| |
| |
| |
V Sociaaldemocraten in de praktijk
| |
| |
The Fabians: Het genootschap der dralers (1978)
De Fabian Society, het socialisme en de Webbs
Quintus Fabius Maximus Verrucosus is de geschiedenis ingegaan als de Romeinse veldheer die niet door Hannibal werd verslagen. Het openlijke gevecht met de briljante Carthaagse strateeg wist hij steeds te ontwijken, terwijl hij, waar mogelijk, met flankaanvallen speldenprikken uitdeelde. Deze tactiek bezorgde hem in Rome de scheldnaam cunctator - draler, talmer. Cunctator werd zijn erenaam toen driestere legeraanvoerders door Hannibal vernietigend werden verslagen en zo de aantrekkelijke kanten van Fabius' vertragingstactiek duidelijk maakten.
Ruim tweeduizend jaar later koos een van de talrijke socialistische groupuscules in het Groot-Brittannië van de jaren tachtig hem en zijn tactiek tot voorbeeld. Op 4 januari 1884 richtten veertien mannen en vrouwen de Fabian Society op, met als doel ‘de reconstructie van de maatschappij in overeenstemming met de hoogste zedelijke mogelijkheden’. Pas een jaar later, in het derde traktaat van de Society, kan men lezen dat de Fabian Society ‘de opmars van het socialisme in Engeland’ voor ogen heeft.
De naam die het gezelschap (met negen stemmen voor en twee tegen) koos, nodigt uit tot voor de Fabians minder lovende historische vergelijkingen. H.G. Wells, die rond 1907 een stormachtige poging deed de Society naar zijn hand te zetten, was de eerste van een hele reeks auteurs en critici die benadrukten dat Fabius de nederlaag tegen Hannibal had weten te vermijden, maar dat de Carthager was verslagen door Scipio, een veldheer van heel ander kaliber. Nog weer later was het niet moeilijk de moraal aan zulke historische vergelijkingen te ontwringen: de Fabians hebben het kapitalisme niet overwonnen en de ontwikkeling ervan maar gedeeltelijk tegengehouden, zo valt dan te lezen. Dat soort kritiek komt vooral van marxistische huize, en heeft vaak als onuitgesproken vooronderstelling dat een marxistische en communistische beweging in Engeland het er beter zou hebben af
| |
| |
gebracht. Deze redenering vindt steun van onverwachte zijde: Beatrice Webb, een van de belangrijkste Fabians van het tweede uur, zag in een terugblik als voornaam effect van het optreden van de Fabian Society dat dit de invloed van Marx in Engeland had afgestopt. In beide gevallen overschat men het belang van de Fabians evengoed als dat men geen oog heeft voor de eigenaardigheden van de Britse sociale structuur van die dagen.
De ontwikkeling van het Britse socialisme onderstreept eens te meer dat de scheiding tussen ‘wetenschappelijk’ socialisme en een daaraan voorafgaand ‘utopisch’ socialisme misleidend en niet houdbaar is. Niet alleen in de zin dat de socialistische denkers vóór Marx veel analytischer, ‘wetenschappelijker’ te werk gingen dan Marx en Engels het deden voorkomen. Ook daarna kan men zien hoe juist die socialisten die zich op de ‘wetenschappelijkheid’ van hun visie beriepen dat deden vanuit de meest fantastische en metafysische denkbeelden. In dit opzicht verschilden de Fabians niet van de Britse marxisten. De Fabian Society was in feite een afsplitsing van de even eerder opgerichte Fellowship of the New Life, die ‘the cultivation of a perfect character in each and all’ tot doel had. Vage, quasireligieuze ideeën over individueel geluk, metafysische waarheden - spiritisme was populair - en de drang naar maatschappelijke veranderingen liepen volstrekt door elkaar. De Fellowship of the New Life was er in dit opzicht slechts eentje uit vele soortgelijke groepen in het Londen van die dagen. De leden ervan waren voornamelijk afkomstig uit de bohème en de opkomende nieuwe middenklasse van ambtenaren en ‘professionals’. Socialisme als een georganiseerd stelsel van politieke ideeën bestond niet. Dat in The Times bij Marx' dood een necrologie werd geplaatst was te danken aan de Parijse correspondent van dat blad - in de stad waar hij ruim dertig jaar geleefd had was Marx een onbekende. De op Marx georiënteerde Social Democratic Federation van de bizarre politicus H.M. Hyndman, die door Engels werd gepatroniseerd, onderscheidde zich in politiek isolement en intellectuele extravaganties niet van al die andere miniverenigingen. Afgezien van Hyndman, een excentrieke
financier, die marxist werd toen hij zich tijdens een zakenreis in Utah door de Franse vertaling van Das Kapital heen worstelde, was de voornaamste coryfee van de Federation de al even opmerkelijke schilder, utopist en ontwerper van meubels en behang William Morris, die op de vraag van een volgeling of hij Marx' waardeleer onderstreepte antwoordde: ‘Om eerlijk te wezen
| |
| |
weet ik niet wat dat is en, verdomd nog aan toe, ik zou het ook niet willen weten.’
