De loden bal van het socialisme
(2012)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |||||||
Epiloog: ‘noodzakelijk maar onmogelijk’ (2002)Ga naar voetnoot*Een nieuw beginselprogram kwam voor het eerst binnen de PvdA expliciet ter sprake, nadat de voorzitter van het partijbestuur, Marjanne Sint, mij had uitgenodigd over dit onderwerp op een bijeenkomst van de partijraad op 11 februari 1990 een inleiding te houden. De tekst verscheen in Socialisme en Democratie onder de titel ‘Beginselprogramma: noodzaak en onmogelijkheid’.Ga naar eind1 In dit artikel constateerde ik dat de behoefte aan een in mijn ogen realistisch beginselprogramma groter was dan ooit. Groter dan ooit, juist vanwege de heterogeniteit van de bestaande PvdA. Daarbij zou niet, zoals in dat van 1977, uitgegaan moeten worden van het streven naar een socialistische maatschappelijke orde die geheel en al van de kapitalistische verschilde, maar evenmin van de gedachte dat de taak der sociaaldemocratie vooral bestaat uit het verminderen van de onaangename en onrechtvaardige gevolgen van dat kapitalisme, omdat dit een te defensief program is, dat bovendien negeert dat kapitalisme een bovenstatelijk verschijnsel is en dus niet werkelijk op het niveau van de nationale staat kan worden ingetoomd. Vervolgens schetste ik de contouren van zo'n nieuw program, zowel wat betreft de analyse van de maatschappij die eraan ten grondslag zou moeten liggen als aangaande de beginselen en hun uitwerking. Bij herlezing vind ik dit verhaal nog steeds actueel. Ik eindigde mijn betoog toen echter met de slotsom dat de PvdA niet aan een herijking van haar beginselen en een nieuw beginselprogramma toe was, omdat ik op basis van de geschiedenis van dergelijke programma's meende dat aan een aantal voorwaarden moest zijn voldaan, ‘wil er kans op zijn dat een programma tot stand komt dat politiek van gewicht en theoretisch van voldoende kwaliteit is’.Ga naar eind2 Dat waren er drie: er moest binnen de partij een zekere eensgezindheid zijn gegroeid over | |||||||
[pagina 138]
| |||||||
de belangrijkste vraagstukken; de opstelling van zo'n beginselprogramma wordt gedragen door de partijleiding en niet beschouwd als tijdverdrijf voor activisten en partij-intellectuelen; de intellectuele basis voor het programma is beschikbaar in de vorm van eerder verrichte studies en gevoerde discussies. Aan die drie condities, zo stelde ik vast, werd op dat moment in het geheel niet voldaan. Een beginselprogramma mocht dan noodzakelijk zijn, bij gebrek aan deze aanvangsvoorwaarden was het nu niet zeer verstandig daartoe aanstalten te maken.
In het najaar van 1990 stelde het partijbestuur een commissie in met als opdracht een analyse te geven van de plaats van politieke partijen in de jaren negentig, welke moest uitmonden in een visie op de wijze waarop de PvdA georganiseerd zou moeten zijn. De commissie stond onder voorzitterschap van J.J.A. van Kemenade en bestond verder uit D. Mulock Houwer, P. Kalma, A. Peper, F. Rottenberg, C.J.M. Schuyt, S. Stuiveling en schrijver dezes.Ga naar eind3 Deze maakte in juli 1991 haar bevindingen publiek. Een van de aanbevelingen luidde dat de Partij van de Arbeid een nieuw beginselprogramma moest gaan voorbereiden, dat bij een partijcongres in 1994 zou kunnen worden vastgesteld. ‘De discussie over zo'n programma kan het kader vormen waarbinnen het “gestolde”Ga naar eind4 vernieuwingsdebat in de PvdA over de identiteit en uitgangspunten van de sociaaldemocratie weer op gang kan komen.’Ga naar eind5 Met dit argument liet ik mijn eerdere reserves over ‘noodzaak en onmogelijkheid’ varen voor de hoop dat de voorbereiding van een nieuw beginselprogramma binnen de PvdA katalysator zou kunnen zijn tot een reveil, een stoomcursus waarin de verdiensten en tekorten van het ‘verzorgingsstaatsocialisme’ in kaart zouden worden gebracht en tegen elkaar afgewogen met als uitkomst een nieuwe, enigszins samenhangende verwoording van ‘de taak der sociaaldemocratie’. Het partijbestuur nam deze aanbeveling overGa naar eind6 en legde deze vast in een ontwerpresolutie die op het buitengewoon congres van de PvdA, 13 maart 1992 in Nijmegen, werd aanvaard. Daarna werden Felix Rottenberg en Ruud Vreeman tot voorzitter en eerste vicevoorzitter van het partijbestuur gekozen. Zij legden echter geen enkele ijver aan de dag om dit congresbesluit uit te voeren en de rest van het partijbestuur dat toen gekozen werd, berustte erin dat besluiten van het hoog- | |||||||
[pagina 139]
| |||||||
ste orgaan van de PvdA willens en wetens werden genegeerd. De PvdA was als organisatie toen al zo gedesoriënteerd en gedesorganiseerd dat - voor zover ik weet - op de partijcongressen nieuwe stijl, gekenmerkt door veel toespraken van ministers en andere hoogwaardigheidsbekleders en weinig ruimte voor discussie, nooit zelfs maar gevraagd is hoe het met de uitvoering van dit congresbesluit stond.Ga naar eind7 In een radioprogramma hoorde ik Vreeman in die tijd uitleggen waarom de Partij van de Arbeid beter niet over een nieuw beginselprogramma beschikte: als het er wel zou zijn, bestond het gevaar dat men eraan gehouden zou kunnen worden. Ook in een interne nota voor het partijbestuur werd dit als bezwaar aangevoerd. ‘Te pas, maar vooral te onpas kan door iedereen worden gewezen op de beginselen zoals die staan vermeld in het programma.’Ga naar eind8
