| |
| |
| |
Legende: portret van Clem Attlee (1983)
‘Wie een goeie hond heeft gaat niet zelf staan blaffen.’
- Portret van Clem Attlee, het kroonjuweel van de Engelse socialisten
De uitslag van de Engelse verkiezingen, afgelopen juni (1983), was de zwaarste nederlaag die Labour in haar in 1900 begonnen geschiedenis leed. Er stemden procentueel minder mensen op de Labour Party dan in Nederland op de PvdA. Onverwacht was deze nederlaag niet. Sinds de partij in 1979 in de oppositie terechtkwam is de voornaamste politieke strijd in het Verenigd Koninkrijk die binnen Labour. Naarmate de linkervleugel won, groeide de afstand tussen de standpunten van de partij en die van de traditionele Labour-aanhang. Zo werd Labour steeds minder ‘the natural party of government’ die Harold Wilson er in de jaren zestig en zeventig van trachtte te maken. Zelfs als partij van de arbeidersklasse faalde Labour in 1983: minder dan 40 procent van de georganiseerde werknemers stemde Labour. Labour is dus zelfs niet meer de natuurlijke partij van links. De coalitie van georganiseerde arbeiders, radicale intelligentsia en verlichte burgerij die Labour in de jaren dertig de Liberalen deed verdringen als tweede, en alternatieve regeringspartij ging in de afgelopen jaren teloor. De Social Democratic Party (sdp) is daarvan niet oorzaak, maar gevolg.
De Labour Party heeft weinig om op terug te vallen. De woordvoerders van het toonaangevende links zien de geschiedenis van de partij als een langgerekt verraad van het ware socialisme. Toch is er één kroonjuweel uit de geschiedenis dat door alle vleugels, links en rechts, binnen en buiten de partij, met zorg wordt opgewreven, sinds Kenneth Harris vorig jaar september zijn biografie over dat kleinood deed verschijnen. Het gaat hier om de persoon en de prestaties van Clement Attlee, partijleider van 1935 tot 1956, en minister-president in de eerste meerderheidsregering én van Labour. Voor de linkervleugel van de nu uit het Lagerhuis verbannen Anthony Wedgwood Benn vertegenwoordigt Attlee, geheel in wit gips uitgevoerd, de heroïsche jaren van Labour. Voor het centrum van Labour - bij weeromstuit
| |
| |
tot rechts verklaard - staat Attlee symbool voor een Labour Party die radicale maatschappelijke hervormingen weet door te voeren dankzij de grondigheid van haar voornemens, de rustige overtuigingskracht waarmee ze deze propageert, en het gezag dat ze zich daarbij ook buiten de eigen aanhang verwerft. ‘A politician you could trust’ noemde Roy Hattersley zijn recensie over de biografie van Clement Attlee door Kenneth Harris in The Times.
| |
Aanvoerder
Maar de herinnering aan Attlee wordt niet alleen door Labour gekoesterd. Roy Jenkins, de (bijna ex)leider van de sdp, schreef meer dan vijfendertig jaar geleden de eerste biografie van Attlee, en David Marquand, oud-parlementslid voor Labour, en een van de invloedrijkste denkers van de sdp, eerde Attlee als aanvoerder van een regering die ‘meer goed voor meer mensen bewerkstelligde dan welke andere Britse regering in deze eeuw, en dat deed op een honorabele en eerlijke manier’.
Ook buiten de onmiddellijke politiek heeft Attlee steeds meer waardering gevonden. Hij is de enige Britse minister-president van wie de reputatie sinds zijn dood steeds meer is gestegen. Niemand ontkent nu nog dat hij een van de grootste staatslieden is geweest die Groot-Brittannië heeft gekend, en tegelijk een radicaal hervormer.