| |
Shaw
Aan de ene kant is het gemakkelijk om op het typisch sektarische van zulk een vermenging van politieke, religieuze en persoonlijke elementen te wijzen (in 1891 kwam het reeds tot de stichting van een ‘Labour Church’ - de eerste diensten werden voor overvolle zalen gegeven). Aan de andere kant moet men niet vergeten dat dit een periode was waarin de lagere klassen tastenderwijs de hele idee van politiek moesten uitvinden. Politieke partijen zoals wij die kennen moesten nog ontstaan. Misschien is de voornaamste prestatie van de Fabians wel geweest dat ze voor de opkomende nieuwe middenklassen in Groot-Brittannië de weg van filantropie naar politiek baanden - zonder dit nochtans zelf te beseffen.
De eerste Fabians waren oprechte amateurs. In 1884 stelden ze hun eerste pamflet samen. Het heette Why are the many poor? en was geschreven door de enige arbeider in het gezelschap, een huisschilder die beïnvloed was door de ideeën van Auguste Comte en in de Verenigde Staten slaven had helpen ontsnappen. Why are the many poor? opende een welhaast onafzienbare reeks traktaten en pamfletten waarmee de Fabians concrete misstanden in de Britse samenleving aan de kaak stelden, de oorzaken ervan analyseerden en al even concrete remedies voorstelden.
Tussen 1884 en 1915 bracht de Society 178 Fabian Tracts uit over de meest uiteenlopende onderwerpen, zoals bijvoorbeeld:
16: |
A Plea for an Eight Hours Bill; |
25: |
Questions for School Board Candidates; |
64: |
How to Lose and How to Win an Election (auteur: J. Ramsay Madonald); |
90: |
The Municipalisation of the Milk Supply; |
120: |
Problems of Indian Poverty; |
130: |
Home Work and Sweating: The Causes and Remedies; |
157: |
The Working Life of Women. |
| |
| |
Deze titels duiden enigszins aan waar de Fabians zich mee bezighielden. En daarbij moet men dan nog optellen negentien boeken en speciale uitgaven als Women Workers in Seven Professions, A Survey of their economic conditions and prospects, 540 bladzijden tellend, en speciale uitgaven van de onderzoekafdeling van de Fabians, waarin men titels aantreft als Suggestions for the Prevention of War door L.(eonard) S. Woolf.
Van de bijeenkomst van 10 mei wordt in de notulen vermeld dat deze ‘gedenkwaardig werd gemaakt door het feit dat voor de eerste keer George Bernard Shaw aanwezig was’. De auteur van deze zin was Shaw zelf, toen 27, mislukt auteur van vijf romans en al jarenlang bezig met het slecht verteren van radicale politieke ideeën, die hij vervolgens in briljant en snijdend proza opdiende. In 1883 had ook hij zich door de Franse vertaling van Das Kapital geworsteld (een Engelse editie bestond nog niet en Duits kon hij niet lezen). Meer dan de inhoud van het boek trof hem Marx' sarcasme. Wat hem in Marx fascineerde, schreef hij later zelf, was ‘his appeal to an unnamed and unrecognized passion: the hatred in the more generous souls among the respectable and educated section for the middle-class institutions that had starved, thwarted, misled and corrupted them spiritually from their cradles’.
Van nu af aan zouden Shaws eigen en onnavolgbaar sarcasme en zijn zonderlinge voorkeuren hun stempel op de Society drukken. Zo plaatste hij gelijke rechten voor mannen en vrouwen in het programma van de Fabians met als argument ‘dat mannen geen speciale voorrechten meer nodig hebben om hen tegen vrouwen te beschermen’. De Fabians zouden zich, aldus hetzelfde pamflet, inzetten voor een samenleving waarin niet langer privébezit een scheiding teweegbracht tussen ‘vijandige klassen met aan het ene uiterste mensen met geen inkomen en grote eetlust en aan het andere grote inkomens en geen eetlust’.
