloof ik niet meer. Niet vergeten mag worden dat - al heeft hij dat zelf geloof ik niet zo in de gaten - de weerzin tegen de PvdA die in de loop der jaren bij het cda is gegroeid, zich op hem concentreert. Hij zal weer lijsttrekker worden, maar in wezen is dat natuurlijk een enorm zwaktebod van de partij. Ik had het liefst gezien dat hij was opgevolgd door Jos van Kemenade en zichzelf dan kandidaat had gesteld als partijvoorzitter. Waarmee hij in ieder geval de geweldige verdienste had kunnen hebben de institutionele kloof te slechten die in de afgelopen vijftien jaar tussen het partijapparaat en de fractie is gegroeid. Hij is de enige die had kunnen zeggen: dat is allemaal onzin, daar moeten we van af.
De ruzie over de opvolging is voorlopig toegedekt, maar eigenlijk is het nog veel erger dan het al was. Er is geen enkel uitzicht op een behoorlijke overname van de macht. Dat gun ik hem niet. Het beste was geweest wanneer hij al in 1977 was gestopt om zich als elder statesman te wijden aan de Federatie van Europese Socialistische Partijen en de Socialistische Internationale. Dan had hij in 1981 best terug kunnen komen, al was dat niet leuk geweest voor degene die inmiddels de winkel had bestuurd. Je ziet het aan Ed van Thijn en Wim Meijer: die zullen er wel voor bedanken om nog eens als piespaal van de partij te functioneren. Maar dan was Den Uyl dat proces van afbranden bespaard gebleven en had hij er frisser tegenaan kunnen kijken.
| |
| |
Het trieste is dat er steeds een faseverschil is tussen de conjunctuur van Den Uyl en de politieke conjunctuur. In 1981 is hij afgebrand en vleugellam, maar iedereen in de PvdA wil na die verkiezingen regeren, Max van den Berg en Stan Poppe maken een hemelbestormend program en Den Uyl strandt hopeloos als minister. Dan werkt hij zelf mee aan een program dat de basis had kunnen zijn voor een heel zinnige coalitie, maar de PvdA staat weer buitenspel. Dat die conjuncturen elkaar kruisen is heel zeldzaam, dat was zo in '77 en dat moment heeft hij voorbij laten gaan: het Lenin-probleem.
Er zijn voor een sociaaldemocratische partij twee manieren om macht uit te oefenen. Je kunt ideeën zo ontwerpen en propageren dat ze gemeengoed worden en anderen ze in praktijk brengen; dan heb je de schrale troost te kunnen roepen dat jij ze hebt uitgevonden en ze ook beter had gerealiseerd. Of je kunt streven naar coalitievorming, zodat je die ideeën inderdaad zelf kunt realiseren. Maar de PvdA wil zich blijkbaar permanent afzetten tegen de denkbeelden van anderen, desnoods bij de formatie een soort handeltje sluiten, en daarna meteen weer doorgaan met die polarisatie. Dat is een self-defeating proces.
Den Uyl staat aan het hoofd van de partij die binnen de westerse sociaaldemocratie de minst succesvolle is. Als je ziet wat ze in de laatste kwarteeuw aan bestuurskracht en regeringsdeelname tot stand heeft gebracht: welgeteld zes jaar in de regering! En ze lijkt zich daar eerder van af te bewegen dan dat ze er dichterbij komt. Dat ligt niet aan Den Uyl als inspirator van de beweging, maar het ligt wel aan hem voor zover hij daar niet een lijn tegenin heeft willen of kunnen aftekenen.’
In: John Jansen van Galen & Bert Vuijsje, Joop den Uyl. Politiek als hartstocht. Een portret in twintig interviews, Weesp, 1985.
|
|