Bij die laatste kwalificatie past een nadere uitleg. Misschien was de kern van zijn prestaties gelegen in het feit dat Attlee in alles een conservatief was, behalve in de politiek. Zijn biograaf verhaalt hoe hij aan het eind van de jaren vijftig op bezoek was bij het echtpaar Attlee. Mevrouw Attlee vertelde hem bij de thee: ‘De meeste van onze vrienden zijn Conservatief. Clem was nooit echt socialist, is het niet, lieveling?’ Attlee, verdiept in The Times, pijp in de mond, gromde. Veel mensen hebben tot hun schade gemerkt dat het een vergissing was zulk gegrom op te vatten als een teken van instemming. Niettemin is Clement Attlee op het eerste gezicht een onwaarschijnlijke pretendent voor de plaats van held van het socialisme.
| |
| |
| |
Attlee's gouvernante
Clement Attlee werd honderd jaar geleden geboren in een goed burgerlijk, maar niet welvarend gezin. Het toeval wilde dat zijn gouvernante dezelfde was die een tijd lang had gepoogd Winston Churchill op te voeden. Zijn kostschool werd Haileybury. Daar verloor hij zijn geloof, maar niet het gevoel van persoonlijke en morele verantwoordelijkheid voor zijn naaste dat hem met de paplepel was ingegoten. Harris ondervroeg hem aan het eind van zijn leven over de rol die godsdienst daarin had gespeeld, en kreeg als antwoord: ‘Believe in the ethics of Christianity. Can't believe the mumbojumbo.’
Na Haileybury ging Attlee naar University College Oxford. Indruk maakte hij daar niet, maar het oordeel dat zijn tutor hem bij zijn afstuderen meegaf bleek op te gaan voor zijn verdere leven: ‘Hij is een nuchter, ijverig en betrouwbaar man, gespeend van briljante stijl of literaire begaafdheid, maar met een gezond oordeelsvermogen dat uitmuntend mag worden genoemd.’ Zelf ben ik geneigd enige betekenis te hechten aan het onderwerp waar hij zich onder leiding van de grote Britse politieke theoreticus Ernst Barker bijzonder in bekwaamde: politiek in de Renaissance. Zijn beroemde zwijgzaamheid, zijn vermogen om op een effectieve wijze met politieke macht om te gaan kan niet vreemd zijn geweest aan deze vroege fascinatie met condottieri en stadstirannen. Hij leerde er zelfs Italiaans voor.
De loopbaan als advocaat die hij daarna begon duurde niet lang. Zijn ware roeping ontdekte hij in Stepney, de armoedigste en misdadigste buurt van Oost-Londen. Daar had zijn oude kostschool een soort buurthuis gesticht voor moeilijke jongeren. In overeenstemming met de toen geldende cultuur van welzijnswerk was dit tevens de basis van een compagnie van het Territoriale Leger. Van deze club werd de schuchtere en verlegen Attlee bedrijfsleider, en al snel bleek hij wonderwel op te kunnen schieten met de lieverdjes van het East End. Zo werd hij gelouterd voor de politiek. ‘Als partijleider verwachtte hij van politici dat ze zich minstens zo goed gedroegen als de jongens van de Haileybury Club,’ merkt zijn biograaf op.
Jarenlang werkte Attlee onder de armsten van de armen, hij werd er socialist, maar zijn socialisme was niet ‘wetenschappelijk’. Het was gebaseerd op beginselen, en bouwde voort op de Britse traditie van Carlyle, de Chartisten, Ruskin en Morris. In 1912 verkoos Sidney Webb hem boven de jonge advocaat Dalton als parttimedocent aan
| |
| |
de London School of Economics - omdat Attlee zo helder kon doceren. Attlee nam bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog dienst. Hij eindigde als majoor, en was de op een na laatste Brit die van Gallipoli - het mislukte meesterstuk van Churchill - werd geëvacueerd. Na de oorlog werd hij tot burgemeester van Stepney gekozen en in 1922 tot lid van het Lagerhuis. In de nieuwe fractie was hij vanwege zijn lange staat van dienst al een veteraan. Partijleider MacDonald benoemde hem onmiddellijk tot zijn parlementary private secretary. In de eerste minderheidsregering van Labour werd hij staatssecretaris van Oorlog: Attlee was tegelijkertijd een gerespecteerd officier én anti-oorlog. En respectabiliteit was het eerste waar MacDonald (in de oorlog pacifist) op uit was: de socialist Thomas moet bij zijn eerste kennismaking als minister met de diensthoofden van het Colonial Office gezegd hebben: ‘I'm here to see there is no mucking about with the British Empire.’