Shaws polemische retoriek gaf de Society de duidelijke identiteit waar het tot dan toe aan had ontbroken. Ze begon nieuwe leden aan te trekken, onder wie Annie Besant, de eerste Fabian met een zekere bekendheid. (Een paar jaar later zou ze het socialisme verlaten voor de theosofie, om te eindigen als de Johanna de Doper van de oosterse Jezus, Krishnamurti.) Shaw op zijn beurt wist Sidney Webb, in zijn ogen ‘de bekwaamste man van Engeland’ bij de activiteiten van de Society te betrekken. Bij Webb komen we aan bij de Fabian par excellen-
| |
| |
ce, de man die tijdens zijn leven lange tijd de morele, intellectuele en politieke visie van de Fabians gestalte gaf. Trefzeker als steeds karakteriseerde Shaw hem: Webb zocht ‘het onvermijdelijke, maar laag-bij-de-grondse, langzame, aarzelende, laffe pad naar de rechtvaardigheid’. De rekrutering van Webb vond plaats voordat in 1887 het uiteenjagen van een grote Londense demonstratie van radicalen en socialisten, ‘Bloody Sunday’, een eind maakte aan de in sommige kringen bestaande illusies over de mogelijkheid van een plotselinge omwenteling van de machtsverhoudingen.
De weg der geleidelijkheid bleef over, en allengs begonnen de Fabians naar voren te komen als sprekers op openbare vergaderingen en als pamflettisten. Hun voornaamste auteur was Webb, Shaw hun ongeëvenaarde redenaar.
| |
Anti-filosofische aanpak
Sidney Webb was 26 toen hij tot de Fabian Society toetrad. Hij bekleedde een niet onbelangrijke post op het Colonial Office. In staatssocialisme geloofde hij niet. Zijn politieke en morele inspiratie ontleende hij in sterke mate aan het positivisme van Comte, zoals dat in Engeland, vermengd met sociaal-darwinistische ideeën als van Herbert Spencer, in bepaalde kringen een tijd lang populair was. Comtes leer, naar intentie allesbehalve progressief, bevatte een aantal ideeën die goed aardden in de Britse gesteldheid, zoals de gedachte dat vooruitgang niet het logische gevolg was van concurrentie tussen de rijken en machtigen, maar teweeggebracht zou moeten worden door een onzelfzuchtige intellectuele elite, die zich in dienst van de gemeenschap had gesteld. De idee van geleidelijke verbeteringen werd door de Britse positivisten zo uitgelegd dat zij het best konden werken binnen bestaande organisaties. Tot ver voorbij de eeuwwisseling zouden leidende Fabians een aparte socialistische partij op die grond afwijzen. Shaw had nog een ander argument: volgens hem was er pas reden een arbeiderspartij op te richten als de werkende klasse zich over politiek net zo druk zou maken als over paardenrennen.
Het verbazingwekkende van de Fabian Society in de eerste dertig jaar van haar bestaan is dat ze bleef bestaan. Ze ging niet onder in sektarisme, maar ze werd ook geen politieke partij. De ‘basis’, die in 1887 werd aangenomen als toetssteen voor het toelaten van nieuwe
| |
| |
leden, was opzettelijk zeer ruim geformuleerd, om de Society in de eerste plaats een forum voor ideeën en debatten te laten zijn. Uit die debatten groeide echter een aantal opvattingen en programmapunten, die weliswaar nooit de samenhang van een politieke doctrine zouden krijgen, maar toch voldoende bij elkaar aansloten om de Fabian Society meer dan een discussieclub te laten zijn. Voor het eerst kwam dit tot uiting in de bundeling en publicatie van voordrachten in de beroemde Fabian Essays. Dit boek had onmiddellijk succes, en het is nu niet moeilijk in te zien waarom. De nuchtere, antifilosofische aanpak, de nadruk op concrete problemen van economische en bestuurlijke aard en in combinatie daarmee morele argumenten tegen egoïsme - dat alles paste volmaakt in het wereldbeeld van de laatvictoriaanse middenklassen. In 1891 alleen al werden er 335.000 traktaten van de Fabian Society verkocht. Overal in het land werden Fabian Clubs opgericht. Zelfs in Bombay ontstond er een: men organiseerde er lezingen voor ‘educated natives’.
De Society was bezeten van ernst. ‘Webb taught us to work,’ schreef Graham Wallas, ‘and to forget that at Oxford and Cambridge one reserved the afternoon for rest.’ Met grote bezetenheid werd getracht om naar de eigen principes (als men ze zo noemen mag) te leven: Webbs collega Olivier, die later gouverneur van Jamaica zou worden, liet een tijd lang de bedienden aan tafel mee-eten, tot dit ongemakkelijke experiment tot opluchting van beide partijen werd beëindigd. In The First Fabians baseren Jeanne en Norman MacKenzie zich vooral op de archieven van George Bernard Shaw en het echtpaar Webb. Misschien is dat er de oorzaak van dat het boek toch meer een biografie van de voornaamsten van de eerste Fabians is geworden dan een geschiedschrijving van het gezelschap zelf, laat staan dat het komt tot een grondige analyse van de denkbeelden en studies van de Fabians. Dit is temeer spijtig omdat er sprake is van een zekere opleving in de belangstelling voor de Fabians in het algemeen en de Webbs in het bijzonder. Zo werden in 1975 voor het eerst sinds jaren drie belangrijke boeken van de Webbs herdrukt: hun administratieve utopia uit 1920 A Constitution for the Socialist Commonwealth of Great Britain, Methods of Social Study (1932) en Beatrice Webbs postume, autobiografische Our Partnership (1948).