Na de verkiezingen voor de Tweede Kamer van 1994 nam Thijs Wöltgens afscheid als voorzitter van de PvdA-fractie om burgemeester van Kerkrade te worden. Bij zijn afscheid vroeg de toenmalige voorzitter van het partijbestuur, Felix Rottenberg, of hij Wöltgens nog ergens een plezier mee kon doen. Wöltgens antwoordde dat hij gaarne de opstelling van een conceptbeginselprogramma voor zijn rekening zou willen nemen, een wens die Rottenberg graag inwilligde, overeenkomstig de informele verhoudingen die hij bij het besturen van de PvdA had ingevoerd. (Deze leidden er bijvoorbeeld ook toe dat hij een gepensioneerd hoogleraar in de medicijnen zonder enige ervaring in de politiek benoemde tot voorzitter van de kandidaatstellingscommissie voor de Tweede Kamerlijst van de PvdA.) Later heeft hij deze toezegging aan Wöltgens echter ontkend. Bij gebrek aan schriftelijke gegevens kan ik niet vaststellen wie toen de waarheid sprak.Ga naar eind9 Onder normale bestuurlijke verhoudingen was er sprake geweest van een besluit van het partijbestuur, schriftelijk vastgelegd. Maar normale bestuurlijke verhoudingen en gebruiken waren afgeschaft bij het aantreden van Rottenberg en Vreeman.Ga naar eind10 Ik heb echter geen reden te twijfelen aan het woord van Wöltgens,Ga naar eind11 die vervolgens contact opnam met Paul Kalma, de directeur van de Wiardi Beckman Stichting, en met mij, met het voorstel gedrieën aan de opstelling van zo'n conceptvoorstel te gaan werken. Gedurende een periode van een kleine twee jaar hebben wij gediscussieerd en geschreven. Het kwam mij voor dat wij om verschillende redenen een gelukkige combinatie vormden. De voornaamste was | |||||||
[pagina 140]
| |||||||
dat wij weliswaar staat konden maken op uiteenlopende politieke ervaringen, maar daarnaast toch vooral drie verschillende ‘grondhoudingen’ binnen de PvdA vertegenwoordigden, echter niet zo van elkaar gescheiden dat zij niet tot een overtuigend gemeenschappelijk ontwerp-program konden leiden. Wöltgens neigde tot wat tegenwoordig ‘communitarisme’ heet, maar wat in Nederlandse termen de voortzetting is van de gemeenschapsidee, waarvan Banning in Nederland de meest authentieke woordvoerder is geweest. Kalma vertegenwoordigde vooral het libertaire socialisme, en was, wellicht zonder het te beseffen, in dit opzicht erfgenaam van De Kadt. Tot mijn eigen verbazing bleek ik, vaak - het eerst door Joop den Uyl - gezien als een De Kadt redivivus, inhoudelijk eerder een ‘zware metaal-socialist’, in de zin dat ik de nadruk legde op de ontwikkeling van de kapitalistische wereldeconomie als het kader waarbinnen het streven van de PvdA zin zou kunnen hebben. Wöltgens had vooral oog voor solidariteit - de verzorgingsstaat -; Kalma voor democratie en individuele vrijheid; ik voor de wijze waarop de ontwikkeling van het kapitalisme daarbinnen keuzes voor sociale rechtvaardigheid in deze of gene richting verbood of toch mogelijk maakte. De enige keer dat wij naar buiten traden (februari 1996) was ook meteen de laatste: een interview in Elsevier, waaruit de lezer op kon maken dat het ons erom ging door middel van een nieuw beginselprogramma de Partij van de Arbeid weer duidelijk als sociaaldemocratische partij te profileren.Ga naar eind12 Dit interview verscheen aan de vooravond van het partijcongres op 10 februari 1996 en ruim een maand na de Den Uyl-rede van Wim Kok. Daarin had hij een ‘definitief afscheid’ verkondigd van ‘de socialistische ideologie’. Wat er voor de Partij van de Arbeid, ontdaan van ideologische veren, nog te doen bleef, daarover had Kok niet veel te zeggen. Kenmerkend is dat hij op het laatste ogenblik de oorspronkelijke titel van zijn lezing, ‘Een haalbaar ideaal’, schrapte en verving door het raadselachtige ‘We laten niemand los’.Ga naar eind13 Dit ‘afscheid van de ideologie’ vertoonde opmerkelijke parallellen met wat Den Uyl veertig jaar eerder naar voren bracht in ‘Theorie en beweging’, waarin hij stelde dat ‘het dringendste probleem van de socialistische beweging in West-Europa nog steeds is de afrekening met die veelvuldige theorieën en utopieën, die als sta-in-de-weg voor het verrichten van concrete hervormingsarbeid fungeren.’ In dit citaat komt echter ook een kenmerkend verschil tussen Kok en Den Uyl naar voren, dat de | |||||||
[pagina 141]
| |||||||