In 1922 trouwde Attlee met Violet Millar die geen belang stelde in politiek. Het werd een uitzonderlijk gelukkig huwelijk. Zonder meer is het hoofdstuk hieraan gewijd in deze biografie ontroerend. Zelfs A.J.P. Taylor, die in zijn geschiedschrijving alleen maar zure woorden over heeft voor Attlee, geeft zich hiervoor gewonnen, in een vergelijking van het liefdeleven van een aantal Britse eerste ministers: ‘Attlee is the simplest and most straightforward, as he usually was. Mrs. Attlee told her daughter: “Sex problems? Clem and I didn't have any sex problems. Everything was marvellous from the start.” Such a tribute almost makes me forgive Attlee for authorising the making of the British atom bomb without telling Parliament, let alone getting its permission.’ Dit is hoge lof van iemand die al vanaf het begin (1957) actief is in the Campaign for Nuclear Disarmament. Later droeg MacDonald hem voor als lid van de Commissie-Simon die rapport moest uitbrengen over mogelijke constitutionele veranderingen in India, het kroonjuweel van het imperium. Labour was inmiddels weer in oppositie, maar de partijleider zegde Attlee toe dat deze benoeming Attlee's post in een eventuele tweede Labour-regering niet in de weg zou staan. Toen Labour inderdaad na de verkiezingen van 1929 een nieuwe (minderheids)regering vormde, negeerde MacDonald Attlee. Pas in 1931 werd hij alsnog Postmaster General, minister van Posterijen. De zes maanden die hem in die functie gegeven waren gebruikte Attlee om zich grondig in te werken in de bestuurlijke aspecten van de politiek. Zes maanden. Want gedwongen door de econo- | |
| |
mische crisis zag MacDonald geen andere uitweg dan ingrijpende bezuinigingen, een politiek waarvoor hij de kleinst mogelijke meerderheid van het kabinet achter zich vond. Daarop bood hij de koning zijn ontslag aan. Deze echter verzocht
hem aan te blijven als eerste minister en een nationaal kabinet te formeren, bestaande uit Labour, Conservatieven en Liberalen. MacDonald stemde toe, de Labour Party in overgrote meerderheid niet. De grote man van Labour werd met zijn medestanders geroyeerd, en richtte de National Labour Party op. Attlee behoorde daar niet bij.
In de verkiezingen die volgden werd Labour weggevaagd en wonnen de partijen van de nationale regering. In het Lagerhuis behield de partij maar zesenveertig zetels, en alle grote kopstukken verloren hun plaats in het parlement. Attlee behoorde tot de weinige overlevenden: met een verschil van vijfhonderd (op meer dan 22.000 kiezers) werd hij voor Limehouse herkozen. De onthalsde fractie koos hem bij gebrek aan beter tot vicevoorzitter, achter de beminnelijke pacifist Lansbury en vóór de opzienbarende nieuwkomer Sir Stafford Cripps.
Het ‘verraad van MacDonald’ werd onderdeel van de mythe van Labour, maar de partij trok twee verstandige conclusies uit het echec van haar regeringsdeelnames. De eerste betrof het leiderschap.
| |
Blind
Niet een romantische voorman, met persoonlijke uitstraling gebaseerd op retoriek zou de partij voortaan moeten leiden, maar een nuchtere en loyale man die geen andere ambitie had dan de partij te representeren. En de tweede gevolgtrekking luidde dat Labour nooit meer mocht gaan regeren met niets anders dan een vaag en verbaal radicalisme als programma. Achteraf is het gemakkelijk om te constateren dat MacDonald wel moest mislukken: voor Labour gold precies hetzelfde als wat in die tijd volgens Harold MacMillan van de Conservatieven het ernstigste gebrek was: ‘Too many open questions and too many closed minds.’ De jaren dertig werden door Labour, in een vrijwel hopeloze oppositie gedrongen, gebruikt om op een groot aantal gebieden praktische programma's uit te werken, meestal gebaseerd op de verworvenheden die het ‘gas-en-watersocialisme’ op gemeentelijk niveau al tot stand had gebracht.