Op de sociologische betekenis van de Webbs gaat het boek nog oppervlakkiger in dan op hun politieke - en dat terwijl de Webbs in feite pioniers op het gebied van empirisch sociaal- wetenschappelijk on- | |
| |
derzoek waren, kwantitatief zowel als kwalitatief. In tegenstelling tot Nederland, waar politici even vaak naar de pen grijpen voor het autobiografisch afleggen van rekenschap en verantwoording als historici hun biografieën schrijven, kent Groot-Brittannië een grote, en de laatste jaren zelfs sterker wordende traditie op dit gebied. Aan literatuur over de Fabians is eigenlijk nooit gebrek geweest. Edward Pease, die vijfentwintig jaar lang secretaris van het gezelschap was, schreef een nog steeds zeer bruikbare History of the Fabian Society (waaraan veel gegevens uit dit stuk ontleend zijn). Beatrice Webb schreef twee autobiografische boeken en G.D.H. Cole, de voorman van de tweede generatie Fabians en zijn vrouw Margaret schreven verschillende historische studies over de Fabian Society en vooraanstaande leden ervan. Fabian Socialism and English Politics 1884-1918 van A.M. McBriar (1962) is een onmisbare en uiterst kritische analyse van de politieke betekenis van de Fabian Society. Het boek van de MacKenzies voegt eigenlijk weinig nieuws toe aan wat al bekend was uit deze studies, en is zonder meer zwak te noemen, voor zover het meer dan biografische tendenties heeft. Terwijl studies als die van McBriar zich zeer kritisch opstellen tegenover hun onderwerp, suggereert The First Fabians op heel subtiele wijze dat het nu eenmaal niet anders kón gaan dan het gegaan is. Het ‘begrip-op-distantie’ van de MacKenzies is niettemin begrijpelijk. In deze dagen, (eind jaren zeventig, bt), zijn de dilemma's waar de Fabians mee moesten leven actueler dan in de jaren vijftig
en zestig, en is het minder gemakkelijk hun eigenaardige mengeling van arrogantie, zelfopoffering, praktische politiek en heilige ernst belachelijk te maken. Het beeld van saaie technocraten, dat critici zowel als bewonderaars altijd opriepen, blijkt geen stand te houden als men leven en werk van het echtpaar Webb in ogenschouw neemt, de belangrijksten van de First Fabians. Ook in de ogen van het echtpaar MacKenzie, dat door zich toch voornamelijk op de Webbs en in mindere mate op Shaw te concentreren, niet toekomt aan een sociologisch-historische analyse van de Fabian Society zelf.
| |
Plichtsgevoel
In 1890 ontmoette Beatrice Potter Sidney Webb. Beatrice Potter was afkomstig uit de betere kringen en opgevoed in een sfeer van altruïsme en filantropie. Voor ze Webb ontmoette had ze meegewerkt aan
| |
| |
het grote onderzoek van Charles Booth naar de levensomstandigheden van de Londense bevolking, een pioniersstudie in sociaalwetenschappelijk onderzoek. Ook zij vond haar inspiratie in Comtes Godsdienst van de mensheid. Ze was bevriend met Herbert Spencer en actief in liefdadigheidsorganisaties. De overgang van filantropie naar politiek kwam toen ze, vermomd als vrouw uit het volk, de armelijke geboortestreek van haar moeder bezocht.
Kort daarvoor, in datzelfde jaar 1883, ontmoette ze Joseph Chamberlain, die toen net begonnen was aan zijn mars naar het leiderschap van de linkervleugel van de Liberale Partij, de man die als burgemeester van Birmingham de eerste moderne partijorganisatie gebaseerd op massa-aanhang opbouwde en zo het karakter van de Britse politiek dramatisch deed veranderen. Beatrice Potter raakte door Chamberlain gefascineerd, maar wenste zich niet naast hem weg te cijferen. Chamberlain, op zijn beurt, werd door haar geboeid, maar accepteerde, zoals hij expressis verbis aan haar meedeelde, in zijn huishouden geen onafhankelijke geest. Jarenlang werd Beatrice Potter heen en weer getrokken door haar behoefte aan intellectuele zelfstandigheid en haar passie voor Chamberlain. Enkele jaren na de uiteindelijke breuk met Chamberlain ontmoette ze Sidney Webb, die onmiddellijk verliefd op haar werd. Een moeizame, uiterst gecompliceerde relatie ontwikkelde zich. Haar bewondering voor Webbs intellectuele en politieke bekwaamheden leidde tot een intensieve samenwerking bij het doen van onderzoek en het schrijven van boeken. Voor Sidney Webb was die vriendschappelijke samenwerking onverdraaglijk omdat ze niet meer was dan dat. Beatrice ontweek elke emotionele band en veinsde ‘heartless’ (frigide) te zijn, uit zelfbescherming, zo kan men vermoeden, evenzeer als uit angst voor zichzelf. ‘Die andere man had ik lief,’ zo schreef ze Sidney eens, ‘maar ik geloofde niet in hem. In jou geloof ik, maar ik houd niet van je.’