laatste nog eens accentueert als hij afscheid van ideologieën slechts één kant van de medaille noemt: ‘werkelijkheidsaanvaarding en concrete hervormingsarbeid kunnen niet zonder perspectief’.Ga naar eind14 Kortom, waar bij Den Uyl het ‘afscheid van de ideologie’ een voorwaarde vormt voor ‘concrete hervormingsarbeid’ in een bepaald perspectief, staat dit bij Kok daarvan los: een perspectief is niet nodig en ‘hervormingsarbeid’ evenmin. Op het partijcongres bleek het partijbestuur allerminst gecharmeerd van onze inspanningen.Ga naar eind15 Eerst stelde Vreeman - die de door ziekte gevelde Rottenberg begin 1996 als voorzitter was opgevolgd - dat Wöltgens helemaal geen opdracht tot het schrijven van een conceptprogramma had gekregen. Hij was alleen maar gevraagd, zo deelde Vreeman partijbestuur en congres mee, een notitie te schrijven met gedachten en ideeën voor een nieuw beginselprogramma. Op grond daarvan zou het partijbestuur te zijner tijd beslissen óf er een nieuw beginselprogramma moest komen, ‘en kan, indien noodzakelijk, een commissie worden samengesteld’.Ga naar eind16 Aangezien het verzoek aan Wöltgens kennelijk niet schriftelijk was vastgelegd, kan ik de juistheid van Vreemans omschrijving ervan evenmin bevestigen als hij. Uit het tweede deel van zijn mededeling moet men opmaken dat de functionerend voorzitter van de PvdA niet op de hoogte was van het congresbesluit van maart 1992, of dat willens en wetens loochende, zodat men wat hem betreft hier mag kiezen of het ging om bestuurlijke incompetentie dan wel tekortschietende integriteit. In dit geval moet daarnaast een combinatie van beide allerminst worden uitgesloten. Op 31 maart 1996 meldden wij het partijbestuur per brief dat wij uiterlijk in oktober van dat jaar het bestuur een notitie zouden voorleggen ‘op grond waarvan het partijbestuur definitief kan besluiten over de totstandkoming van een nieuw beginselprogramma’. Op die briefkwam geen antwoord. Drie maanden later meldde de Volkskrant dat het partijbestuur Wöltgens zijn opdracht had ontnomen; Vreeman verklaarde tegenover deze krant dat het allemaal te lang duurde. In plaats van een stuk van Wöltgens zou een twintigtal PvdA-leden, geselecteerd uit vier generaties (twintigers, dertigers, de ‘77-generatie’ en de oudgedienden) zich buigen over de vragen of er een beginselprogramma nodig was, zo ja, in welke vorm, en zo ja, met welke inhoud.Ga naar eind17 Het partijbestuur vergaderde op 21 juni 1996 over dit voorstel van Vreeman. Uiteinde- | |||||||
[pagina 142]
| |||||||
lijk leidde dit tot niets, behalve tot druk op Wöltgens om haast te maken. Hij wist in een vergadering van het partijbestuur de gemoederen tot bedaren te brengen, met als resultaat dat nu van hem werd verwacht dat hij in het najaar zijn concept aan het partijbestuur zou voorleggen; iets wat Kalma, hij en ik op 31 maart al in onze brief hadden gesteld. De redactie van het Jaarboek voor het democratisch socialisme, toen bestaande uit Frans Becker, Wim van Hennekeler, Marjet van Zuijlen en schrijver dezes, had al eerder besloten het zeventiende jaarboek aan de beginselen van het democratisch socialisme te wijden, als bijdrage aan het debat dat men daarover nu in de PvdA mocht verwachten. Het jaarboek Inzake beginselen verscheen eind augustus 1996. Bij de presentatie sprak fractievoorzitter Jacques Wallage zich onverbloemd uit voor de opstelling van een nieuw beginselprogramma.Ga naar eind18 Inzake beginselen beoogde het debat over de beginselen van de PvdA niet alleen te stimuleren, maar ook in een bredere en vergelijkende context te plaatsen. Achteraf is kenmerkend dat het gemeenschappelijke thema in de meeste bijdragen, hoe uiteenlopend deze in andere opzichten ook mochten zijn, een argumentatie ten gunste van een nieuw beginselprogramma voor een hedendaagse PvdA was. Alleen Wöltgens concentreerde zich in zijn bijdrage op de inhoud van zo'n programma, in termen van waar het zich tegen moest afzetten - neoliberalisme - en waar het zich voor moest inzetten: de verzorgingsstaat. Niet de inhoud van een nieuw beginselprogramma - het oude werd algemeen als achterhaald beschouwdGa naar eind19 - stond centraal, maar de vraag of er nog wel behoefte bestond aan zoiets als een beginselprogramma. Redactrice Marjet van Zuijlen vond beslist van niet; ik herinner me nog dat ze wit wegtrok toen in een interview voor het jaarboek dat zij en ik over dit onderwerp Hilda Verwey-Jonker - haar tante - afnamen, deze zich krachtig uitsprak voor een nieuw beginselprogramma. Van de andere bijdragen maakte op haar alleen die van Hans Banens indruk, waar hij daarin tot de conclusie kwam ‘dat de behoefte aan beginseldiscussies in een politieke partij minstens even groot, zo niet groter zal zijn dan die in een commerciële onderneming’.Ga naar eind20 Ruimschoots op tijd slaagden Kalma, Wöltgens en ik erin de nota af te ronden. De teksten werden vooral geleverd door Wöltgens en mij, ook al liet Kalma zich niet onbetuigd als het ging om kritische | |||||||
[pagina 143]
| |||||||