Op het terrein van defensie en buitenlandse politiek bleef Labour
| |
| |
(en Attlee) daarentegen lange tijd vrijwel blind voor de werkelijkheid, en volhardend in pacifistische illusies. In 1935 werd het pacifisme van de populaire Lansbury, die zelfs tegenstander was van Britse sancties tegen Italië dat een veroveringsoorlog tegen Abessinië was begonnen, problematisch. ‘You are placing the Movement in an absolutely wrong position to be taking your conscience round from body to body asking to be told what you ought to do with it.’ Zo sprak de machtigste vakbondsleider van die dagen, Ernest Bevin, Lansbury toe op het partijcongres, toen Lansbury meende zijn persoonlijke geweten te kunnen verenigen met een partijleiderschap dat in een politiek andere richting moest wijzen. Lansbury trad af, en Attlee volgde hem op - tijdelijk naar ieders mening, de zijne niet uitgezonderd. De verkiezingen van 1936 brachten alle grote mannen van Labour terug in het Lagerhuis. Maar de nieuwe fractie koos, onverwacht, Attlee tot voorzitter en partijleider. ‘A little mouse shall lead them,’ riep een teleurgestelde Dalton - een uitspraak die hij in zijn memoires, nadat hij zes jaar minister onder Attlee was geweest, royaal terugneemt. Maar hij vertolkte daarmee wel een algemeen gevoelen binnen en buiten Labour. Attlee verklaarde de door hem niet begeerde positie uit de behoefte van de partij een nieuwe MacDonald te vermijden. Die toeleg slaagde: voor alles was Attlee in de jaren tot de oorlog de man die Labour bijeenhield. Maar dat betekende niet dat hij geen richting gaf aan de koers van de partij: zo was het door zijn toedoen dat in de partij langzamerhand een realistischer standpunt werd ontwikkeld over defensie en de Duitse dreiging. Dat hij meer intellectuele diepgang had dan verwacht mocht worden van een kleurloze maar solide oppositieleider, liet hij zien in zijn boek The Labour Party in Perspective, geschreven op uitnodiging van
Victor Gollancz voor de invloedrijke (en procommunistische) Left Book Club. Zijn leiderschap was nooit spectaculair, maar dat betekende niet - zoals buitenstaanders dachten - dat hij zwak of weifelend was. Integendeel: al in deze jaren zien we Attlee in moeilijke situaties - zoals de koningskwestie of de Tsjecho-Slowaakse crisis - beslist, gezaghebbend en juist optreden. En bij het laatste vooroorlogse congres van Labour, in mei 1939, zette Attlee de toon voor wat Labour in en na de oorlog zou gaan doen: buitenlandse politiek moest gebaseerd zijn op dezelfde principes als binnenlandse. ‘I want us to devote ourselves to making people realize that if they want peace abroad they must have social justice at home.’
Na het uitbreken van de oorlog steunde Labour de regering van
| |
| |
Chamberlain, maar na het debacle in Noorwegen opende Attlee een algehele aanval op diens beleid. Zijn toeleg om een deel van de Conservatieven mee te krijgen lukte. De positie van Chamberlain was daarmee onhoudbaar geworden. Attlee maakte hem duidelijk dat Labour niet onder hem tot het nu onvermijdelijk geworden nationale kabinet zou toetreden. Op 10 mei 1940 werd de oude socialistenvreter Churchill eerste minister en Attlee zijn plaatsvervanger in de regering. Zijn werk daar was even inspannend, als doorslaggevend; zijn optreden even onzichtbaar als onmisbaar.
Vijf jaar lang was Attlee met Churchill de enige die onafgebroken in het oorlogskabinet zat. Zijn voornaamste taak was het in stand houden van de coalitie. Hij moest conservatieve backbenchers verzoenen, Labour geruststellen, bemiddelen tussen Labour-ministers en conservatieve collega's en de persoonlijke en politieke eigenaardigheden van Churchill opvangen. Daarnaast was hij voorzitter van een aantal belangrijke regeringscommissies die al in oorlogstijd voorbereidingen troffen voor vergaande hervormingen op het gebied van onderwijs, sociale voorzieningen en ruimtelijke ordening. Al dit werk werd gedaan in betrekkelijke onzichtbaarheid; in de ogen van het publiek werd Attlee ver overschaduwd door Labour-collega's als Cripps, Bevin en Morrison. ‘He is the forgotten minister who four years ago brought in the forgotten Bill to put all persons and all property at the nation's disposal,’ schreef de Observer in 1944 in een aan Attlee gewijd profiel.