Ten slotte accepteerde ze in 1892 Sidneys huwelijksaanzoek. Of liever gezegd: ze kwam tot de conclusie dat een huwelijk de enige mogelijkheid was om hun intellectuele samenwerking tot haar recht te laten komen. Met typerende nuchterheid vatte Beatrice de situatie samen: ‘We are both of us second-rate minds, but we are curiously combined. I am the investigator, and he the executor - and we have a wide and varied experience of men and things between us. We also have an unearned salary (namelijk Beatrice's geërfde vermogen). This forms our unique circumstances.’
| |
| |
Van dat geld leefden ze zuinig, niet uit gierigheid maar uit plichtsgevoel. Beatrice was het soort vrouw dat van elke handeling de morele verplichting bijhield, en nooit naliet deze anderen onder ogen te brengen: ‘Als je aandelen in een spoorwegmaatschappij bezit - schrijf dan elke maand aan de directie dat er minder uren gewerkt moet worden en dat de lonen omhoog moeten.’
Het huwelijk was een succes. Bertrand Russell, die de Webbs rond 1900 leerde kennen, noemde hen het ‘most completely married couple’ dat hij kende. De huwelijksreis werd een werkbezoek om materiaal voor hun geschiedenis van het vakbondswezen te vergaren. Niet veel eerder was Sidney gekozen tot lid van de London County Council, een vertegenwoordigend lichaam, dat (om in de termen van onze tijd te blijven) nauwelijks gepolitiseerd was, en Webb daardoor in de gelegenheid stelde zijn niet geringe administratieve bekwaamheden te ontplooien. Op deze praktische politieke activiteiten stoelde het wereldbeeld van de Webbs (en in mindere mate van de Fabians als groep), hun bezetenheid van ‘good government’ en ‘efficiency’. Wat zij niet kenden, lustten zij niet. De wereldreis die ze in 1911-1912 maakten, en die minder vooringenomenen met open mond zou hebben doen staan, brengt de Webbs slechts tot de conclusie dat de afwezigheid van ‘good government’ de rest van de wereld tot een beklagenswaardige barbarij veroordeelde. Omgekeerd ontgingen de subtiliteiten van Sidneys abiaanse tactiek veelal zijn overzeese gehoor. De voorzitter van een Australische Labour-partijvergadering vatte Webbs lezing bijvoorbeeld enthousiast samen als ‘Mr. Webbs prijzenswaardige aanbeveling om de kapitalist mee een steegje in te nemen en dan met een steen op zijn hoofd te slaan.’
| |
Lezing
De Boerenoorlog liet de Webbs eerder van twee typerende kanten zien. Net als de meeste verlichte liberalen en socialisten voelden zij geen enkele sympathie met de Boeren, die ze beschouwden als achterlijke en religieuze fanatici. Maar terwijl Sidney van mening was dat ‘better management’ de oorlog had kunnen voorkomen, sprak Beatrice er haar verbijstering over uit dat geen enkele partij oog had voor de belangen van de gekleurde bevolking. In 1902 speelde het merkwaardige echtpaar met de gedachte een nieuwe club op te richten, de Co-
| |
| |
efficients, met als doel te discussiëren over ‘the aims, policy and methods of imperial efficiency’. De voornaamste Fabians waren toen overgegaan tot wat Olivier schamper ‘corned beef imperialism’ zou noemen. In deze ging Shaw zoals altijd het verst: hij verdedigde het Britse imperialisme met als argument dat de sociale hervorming van Groot-Brittannië zich op die manier automatisch tot de koloniën zou uitstrekken.