kanttekeningen. Van de nota kan gesteld worden dat de inhoud van het eerste en het laatste hoofdstuk vooral op mijn conto staat en die van de andere op die van Wöltgens, zonder de bijdrage van Kalma daarmee te veronachtzamen. Ik heb de eindversie geredigeerd en herinner mij nog hoe opgelucht Thijs reageerde toen ik met mijn laptop, met daarin de laatste versie, het vertrek in het gebouw van de Eerste Kamer binnenkwam waar wij tot een afronding moesten komen. (De burgemeester van Kerkrade wist toen al wel met een pc om te gaan, maar dan alleen als typemachine, zonder de getikte tekst vast te kunnen leggen.) Wij besloten toen Wöltgens als enige de verantwoordelijkheid voor ons stuk te laten dragen.Ga naar eind21 Gedeeltelijk was dit op inhoudelijke gronden. Kalma, bijvoorbeeld, meende dat thema's waar hij aan hechtte, als democratisering, er wat bekaaid vanaf waren gekomen. De voornaamste overweging was echter dat wij niet wilden dat de nota al los van de inhoud in het partijbestuur en wellicht ook de partij controversieel zou worden alleen op grond van mijn medewerking en die van Kalma. Wöltgens stond er echter op dat dat onderdeel van de nota een aanbiedingsbrief zou zijn, waarin hij duidelijk maakte dat hij bij deze nota door ons terzijde was gestaan.Ga naar eind22 Het partijbestuur accepteerde dit beding. Het is typerend voor de goede trouw van voorzitter Vreeman dat toen de nota door het partijbestuur gepubliceerd werd, de aanbiedingsbrief er ‘per vergissing’ niet in was opgenomen.Ga naar eind23 De wbs organiseerde vervolgens op 30 januari 1997 een drukbezochte bijeenkomst in De Rode Hoed, te Amsterdam, waar het woord werd gevoerd onder anderen door Arie van der Zwan en Marjet van Zuijlen, de laatste omdat zij een uitgesproken tegenstander van een beginselprogramma was. ‘Het schrijven van een nieuw beginselprogramma is een zinloze exercitie van een stelletje hobbyisten.’Ga naar eind24 Van der Zwan daarentegen hield een krachtig inhoudelijk pleidooi voor een gerevitaliseerde sociaaldemocratische beweging die gebruikmaakte van een verlopend neoliberaal getij.Ga naar eind25 In zijn voorwoord bij de ‘notitie’ van Wöltgens had het partijbestuur aangekondigd dat hier in de komende maanden ‘een eerste discussie’ aan zou worden gewijd. In ieder geval zou pas na de verkiezingen van 1998 aanstalten worden gemaakt om een nieuw beginselprogramma op te stellen,Ga naar eind26 een mededeling die de tijdsdruk waarmee datzelfde bestuur een halfjaar tevoren Wöltgens had belaagd in een zonderling licht stelde. | |||||||
[pagina 144]
| |||||||
In feite is de wbs-conferentie echter de enige gelegenheid geweest waar over Een nieuw beginselprogramma voor de Partij van de Arbeid? in partijverband is gesproken. Het stuk is verder alleen verspreid onder de afgevaardigden voor het partijcongres in februari 1997, maar was niet geagendeerd en maakte geen deel uit van de daar gevoerde beraadslagingen en besluitvorming. Het is stilzwijgend begraven. Het partijbestuur heeft zelfs niet de moeite gedaan er in welke vorm dan ook op te reageren.
Hoe het verder is gegaan? In het voorjaar van 1998 kreeg het partijbestuur een notitie voorgelegd van Karin Adelmund, zijn nieuwe voorzitter, het net van GroenLinks naar de PvdA overgelopen kandidaatlid voor de Tweede Kamer, Jet Bussemaker, en de directeur van de wbs, Paul Kalma. Daarin werd voorgesteld een commissie in te stellen, met als opdracht een discussienota te schrijven als basis voor een nieuw conceptbeginselprogramma. De commissie zou, behalve uit Bussemaker en Kalma, moeten bestaan uit de bestuurskundige Maarten Hajer, Geertje Lycklama à Nijeholt, lid van de Eerste Kamer, de hoogleraar rechten Willem Witteveen als voorzitter, Thijs Wöltgens en Marjet van Zuijlen.Ga naar eind27 In een inleiding over het ontwerpbeginselprogramma voor de werkgroep partijpolitieke processen van de wbs (8 maart 2001) vermeldde de voorzitter van de commissie, Witteveen, hoe verbaasd hij was dat hij, en niet ik, voor deze functie was uitgenodigd. Maar ik kreeg indertijd te horen dat er geen plaats voor mij was in de commissie juist vanwege het feit dat ik mij al zo lang met dit onderwerp bemoeide. De commissie werd overeenkomstig dit voorstel benoemd en alle kandidaten accepteerden, ook Marjet van Zuijlen, die haar eerdere, hierboven geciteerde, oordeel kennelijk had opgeschort. De samenstelling van de commissie maakte duidelijk dat de partijleiding dit project niet relevant achtte voor koers en toekomst van de PvdA. Niemand uit die leiding committeerde zich eraan, zeker niet door lid van de commissie te worden of daar leiding aan te geven. De commissie telde slechts één politiek zwaargewicht, maar Thijs Wöltgens telde vanaf het moment dat hij teruggetreden was uit de landelijke politiek en in woord en geschrift zijn kritiek op de heersende neoliberale ideologie had geuitGa naar eind28 in de top van de PvdA vooral als een voormalig zwaargewicht. De PvdA-Commissie Beginselen publiceerde in oktober 1998 het | |||||||
[pagina 145]
| |||||||