| |
Rommelig
In datzelfde stuk werd hij echter ook beschreven als een ‘politieke katalysator’, de man die zorgde dat de zaak liep: ‘Mr. Churchill needs a Chairman for the humdrum essential work of government.’ Dit was zeker waar: Churchill was een buitengewoon rommelige en slordige minister-president, geniaal in grote zaken, (vaak) geobsedeerd door niet ter zake doende details. Loyd George zei ooit van hem: ‘Hij komt zo met tien nieuwe ideeën tevoorschijn, en daar zit altijd wel een goed bij. Je weet alleen nooit welk.’ ‘Een schaap in schaapskleren’ noemde Churchill zijn plaatsvervanger in de oorlog later eens, maar hij werd ook buitengewoon kwaad toen zijn secretaris hem een in die tijd rondgaande mop vertelde: ‘Een lege taxi stopt voor Downing Street
| |
| |
10 en Clem Attlee stapt uit.’ Dat was nadat Attlee Churchill was opgevolgd als eerste minister. Maar zijn secretaris - die de oude leeuw met dit verhaal wilde troosten met zijn nederlaag - kreeg de wind van voren: Attlee had hij, Churchill, leren kennen als een buitengewoon en bekwaam en integer politicus, die het niet verdiende dat er over hem zulke grappen werden gemaakt. Attlee's gebrek aan vertoon en zijn onopvallendheid was echter een gevolg van zijn bescheidenheid en nuchterheid, niet van onzekerheid of gebrek aan moed. Terwijl Beaverbrook, Churchills eigenzinnige vriend, het oorlogskabinet verliet omdat na een uitgebreide beschouwing door Churchill Attlee altijd ‘I agree’ zei, hem zo als derde lid van het orgaan buitenspel zettend, was Attlee wel zo wijs om Churchill zoveel mogelijk de vrije hand te laten in diens specialisme: de oorlogvoering.
Maar in het begin van 1945 ontving Churchill een uitvoerige brief van Attlee. Daarin wees deze hem erop dat kabinetsvergaderingen niet tot een behoorlijke besluitvorming konden leiden zolang Churchill doorging met het niet lezen van de stukken, zelfs niet van de speciaal voor hem vervaardigde samenvattingen. Churchill ontplofte, en sprak over zijn voornemen grondig met Attlee af te rekenen. Maar zijn vertrouweling Brendan Bracken zei: ‘Waarom? Attlee heeft gelijk.’ En Churchills vrouw Clementine sprak er haar voldoening over uit dat iemand het eindelijk eens had aangedurfd Winston de les te lezen. Daarop krabbelde Churchill terug.
| |
Harde leerschool
Deze oorlogsjaren stelden de leiders van Labour in staat een harde leerschool in het bestuur van het land te doorlopen. De organisatie van economie en sociale verhoudingen in oorlogstijd, met haar vergaande centralisatie en planning van productiefactoren en arbeidspotentieel, leerde bovendien dat zulke, vroeger als dogmatisch socialisme veroordeelde, maatregelen effectief konden zijn, en zeer wel te verenigen met een parlementaire democratie in oorlogstijd. Tezelfdertijd groeide onder de bevolking - en niet alleen binnen de traditionele Labour-aanhang - het verlangen naar vergaande sociale hervormingen na de oorlog. Het resultaat was de voor velen zo onverwachte overwinning van Labour in 1945. Politiek stond die overwinning in een buitengewoon gunstig perspectief. Labour had niet alleen nume- | |
| |
riek een overdonderende meerderheid in het Lagerhuis behaald. De partij had ook een duidelijk programma, en de daarin voorgestelde maatregelen waren geen uit de losse pols geformuleerde kreten, maar de vrucht van langdurige en weloverwogen studie en discussie.