Tegen die tijd had Shaw zich van mislukt romancier tot succesvol toneelschrijver ontwikkeld. (‘I may sink as low as that,’ had hij ooit gezegd, toen iemand hem geadviseerd had zijn talenten aan het theater te wijden.) Zijn eersteling Widower's House, een satirisch tendensstuk ging in 1892 in première. Toen het doek viel te midden van applaus en boegeroep, beklom G.B.S. het toneel en sprak het publiek toe op een wijze dat één krant de volgende dag over het theatergebeuren berichtte dat Shaw een lezing over socialisme in het Royalty Theater had gehouden, voorafgegaan door een stuk, genaamd Widower's House. Terwijl zijn volgende toneelstukken steeds meer succes hadden, ontwikkelde Shaw een geheel eigen levensfilosofie, samengesteld uit een merkwaardige mengelmoes van Marx, Nietzsche, Ibsen en wie al niet. Het resultaat, dat Shaw in Man and Superman op het toneel bracht, was een stoer aandoend elitisme, dat G.B.S. in staat stelde om Mussolini zowel als Stalin te bewonderen, de parlementaire democratie bespottelijk te maken en ondertussen vol te houden dat hij socialist was. Wat de Webbs betreft, niemand heeft een betere karakteristiek van hen gegeven dan Bertrand Russell, die ooit een vakantietochtje met hen naar Normandië maakte, en na afloop noteerde: ‘They have a competent way of sizing up a cathedral, and pronouncing on it with an air of authority and an evident feeling that the London County Council would have done it better. They take all the colour out of life and make everything one cares for to dust and ashes.’
De politieke activiteiten van de Fabians waren, onder invloed van de Webbs, vooral gericht op het lokale bestuur. Ze maakten zich druk over straatverlichting, tuinsteden, bestrating, lager onderwijs, grondpolitiek, riolering, waterleidingen, openbare slachthuizen, arbeidsomstandigheden, staatspensioenen, openbaar vervoer en de hervorming van de toen nog particuliere spoorwegen. Daarin verschilden ze alleen gradueel van verlichte liberalen, en zodoende is het niet verwonderlijk dat de door Webb uitgestippelde politiek van ‘Postulate,
| |
| |
Permeate, Perorate’ (een motto van Graham Wallas) bijna een vanzelfsprekende zaak was. De leiding van de Fabians wist deze lijn vaak tegen verzet van de afdelingen, waar meer in de richting van steun aan, of aansluiting bij de Independent Labour Party werd gedacht, door te zetten en in zekere zin was deze tactiek tot succes gedoemd.
Sidney Webb sprak in een beroemde frase van de ‘onvermijdelijkheid van de geleidelijkheid’, en Shaw had het over ‘de onvermijdelijke, maar onsmakelijke, trage, aarzelende, laffe weg naar de gerechtigheid’. De fabiaanse tactiek was uitnemend geschikt om op plaatselijk niveau openbare voorzieningen tot stand te brengen. Ze leek ook op het niveau van de landspolitiek succes te kunnen hebben, dankzij het betrekkelijk open en niet gepolitiseerde karakter van de Londense politieke elite, waarin het doodgewoon was dat de conservatieve minister-president wekelijks bij de Webbs dineerde. En ten slotte sloot deze tactiek wonderwel aan bij de karakters van de voornaamste Fabians: afstandelijke wetenschapsmensen als Wallas, bestuurders als Olivier, ambtenaren als Webb en woordkunstenaars als Shaw, die met politieke standpunten flirtte om zijn verantwoordelijkheid te ontlopen.
Maar uiteindelijk liep deze doordringingstactiek uit op een volslagen mislukking. ‘Permeation’ bleek neer te komen op het opzetten van weinig succesvolle after-dinner-intriges met liberale of conservatieve politici. In dat proces vervreemdden de Webbs zich van de linkervleugel van de Fabian Society; ze sloten zich eens te meer af van de ontwikkeling die tot de oprichting van de Labour Party zou leiden, en maakten zich zelfs onmogelijk bij de hoofdstroom van de Liberale Partij. De politieke onhandigheid van de Webbs bereikt haar hoogtepunt als Beatrice in 1905 door premier Balfour benoemd wordt tot lid van de Royal Commission on the Poor Law. In minder dan geen tijd slaagde ze erin de andere commissieleden volstrekt tegen zich in te nemen. Zozeer concentreerde ze zich daarna op het uitbrengen van een minderheidsrapport, dat zij en de Fabians (die ze mee opzweepte) uit het oog verloren dat in de praktijk het meerder- en minderheidsrapport niet zo vreselijk uiteenliepen. De campagne ter propagering van het minderheidsrapport was de laatste grote zelfstandige actie van de Fabian Society. Ze leverde niets op, ook al probeerde Beatrice auteurs als Galsworthy, Granville Barker en John Maxfield zover te krijgen dat ze een toneelstuk over de Poor Law zouden schrijven. De campagne onder de bevolking was niet succesvol. Voor de publieke discussie was de fabiaanse tactiek van de Webbs niet geschikt. Het
| |
| |
was nota bene Winston Churchill die dit Beatrice onder ogen bracht: ‘You should leave the work of converting the country to us, Mrs. Webb, you ought to convert the Cabinet.’