rapport De rode draden van de sociaaldemocratie.Ga naar eind29 Ik was daar niet van onder de indruk, zoals ik liet blijken in een artikel in Socialisme en DemocratieGa naar eind30. Daaruit laat ik hier een deel volgen: ...In Rode draden gaat het over van alles en nog wat. De brochure doet denken aan een camera waarmee het onmogelijk is scherptediepte in te stellen. Dit resulteert in foto's waarop alles staat wat de lens heeft gevangen, maar zonder een object waar het om gaat, zonder voorgrond en achtergrond, zonder hoofdzaak en bijzaak: alles vaag en grijs... De beginselen van de sociaaldemocratische beweging worden achtereenvolgens samengevat in drie begrippen - gelijkheid, solidariteit en vrijheid - en vervolgens in één begrip, emancipatie. Ik vind dit geen gelukkige constructie, alleen al omdat ‘emancipatie’ geen helder begrip is, zoals bij verdere uitleg ook duidelijk wordt gemaakt. Los daarvan is de verdere uitwerking van de begrippen noch begripsmatig helder, noch erg begrijpelijk opgeschreven voor lezers die geen cursus moderne politieke filosofie hebben afgerond. Ik noem als voorbeeld het begrip ‘solidariteit’, dat op één bladzijde achtereenvolgens omschreven wordt als een gegeven, als een noodzaak, als een norm en als een georganiseerd arrangement in een moderne samenleving. Vervolgens wordt getracht de eerdergenoemde beginselen hun bruikbaarheid te laten bewijzen op een achttal heden ten dage belangrijke thema's: ‘het publiek domein’, ‘de democratische rechtsstaat’, ‘de gemengde economische orde’, ‘individualisering en de betekenis van de arbeid’, ‘het multiculturele perspectief’, ‘duurzaamheid’, ‘internationale solidariteit’, en ‘een sterk, sociaal en democratisch Europa’. Deze uiteenlopende politieke en maatschappelijke thema's komen aan de orde zonder dat van een duidelijke ordening en afstemming sprake is. Soms krijgt de lezer de indruk dat het hier gaat om met elektronisch knip- en plakwerk aan elkaar gezette teksten van ongelijke strekking en statuur. Met veel van wat erin te berde wordt gebracht ben ik het inhoudelijk niet eens, maar dat is minder relevant dan de observatie dat er ook veel in staat dat ik niet begrijp. Wat betekent de zin ‘Publiek domein suggereert dat burgers veel actiever hun verantwoordelijkheid ten aanzien van het algemeen belang moeten bepalen’? Wat is een ‘publiek domein benadering’? Wat is ‘vrijheid, opgevat als duurzame ontwikkeling’? Wat is ‘milieuproductiviteit’ en hoe | |||||||
[pagina 146]
| |||||||
wordt deze ‘door publieke investeringen bevorderd’? Deze voorbeelden kunnen moeiteloos vermenigvuldigd worden. Rode draden doet erg denken aan de tekst van een hedendaags verkiezingsprogramma, in zoverre allerlei wenselijkheden zonder veel argumentatie en onderling verband achter elkaar zijn afgedrukt... Terwijl, bijvoorbeeld, aan de institutionele orde van de Europese Unie even terechte als vage eisen inzake democratische ordening worden gesteld, vinden de auteurs het bij de vn kennelijk vanzelfsprekend om Nederlandse soevereiniteit over te dragen aan een lichaam dat voor het merendeel bestaat uit niet-democratische staten en waar de dienst wordt uitgemaakt door een klein aantal grote of voormalig grote mogendheden. Deze eisen worden gevolgd door een aantal wensen op het gebied van het bestrijden van discriminatie en systematische verkrachting en ten gunste van de opvang van vluchtelingen, zonder dat men aangeeft wie wat daaraan zou moeten doen en de paragraaf besluit met een preek over solidariteit - ‘een allesomvattend en wereldwijd begrip’ - die eindigt in een vage morele oproep tot ‘het wegwerken van de armoede in de wereld, op basis van gelijkwaardigheid, zodanig dat mensen onafhankelijk en zelfredzaam worden en bestaanszekerheid en welvaart verwerven’. Het is niet eens de zwakste paragraaf van dit hoofdstuk, want de tekst is geheel in begrijpelijk Nederlands vervat. Wat er mis aan is, is dat de problemen die in de diagnose beschreven zijn, niet of nauwelijks in relatie staan met de remedies in de volgende alinea's, en dat die remedies ofwel niet doordacht en geargumenteerd zijn (de vn) ofwel blijven steken in een vaag moralisme. Van een aanzet tot een beginselprogram mag men echter verwachten dat het:
Gemeten aan deze criteria, schiet deze hele brochure tekort. In dit opzicht vormt de totstandkoming van het programma van 1959 een bijna ideaal voorbeeld van hoe het ook kan.Ga naar eind32 Toen stelde een commissie met als gangmakers Banning en Den Uyl een vooront- | |||||||
[pagina 147]
| |||||||