De ideeën waren bovendien in grote kring bekend: men stemde op Labour niet omdat men tegen de Conservatieven was, maar om Labour een mandaat te geven voor zulke hervormingen. Ook de stemmers op de Conservatieven en de Liberalen erkenden in grote meerderheid dat mandaat. In die zin was de consensus uit de oorlog gebleven, maar van karakter veranderd: de oorlog was gezamenlijk gewonnen, het ging er nu om de vrede te winnen, zo was het algemene gevoelen. Maar in alle andere opzichten stond Groot-Brittannië er buitengewoon slecht voor. Onmiddellijk na de capitulatie van Duitsland hadden de Verenigde Staten de uitvoering van de leen- en pachtwet beëindigd. Financieel en economisch was het land zo goed als bankroet. Het had nog een enorme militaire macht op de been, om een imperium te beschermen en te beheersen dat het zich niet meer kon permitteren.
Van de Labour-overwinning was Attlee de architect. Zonder hem was het niet zeker dat de oorlogscoalitie intact was gebleven, zonder hem is het de vraag of Labour eensgezind was gebleven. Tegen deze tijd was zijn laconieke manier van optreden al spreekwoordelijk geworden bij wie hem kenden. Op een vraag uit het Lagerhuis waarom maar twee van de zevenentwintig verslagen van militaire commandanten van verschillende fronten openbaar gemaakt werden, antwoordde Attlee in 1943: ‘Omdat ze informatie van waarde voor de vijand bevatten.’ Toen hem daarop werd voorgehouden dat in de Eerste Wereldoorlog wél alle rapporten binnen enkele maanden waren openbaar gemaakt, zei Attlee: ‘Ik ben alleen verantwoordelijk voor de gang van zaken in deze oorlog.’ Tijdens de oorlog maakte hij alles ondergeschikt aan het winnen van de oorlog, wat hem onder voortdurend vuur bracht van de linkervleugel. Aan de vooravond van de verkiezingen van 1945 schreef de partijvoorzitter van dat jaar, de politicoloog Harold Laski, Attlee een zeer uitvoerige brief, waarin deze er bij hem op aandrong dat Attlee af zou treden om zo een overwinning voor Labour mogelijk te maken. Attlee antwoordde: ‘Dear Laski. Thank you for your letter, contents of which have been noted. C.R. Attlee.’ Een poging van zijn rivaal Morrison om hem nog vóór de vorming van een nieuwe regering terzijde te schuiven verijdelde
| |
| |
Attlee door haar te negeren. De Labour-regering streed daarna op twee fronten: het economisch te boven komen van de gevolgen van de oorlog - wat pas definitief lukte toen de Verenigde Staten het marshallplan begonnen uit te voeren - en de verdere opbouw van de welvaartsstaat. In hoog tempo werden de kolenmijnen, de Bank van Engeland, de elektriciteitsvoorziening en de spoorwegen genationaliseerd, benevens een aantal andere bedrijfstakken; kwam de Nationale Gezondheidszorg tot stand, werd de Town and Country Planning Act aangenomen, en werd een stelsel van sociale verzekeringen ingevoerd. Het monument dat Attlee in 1951 naliet was een indrukwekkende hoeveelheid wetgeving, zonder precedent in de Britse geschiedenis. Labours programma uit 1945 was volledig uitgevoerd, en het meeste van zijn wetgeving heeft de tand des tijds tot op de dag van vandaag doorstaan. Dit enorme werk vergde een groot bestuurder en dat was Attlee.
Harold Wilson, die zowel onder Churchill als onder Attlee de vergaderingen van het kabinet bijwoonde, stond versteld van de buitengewoon effectieve wijze waarop Attlee - in tegenstelling tot zijn voorganger - zijn regering leidde. In zijn biografie citeert Harris een anonieme hoge ambtenaar die onder vijf eerste ministers diende: ‘The country was never so well governed, in this technical sense, in living memory as it was under Attlee.’ Attlee was een man die niet van vergaderen hield. Zijn doel als voorzitter was ze zo kort mogelijk te laten duren. Het recept daarvoor vatte hij in zijn memoires samen: ‘It is essential for the Cabinet to move on, leaving in its wake a trail of clear, crisp, uncompromising decisions. This is what government is about. And the challenge to democracy is how to get it done quickly.’ Een minister die een tijd lang bij Attlee aandrong op heroverweging van de ‘voorstellen’ de spoorwegen te nationaliseren kreeg een kort briefje terug: ‘Het kabinet stelt niet voor: het beslist.’ Niet de minste van zijn prestaties was het bijeenhouden van een kabinet dat voor een deel uit eigenzinnige en op elkaar jaloerse prima donna's bestond: Shinwell, Morrison, Dalton, Cripps, Bevin. Dat hij ook als eerste minister in hun schaduw leek te staan deerde hem niet. Toen hij Churchill was opgevolgd en met zijn nieuwe minister van Buitenlandse Zaken naar de Conferentie in Potsdam was gekomen, vonden de waarnemers daar de zwijgzame Attlee maar een onbenullig mannetje naast de imposante Bevin, of vergeleken met Churchill.