| |
The New Statesman
Maar Beatrice Webbs minderheidsrapport is niettemin van historische betekenis. Het is de eerste, en meteen ook uitgewerkte schets van de verzorgingsstaat die we kennen, of, zoals Beatrice deze zelf betitelde, de ‘Housekeeping State’, die gebaseerd moest zijn op de ‘provision of services according to need’. De West-Europese verzorgingsstaat zou er waarschijnlijk toch wel gekomen zijn, maar zonder de Webbs zou hij een andere vorm en een andere inhoud hebben gehad. Niet alleen via hun geschriften en volumineuze sociologische onderzoeken, op een primitief positivistische leest (‘feiten verzamelen’) geschoeid, oefenden ze deze invloed uit. Van beslissend belang is de London School of Economics and Political Science, die door de Webbs in 1894 werd gesticht om het intellectuele monopolie van Oxford en Cambridge te breken. Aan deze universiteit, en speciaal aan wat nu het Department of Social Administration heet, werden geleerden en politici als Marshall, Titmuss en Beveridge opgeleid. Hier (en in het door de Fabians opgerichte weekblad The New Statesman) ligt de blijvende invloed van de Webbs - al nam die in de loop der tijden voor de stichters onaanvaardbare vormen aan. Beatrice, die nog de presentatie van het Beveridge-rapport (waarin de Britse verzorgingsstaat gestalte kreeg) beleefde, stak haar misnoegen over de inhoud ervan niet onder stoelen of banken. Gratis voorzieningen voor werklozen, bejaarden en behoeftigen, zonder dat die daarvoor iets terug hoefden te doen, vond ze even onaanvaardbaar als de gedachte dat patiënten zelf hun arts zouden mogen kiezen.
Want uiteindelijk was het wereldbeeld van de Fabians, althans van de Webbs, even elitair als apolitiek. ‘Last evening we sat by the fire and jotted down a whole list of subjects which want elucidating - issues of facts which need clearing up... Above all we want the ordinary citizen to feel that reforming society is no light matter and must be undertaken by experts specially trained for the purpose...’ Hervormingen werden niet teweeggebracht ‘by shouting’, ‘What is needed is hard thinking’. ‘Hard thinking’, dat deden de Webbs hun leven lang. Maar het kwam nooit bij hen op dat hun denken, hun onderzoek,
| |
| |
hun uitgewerkte hervormingsvoorstellen iets ontbeerden: universele morele beginselen, een politieke visie. Ze beschouwden hun denkbeelden als neutrale instrumenten, die zonder mankeren binnen elke heersende politieke ideologie toegepast konden worden. Vandaar hun ‘permeation’-tactiek. Politiek, in de zin van het maken van keuzen op basis van beginselen, erkenden ze in feite niet, en elke gedachte dat socialisme alleen maar mogelijk is op basis van de ontwikkeling en ontplooiing van elk individu afzonderlijk was hun vreemd. Socialisme was voor hen het regime van verlichte experts over een bevolking die net verstandig genoeg was om deze tot leiders te kiezen. Het was deze geestesgesteldheid die later tot het enthousiasme van de Webbs voor het stalinisme zou leiden.
Tegen 1914 kan men zeggen dat de eerste generatie Fabians afgelost werd. Nieuwe leiders, en nieuwe doctrines, met name het guild socialism van G.D.H. Cole, kregen binnen de Fabian Society de overhand. Sidney Webb werd in 1916 de officiële vertegenwoordiger van het gezelschap in de dan eindelijk tot stand gekomen Labour Party. Hij mocht belangrijke partijmanifesten schrijven, en het fabianisme werd - althans in naam - de officiële Labour-doctrine. In 1919 werd de Fabian Society een onderdeel van de Labour Party, en in 1923 werd Sidney partijvoorzitter. Een jaar eerder, op z'n 63e, was hij in het Lagerhuis gekozen voor het kiesdistrict Seaham Harbour. Hij liet zich niet zomaar kiezen. Voorafgaand aan de verkiezingen gaven Beatrice en hij scholingscursussen en schreven ze een geschiedenis van de plaatselijke vakbond van mijnwerkers. Wie hun opvattingen afwijst als elitair en apolitiek dient ook hiervoor oog te hebben: de opofferingsgezindheid en vasthoudendheid waarmee ze hun leven in dienst stelden van wat zij als socialisme verstonden.