werp op, dat zowel duidelijk en geargumenteerd afstand nam van elementen van het programma van 1947 als zijn basis vond in een markante diagnose van maatschappelijke veranderingen sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. De discussie daarover in de partij leidde tot een kleine 3000 reacties welke aanleiding waren tot een grondig gewijzigd ontwerpprogramma, dat vervolgens langs de normale weg van amendering vanuit afdelingen en bespreking op een partijcongres het beginselprogramma van 1959 werd. In een democratische politieke organisatie is het samenspel van inhoud en werkwijze van beslissende betekenis voor het uiteindelijke resultaat. Rode draden is mede daarom in mijn ogen een gemiste kans, inhoudelijk eigenlijk onbegrijpelijk gezien de kwaliteit van een aantal leden van de commissie die voor het rapport tekende. Heeft dit er misschien iets mee te maken dat, voor zover ik weet op Wöltgens na, niemand van de leden van de commissie als ‘gewoon lid’ weet wat en hoe een vereniging van vrijwilligers met zo'n tekst aan moet? Los daarvan laat de brochure een beeld van vaal- en vaagheid achter. Er zitten fragmenten in die wel de moeite waard zouden kunnen zijn, maar ze vormen geen politiek geheel. Vreemd: bij al het aanroepen van internationale solidariteit ontbreekt een perspectief op de dynamiek van de kapitalistische wereldeconomie en op het daaraan gelieerde proces van staatsvorming en staatsontbinding. Terwijl in die wereldeconomie ongelijkheid en uitsluiting toenemen, terwijl ook in nominaal democratische staten de voortgaande concentratie en privatisering van economische macht de democratie dreigt uit te hollen, terwijl ook in het veilige Nederland bestaansonzekerheid zich op termijn uitstrekt tot de ‘middenklassen’, wordt in een brochure over een nieuw beginselprogramma van de PvdA een grondige analyse van de werking van het hedendaagse kapitalisme achterwege gelaten. Een tijd lang heb ik er anders over gedacht, en gehoopt dat een discussie over een nieuw beginselprogramma de PvdA zou revitaliseren. Nu ik deze brochure heb bestudeerd, neig ik echter tot mijn stellingname uit 1990, beginselprogramma: noodzakelijk maar onmogelijk.Ga naar eind33
Aan een formeel georganiseerde discussieronde is dit rapport niet onderworpen. Waar de PvdA sinds 1989 voor het eerst in haar geschiedenis niet meer over een eigen opinieblad beschikte, was Socialisme en Democratie het enige medium waar publiekelijk over De rode draden van de sociaaldemocratie standpunten werden ingenomen. De te- | |||||||
[pagina 148]
| |||||||
neur van de commentaren was niet geestdriftig, zonder dat daarin een neiging viel te bespeuren het programma van 1977 te verdedigen.Ga naar eind34 Voor zover ik dat heb kunnen achterhalen liep de teneur van deze kritiek synchroon met wat discussies in afdelingen van de partij in het algemeen hadden opgeleverd. Rode draden werd te moeilijk bevonden, mede daarom geen geschikte basis voor een verdere discussie. Voor zover over dit rapport een discussie plaatsvond is deze niet uitgemond in een of andere openbare slotsom of evaluatie door de commissie of het partijbestuur. Vervolgens heeft het partijbestuur de PvdA-Commissie Beginselen in dezelfde samenstelling opgedragen een ontwerpbeginselprogramma op te stellen. Dit kon moeilijk anders uitgelegd worden dan als definitief bewijs dat het dit project niet werkelijk serieus nam. Alle voorgaande commissies bij de opstelling van een beginselprogramma waren niet alleen veel breder samengesteld, maar daarvan had ook steeds de leiding van de partij deel uitgemaakt, als deze al niet - met ‘1977’ als uitzondering - een drijvende kracht achter de totstandkoming was geweest. Door de beperkte en eenzijdige samenstelling van de commissie toonden zowel het partijbestuur als degenen die in de PvdA de dienst uitmaakten - i.c. premier Wim Kok, en fractievoorzitter Ad Melkert - aan dat zij aan zo'n beginselprogramma allerminst behoefte hadden. Hoogstens mocht het nuttig worden geacht als daardoor dat van 1977, met zijn socialistische retoriek die, juist door hernieuwde discussie over beginselprogramma's weer aandacht kreeg, op de vuilnishoop van de geschiedenis kon worden gesmeten. Van enige behoefte om zo'n programma te benutten als middel om een brede en nieuwe gestalte aan het sociaaldemocratisch programma te geven viel niets te bespeuren. Waarschijnlijk gaf Bram Peper, ghostwriter bij de ‘Den Uyl-lezing’ waar Wim Kok afscheid zei te nemen van de ‘ideologische veren’ van het socialisme, de opvatting van de partijleiding weer, toen hij - kennelijk als reactie op de niet door hem genoemde notitie van Wöltgens en het wbs-debat van 30 januari - in nrc Handelsblad (13 februari 1997) over het streven naar een nieuw beginselprogramma schreef: ‘Dat in deze “verwarrende” tijden de PvdA behoefte heeft aan een ideologische herijking - vertaald in: het schrijven van een beginselprogramma - is even begrijpelijk als aandoenlijk. Begrijpelijk omdat de intellectuelen/ideologen in de partij, aan wie meestal zo'n opdracht wordt gegeven, hun prominente plaats hebben verloren; zij proberen door het schrijven van zo'n pro- | |||||||
[pagina 149]
| |||||||
gramma het (hun) verloren terrein te herwinnen. Aandoenlijk, omdat zij als geen ander behoren te weten dat beginselprogramma's, anders dan voor een héél kleine kring, weinig of geen betekenis hebben gehad voor het politieke handelen van alledag.’Ga naar eind35