Attlee heeft vrijwel nooit op zulke waarderingen van zijn persoon
| |
| |
gereageerd. In dit geval wel: ‘Wie een goeie hond heeft gaat niet zelf staan blaffen. Ernie is een hele goeie hond.’
Bevin was de krachtpatser in de Labour-regering, (‘Socialisme is wat de Labour-regering doet,’ hield hij ooit ontevreden back-benchers voor), uiterst loyaal tegen Attlee, en de enige Labour-leider met wie deze een vriendschappelijke relatie onderhield. In 1947 kwam het tot een soort complot tussen Cripps, Dalton en Morrison om Attlee als eerste minister te vervangen door Bevin. Cripps werd met die boodschap naar Downingstreet 10 gestuurd. Het verhaal wil dat Attlee hem aanhoorde, daarna Bevin telefoneerde en zei: ‘Ernie, Stafford is hier. Hij zegt dat je mijn baan wilt.’ Bevin zei: ‘Nee, dat deed hij niet.’ ‘Dacht ik al,’ zei Attlee en hing op. Daarop gaf Attlee Cripps na een lang gesprek een deel van Morrisons portefeuille, waarop de man die als rebel was binnengekomen als loyalist vertrok.
In veel opzichten doet Attlee in politieke stijl en persoonlijkheid denken aan Willem Drees sr. Op ten minste één terrein echter konden de verschillen niet groter zijn. Dat is dat van de koloniale, en meer in het algemeen, de buitenlandse politiek. De India-politiek was van begin tot eind in handen van Attlee, waarbij hij zeer onorthodox te werk ging. Het hoogtepunt van die onorthodoxie was het benoemen van admiraal Mountbatten tot onderkoning van India, met als strikte opdracht binnen een korte en onwrikbare termijn de onafhankelijkheid af te kondigen. Attlee's ervaringen hadden hem geleerd dat de Indiase politici alleen door ze met een eigen verantwoordelijkheid te confronteren tot definitieve beslissingen zouden komen, en dat in de voorgaande jaren de meeste stations met een aantrekkelijker uitkomst dan verdeling in een moslim- en een hindoestaat door de starheid van de Britten al was gepasseerd.
Ook op twee andere terreinen hakten Attlee en Bevin op besliste wijze knopen door. Ze maakten een eind aan de illusie dat Groot-Brittannië (of welk land dan ook) een speciaal socialistische buitenlandse politiek zou kunnen voeren, een illusie waaraan Labour zich in de jaren dertig zo lang had uitgeleverd. Dit leidde uiteindelijk tot twee beslissingen: de oprichting van de navo - in feite een uitbreiding van het eerder gesloten Verdrag van Brussel - en de verdere ontwikkeling van de Britse atoombom. Over beide beslissingen valt eigenlijk alleen maar serieus te praten als men voor ogen houdt dat het tussen 1945 en 1948 in het geheel niet duidelijk was of de Verenigde Staten zich niet, net als na de Eerste Wereldoorlog, uit Europa terug zouden trek- | |
| |
ken, terwijl, anders dan toen, Groot-Brittannië en Frankrijk in het geheel niet meer in staat waren een machtsevenwicht in Europa te garanderen.