Webbs werk in de London County Council had hem in het geheel niet voorbereid op de echte parlementaire praktijk. Als volksvertegenwoordiger was hij een mislukking, en zijn benoeming tot minister van handel in het eerste Labour-kabinet, dat in januari 1924 door MacDonald (ook een Fabian) gevormd werd, maakte de zaak er niet beter op. Beatrice verklapte geen geheim toen ze in 1925 schreef: ‘I do not and have never liked political life.’ Toen MacDonald in 1929 voor de tweede keer aan het bewind kwam, ontbrak het Labour aan het staatsrechtelijk benodigde aantal ministers uit het Hogerhuis. Om uit de impasse te komen creëerde hij Sidney Webb tot Baron Passfield en benoemde hem tot minister van Koloniën. Opnieuw was
| |
| |
Webb als minister een volslagen mislukking, en met haar gebruikelijke nuchterheid gaf Beatrice de reden daarvan aan: ‘...he is, in fact, an excellent civil servant - his instinct is to obey the orders of his chief, and make the best of business’. Niet alleen in theorie, maar ook in de praktijk was politiek de Webbs wezensvreemd. Ze geloofden in bestuur door experts, niet in de werking van parlementaire democratie.
| |
Communisme
Hun teleurstelling met dit laatste bracht hen ten slotte op een weg waarop Shaw hen al was voorgegaan. In 1931 had deze de Sovjet-Unie bezocht en na zijn terugkeer enthousiast het stalinisme geproclameerd tot toegepast fabianisme. In 1932 vertrokken de Webbs op hun beurt naar de Sovjet-Unie, en ze vonden er wat ze zochten. De formele Sovjetstaat correspondeerde tot in details met de socialistische staat zoals ze die uitvoerig in A Constitution for the Socialist Commonwealth of Great Britain (uit 1920; 364 bladzijden) hadden beschreven. IJverig noteerden ze wat hun gastheren hun vertelden. In 1934 ging Sidney speciaal terug naar Moskou om hun boek Soviet Communism door Russische ‘experts’ voor publicatie te laten controleren. ‘Old people often fall in love in extraordinary and ridiculous ways - with their chauffeurs, for instance: we feel it more dignified to have fallen in love with Soviet Communism,’ schreef Beatrice Webb, die tot haar dood in 1943 alleen nog maar geloof hechtte aan de Engelstalige uitzendingen van Radio Moskou. Ze had het mis, en wel in twee opzichten. Het communisme waarop de Webbs op hun 75e verliefd werden, was niets nieuws: het was identiek aan het positivisme van hun jonge jaren, met z'n intellectueel dogmatisme, z'n pretenties van ‘efficiency’ en apolitiek bestuur door experts, de krokodillentranen voor het gewone volk dat het recht wordt ontzegd zichzelf te besturen. Wat in het comteaanse positivisme de rol van de experts is, is in het marxisme-leninisme die van de partij - maar dat is theoretisch het enige verschil. Als hun liefde voor de Sovjet-Unie van Stalin in wezen geen bevlieging van de laatste jaren was, dan was het in de tweede plaats zeker ook geen waardige aangelegenheid. De oogkleppen die baron en barones Passfield zich in hun laatste levensjaren opzetten om maar niets van de stalinistische terreur, en zelfs niet van de op zich al onwaarschijnlijke
hoge menselijke kosten van de Russische indus- | |
| |
trialisatie te zien, leveren een allesbehalve verheffend schouwspel op.
Met de Fabian Society onderhielden noch zij, noch Shaw veel contact meer. Daar groeide een generatie op die in de jaren dertig, na het debacle van 1931 (‘Het Verraad van MacDonald’) de partij weer op poten zette en die in de jaren veertig de politieke en intellectuele ontwikkeling van de Labour Party zou beheersen: mensen als Clement Attlee, Hugh Dalton en Harold Laski. Meer dan de helft van de Labour-fractie in het Lagerhuis na de grote verkiezingsoverwinning van 1945 bestond uit Fabians. De invloed van de Webbs was toen al minimaal, en blijkens een recente enquête onder Labour-parlementsleden, is deze nu geheel verdwenen. De paradox die hier ligt is slechts schijnbaar, als de auteurs van The first Fabians gelijk hebben met hun opmerking dat het fabianisme ‘a state of mind rather than a doctrine’ was.
De laatste jaren waren moeilijk voor de Webbs. In 1938 kreeg Sidney een beroerte, die hem blijvend invalide maakte. Begin 1943 schreef Beatrice aan Shaws secretaresse: ‘If it were not for my beloved partner I would be glad to quit life. We have lived the life we liked and done the work we intended to do. What more can a mortal want but a peaceful and painless death?’ Niet veel later stierf ze. Sidney overleefde haar vier jaar. Beiden werden, op hun wens, begraven in de tuin van hun huis, Passfield Corner.
Wat daarna volgde was zo Engels als men zich denken kan. George Bernard Shaw, zelf hoogbejaard maar vastbesloten de Webbs het recht dat hij hun toekende te doen wedervaren, schreef een brief aan The Times met het voorstel hen bij te zetten in Westminster Abbey ‘to commemorate an unparallelled partnership’. Op 12 december 1947 gebeurde dit. Clement Attlee, minister-president van de eerste meerderheidsregering van Labour in de Britse geschiedenis, een Fabian, sprak de lofrede uit.
In: Vrij Nederland, 7 januari 1978.
|
|