Het ontwerpprogramma verscheen in 2000 onder de titel Tussen droom en daad, een niet zozeer malle als wel halvegare titel. Deze verwijst immers naar het gedicht van Willem Elsschot, waarin een man zich erover beklaagt dat tussen zijn droom - de vrouw in zijn allang uitgebluste huwelijk te vermoorden - en die daad ‘wetten in de weg staan en praktische bezwaren’. Om de idiotie van dit motto voor alle zekerheid onder ieders ogen te brengen, drukte partijorgaan pro het hele gedicht af.Ga naar eind36 Bij de publicatie kwam naar voren dat niet de hele commissie met het ontwerpprogramma had ingestemd.Ga naar eind37 Hajer en Kalma distantieerden zich ervan. Zij hadden ernstige bezwaren tegen inhoud en teneur: ‘te vrijblijvend’, ‘inhoudelijk te weinig onderscheidend ten opzichte van andere politieke stromingen’, en ‘onvoldoende in de analyse van maatschappelijke ontwikkelingen sinds 1977’. Als gevolg daarvan waren ‘een aantal thema's die de kern van het sociaaldemocratisch program raken’ niet of nauwelijks in het concept aan de orde gekomen. Hajer en Kalma noemden in dit verband: de rol van de overheid; democratische beïnvloeding van de technologische ontwikkeling; ontwikkelingen in en rond de markteconomie.Ga naar eind38 Hun bezwaren hebben zij later op verzoek van het partijbestuur in een uitvoerig document uiteengezet, dat vervolgens naar de afdelingen is verzonden.Ga naar eind39 Het eindigde aldus: ‘Kern van het sociaaldemocratisch programma is altijd geweest: beperking van onze afhankelijkheid van economie en technologie; bestrijding van de heerschappij van het geld; een bewuste vormgeving aan de eigen leefwereld. Ze zullen ook in deze eeuw haar belangrijkste opdracht blijven.’ Het uiteenvallen van de commissie was niet het gevolg van een discussie die tot onoverkomelijke meningsverschillen had geleid, maar van de weigering van een deel van de commissie om over de door Kalma aan de orde gestelde thema's überhaupt een discussie aan te gaan. Deze leden, bij monde van Bussemaker, dreigden de commissie te verlaten als de voorzitter hierover zou laten vergaderen, waarop deze weigerde de Commissie Beginselprogramma te convoceren. Kalma, en ook Hajer, trokken daaruit hun consequenties; Wöltgens deed dat | |||||||
[pagina 150]
| |||||||
ook. Omdat hij de laatste zes maanden niet aan de werkzaamheden van de commissie had deelgenomen en zich incommunicado had gehouden, meende hij zijn handtekening echter niet te kunnen weigeren. De gedachtewisseling tussen leden van de commissie vond nu plaats in nrc Handelsblad, waar Witteveen en Bussemaker reageerden op het artikel van Hajer en Kalma in een bijdrage, die onder andere de stelling bevatte dat een debat over de tegenstelling tussen markt en overheid was achterhaald.Ga naar eind40 Kortom, de hele gang van zaken kreeg steeds bizarder trekken. Bij de bespreking in de afdelingen bleek dat het meerderheidsconcept allerminst algemeen werd onderschreven. Overigens had het partijbestuur ervan afgezien om, zoals te doen gebruikelijk, het ontwerpprogramma voor zijn verantwoording te nemen, waardoor het een vreemde, want onbepaalde status kreeg. In de media werd het ontwerpprogramma vrij algemeen ofwel als een ‘ruk naar rechts’Ga naar eind41 maar meer nog als een mislukking gezien.Ga naar eind42 nrc Handelsblad eindigde een hoofdredactioneel commentaar aldus: ‘De PvdA houdt zich in haar nieuwe beginselprogramma bezig met allerhande maatschappelijke kwesties, behalve met de kwesties waarop ze invloed zou moeten nastreven. Dat is teleurstellend.’Ga naar eind43 Hier kan ik volstaan met mijn eerder gepubliceerde commentaar, althans delen daaruit: Het ontwerpbeginselprogramma dat voorligt moet niet allereerst op zijn inhoud worden beoordeeld, maar op de context waarin het tot stand is gekomen. Een eenvoudig gedachte-experiment verheldert deze these: als dit document als anoniem artikel was aangeboden aan de redactie van Socialisme en Democratie had deze het voor publicatie afgewezen: geen duidelijke boodschap, te lang, vol herhalingen, politiek en intellectueel tekortschietend en gelardeerd met onbeantwoorde vragen. Met andere woorden: de tekst ontleent zijn waarde alleen aan zijn status als ontwerpbeginselprogramma. | |||||||
[pagina 151]
| |||||||
sitie. En dan niet zozeer als inhoudelijk programma, maar teneinde de eigen identiteit te bepalen ten opzichte van andere partijen en stromingen.Ga naar eind44 | |||||||
[pagina 152]
| |||||||
nisch geraamte zonder hart; beperkt men zich tot het laatste dan gaat het om reparatiewerk aan een verouderd vehikel.Ga naar eind46 Uit de discussie in de afdelingen bleek al snel dat het concept zeker niet op algemene instemming zou mogen rekenen; sterker nog dat het twijfelachtig was of het zelfs in een geamendeerde vorm op voldoende steun op het partijcongres in maart 2001 staat zou kunnen maken. Om de zaak nog ondoorzichtiger te maken stelde het partijbestuur, nadat de afdelingen amendementen hadden ingediend, een nieuwe versie vast, waarin het stuk van Hajer en Kalma - overigens zowel zonder hun medeweten als medewerking - en dat van Witteveen in het oorspronkelijke concept verwerkt was. Deze bewerking hield niet in dat het partijbestuur het gewijzigde conceptprogramma nu wel voor zijn verantwoording nam. De bewerking hielp niet echt. Al een | |||||||