Tegen 1950 was Labour uitgeregeerd. De naoorlogse crisis was voor het oog overwonnen, de plannen en ideeën van Labour uitgevoerd, en de brede consensus op basis waarvan dat kon gebeuren strekte zich niet uit tot nieuwe nationalisaties - het enige wat de partij daarna nog wist te bedenken. De grote mannen van Labour waren ziek, gestorven, of uitgeblust. Het is typerend dat de interne crisis die een eind maakte aan het tweede kabinet-Attlee, uitbrak toen Attlee zelf in het ziekenhuis lag. De nederlaag die daarop volgde mag eervol worden genoemd: nooit daarvoor of daarna was het percentage Labour-stemmers zo hoog (48,8 procent) en in feite stemden meer mensen op Labour dan op de Conservatieven. In de jaren die volgden verloor Attlee als leider van de oppositie de statuur die hij als minister-president had gewonnen. Zijn aanblijven was echter de laatste dienst die hij de partij kon bewijzen. Zonder hem was de interne strijd zeker tot vruchteloze hoogten opgelopen, omdat zich geen onomstreden opvolger aankondigde. Attlee's eigen hoop was altijd gesteld geweest op Aneurin Bevan, de leider van de linkervleugel, die zich als minister van Volksgezondheid ook een kundig bestuurder had getoond. Maar Bevan maakte zich in deze jaren steeds weer onmogelijk voor het grootste deel van de partij. Het leiderschap lag voor hem klaar, zei Attlee later, maar hij wou tegelijk rebel en leider zijn, en dat gaat niet. In 1956 trad Attlee af, een karakteristieke stap die onaangekondigd was en een paar minuten duurde, in de zekerheid dat noch Bevan, noch Morrison hem zou opvolgen.
Terugblikkend op de bijna twintig jaar dat hij Labour leidde, schreef hij: ‘The problem of a Tory leader is to educate his Party. The problem of a Labour leader is to keep it in order.’ Dat is, na hem, dan ook geen Labour-leider meer echt gelukt. Gevraagd waarvoor hij dacht dat hij herinnerd zou worden zei hij: ‘Weet niet. Zoiets, dan India, mogelijk.’ Mijn favoriete anekdote over Attlee komt niet in de - overigens schitterende, zij het hier en daar wat slordige - biografie van Harris voor. Tijdens de kolenrantsoenering in 1947 kwam de regering met een schema dat door Attlee prompt werd afgekeurd. Hij vond het rantsoen te groot. De mensen in het East End, legde hij uit, hebben namelijk nauwelijks plaats om kolen te bergen, hoogstens
| |
| |
een kast onder de trap. In zijn tijd werden de kolen in een zak onder het bed bewaard - zodat het was alsof je op een kameel sliep.
Graaf Attlee stierf op 8 oktober 1967. Toen hij in de adelstand werd verheven koos hij als wapenspreuk esse quam videri: te zijn, niet schijnen te zijn. De golf van nostalgie rond Attlee heeft sterk emotionele trekken. Te gemakkelijk kan uit het oog worden verloren dat Attlee groot kon worden in een periode voordat de televisie politici in de tredmolen van de incidentenpolitiek duwde - voor zover ze zich daar zelf al niet in plaatsten. Een periode ook waarin hij het zich kon permitteren de televisie van die dagen - de dagbladjournalistiek - te negeren. Attlee las alleen The Times, en van The Times alleen de kruiswoordpuzzel. Toen Dalton in 1947 moest aftreden omdat hij details van de nieuwe begroting per ongeluk had laten uitlekken aan een journalist, toonde Attlee zich geheel verbijsterd: ‘He talked to the Press? Why on earth should he want to talk to the Press?’
Harris besluit met de opmerking dat Attlee uiteindelijk een product was van het victoriaanse Engeland. Ik weet echter niet of hij daardoor zijn onderwerp werkelijk reduceert tot een historische figuur. Kortgeleden woonde ik een bijeenkomst van Verontruste Linkse Intellectuelen bij. Een van hen somde op wat hem mishaagde aan de huidige politiek, en meeste huidige politici van de PvdA: gebrek aan eerlijkheid, nuchterheid, openheid, volharding, geduld, en de erkenning van de eigen verantwoordelijkheid van staatsburgers. Het leek alsof hij een negatief van Attlee op tafel legde.
In: Vrij Nederland, 23 juli 1983.
|
|