[pagina 153]
| |||||||
maand voor het congres trad voorzitter Witteveen van de Commissie-Beginselprogramma in de openbaarheid met het verwijt dat het het partijbestuur aan voldoende gezag ontbrak om het beginselprogramma te doen aannemen en dat Kok en Melkert, door er zich niet over uit te spreken, ‘de noodzakelijke modernisering’ - hiermee bedoelde hij de vaststelling van het ontwerpbeginselprogramma - ondermijnden.Ga naar eind49 Op het congres hield Witteveen een toespraak waarin hij duidelijk maakte dat er volgens hem eigenlijk geen intellectuele basis was op grond waarvan een diagnose van de maatschappij geformuleerd had kunnen worden die algemene instemming zou kunnen vinden als basis van het nieuwe beginselprogramma.Ga naar eind50 Ik kon er een late bevestiging van mijn these over ‘noodzakelijk en onmogelijk’ in beluisteren. Maar paradoxaal leidde de poging om aan die ‘onmogelijkheid’ te ontkomen door iets op te schrijven dat elke politieke stootrichting ontbeerde en zo algemeen was dat niemand binnen (of buiten) de PvdA ertegen kon zijn, nu juist tot wat de meerderheid van de commissie had willen vermijden: een gebrek aan consensus. Het congres besloot wat het partijbestuur beter eerder had kunnen doen: om het concept niet te aanvaarden als beginselprogramma. Geheel naar de prullenbak verwijzen durfde het evenwel niet aan; het concept bleef liggen ‘als basis’ voor een verdere discussie ten dienste van de vaststelling van een nieuw beginselprogramma. De Partij van de Arbeid is daarmee terug bij af, en zit nu anno 2002 opgescheept met een uitgangspunt voor een ontwerp dat zijn ongeschiktheid al ruimschoots heeft bewezen. Uit dit relaas kan men twee conclusies trekken. De eerste is dat de leiding van de Partij van de Arbeid geen enkele behoefte heeft gehad aan een nieuw beginselprogramma en vrijwel systematisch zowel het congresbesluit van 1992 om zo'n programma te concipiëren heeft gesaboteerd als de relevantie van een nieuw program heeft ontkend. De tweede dat de PvdA na de teloorgang van het verzorgingsstaatsocialisme er nog altijd niet in geslaagd is een nieuw min of meer samenhangend politiek project te ontwerpen, dat zich vroeg of laat in een beginselprogramma, in welke vorm dan ook, laat samenvatten. Deze tweede conclusie is echter gebaseerd op de vooronderstelling dat de PvdA een sociaaldemocratische partij is, een partij die systematische hervorming van de maatschappij ten dienste van vrijheid en gelijkheid als centrale opgave ziet. | |||||||
[pagina 154]
| |||||||
Politieke partijen, althans wat Weber WeltanschauungsparteienGa naar eind51 noemde, zijn onderhevig aan dezelfde drang die andere primair waarde-georiënteerde instituties als kerken en universiteiten ondervinden: zich te transformeren in op nut ingestelde instellingen, zowel in termen van de partij als zodanig als in die van de individuen die er deel van uitmaken. Het is een eigenaardige beweging, zeker als men in aanmerking neemt hoezeer nuts-georiënteerde instituties als bedrijven trachten zich zowel naar buiten toe als naar hun werknemers ook waarde-georiënteerd te profileren. De feitelijke weigering van de elite in de Partij van de Arbeid om een nieuw beginselprogramma op te stellen markeert zo gezien de transformatie van de PvdA van Weltanschauungspartei in Appropriationspartei.Ga naar eind52
De discussie over een nieuw beginselprogramma van de PvdA is al meer dan tien jaar gekenmerkt niet door de vraag wat de centrale boodschap van zo'n programma zou moeten zijn, maar door de vraag of zo'n programma enige zin heeft en of het juist niet gevaarlijk is een wispelturig electoraat met beginselen te confronteren. Maar in feite draait de discussie om de vraag of een partij als de PvdA nog iets anders wil zijn dan een mechanisme om, desnoods op niets anders dan het inspelen op de zogenaamde voorkeuren van kiezers door middel van opinieonderzoek en focusgroepjes, politieke functies te verwerven en te verdelen. Of individueel politiek eigenbelang cement van voldoende hechtingskracht vormt om een partij bijeen te houden, is een vraag die nog beantwoord moet worden.Ga naar eind53 De huidige afkeer van een beginselprogramma markeert echter het opgeven van het streven naar een gemeenschappelijk ideaal dat individuele politieke ambities opwekt en kanaliseert tot collectieve strevingen. Zo verwordt politiek tot bestuur en democratie tot ritueel. Dit artikel, dat geen onderdeel vormde van de in Leiden verdedigde dissertatie, is integraal toegevoegd aan de handelseditie van de dissertatie: Bart Tromp, Het sociaaldemocratisch programma. De beginselprogramma's van sdb, sdap en PvdA 1878-1977, Amsterdam, Bert Bakker, 2002. |
|