De loden bal van het socialisme
(2012)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
De drie tegenstrijdigheden van een massapartij (1977)Dat een democratisch-socialistische partij een beginselpartij zou moeten zijn is geenszins vanzelfsprekend geweest in de geschiedenis van het socialisme. Het Erfurter programma van de spd (1892), dat jarenlang toonaangevend was voor de sociaaldemocraten, ook voor de sdap, werd geschreven vanuit de gedachtegang dat socialisme een wetenschappelijke theorie was, waarin beginselen geen plaats hadden. Socialistische politiek, aldus Kautsky en Engels, auteur, respectievelijk geestelijk vader, van het Erfurtse program, kon niets anders zijn dan het innemen van standpunten op grond van inzicht in de bewegingswetten van het kapitalisme. Politieke beginselen waren in deze visie slechts ideologie, die het zicht op de realiteit versluierde. Nog voor het einde van de eeuw brak Bernstein met dit naïeve, sociaal-darwinistische positivisme. Niet alleen op wetenschappelijke inzichten kon socialistische politiek berusten, en niet alleen op materiële belangen kon het socialisme z'n aanhang mobiliseren. Daarnaast - let wel: niet in plaats daarvan - behoefde het socialisme idealen en beginselen. De afloop van het daaropvolgende debat - een wezenlijk onderdeel van het zogenaamde revisionisme-debat - is bekend, of zou dat althans moeten zijn. Allerwegen werd Bernstein bestreden met het traditionele strijdwapen van de sociaaldemocratie, de congresresolutie. Maar op den duur werden zijn stellingen min of meer stilzwijgend overgenomen. Daarmee waren de Europese sociaaldemocratische partijen echter nog geen beginselpartijen geworden. Dat kon en hoefde ook niet, zolang deze partijen allereerst de politieke voorhoede van de emancipatiebeweging van de arbeiders vormen. Want zolang dat het geval was (zo zou men de situatie zeer beknopt kunnen samenvatten), vielen beginsel en belang als het ware samen. Die situatie veranderde pas ingrijpend toen na de Tweede Wereld- | |
[pagina 133]
| |
oorlog in West-Europa de verzorgingsstaat ontstond, die de socialisten niet hadden bedacht en ook niet hadden voorzien, maar waarvan ze wel, tot hun eigen verwarring vaak, de geestelijke hoeders bleken te worden. Sedertdien is de positie van een partij als de PvdA een zeer opmerkelijke: wij democratisch socialisten zijn aan de ene kant de partij die het meest met de huidige verzorgingsstaat wordt vereenzelvigd, en tegelijkertijd zijn we er, in de laatste tien jaar, ook de enige serieuze (gerekend in politieke macht) criticus van. In dit opzicht is een vergelijking met de Republiek van Weimar verhelderend. Ook daar speelde de spd een dubbelrol. Tegelijkertijd vormde ze de ruggengraat van een parlementaire republiek, die ze als burgerlijk beschouwde, en kritiseerde ze die republiek, onder andere door langdurige oppositieperiodes die mede de weg baanden voor de opkomst van Hitler. Met deze dubbele positie en verantwoordelijkheid van de PvdA in de moderne staat zijn de grenzen gegeven van de mogelijkheden die ze als beginselpartij heeft. Ondertussen was na de oorlog het perspectief van het Erfurter Programm definitief vervangen door een ander, dat waarschijnlijk het meest gedegen is uiteengezet in The Future of Socialism van Anthony Crosland. Alweer ben ik te beknopt als ik zeg dat de kern van dit perspectief bestond uit de gedachte dat socialisme niets anders kon, en niets anders hoefde te zijn dan de geleidelijke uitbouw van de verzorgingsstaat. En net als het Erfurter Programm was ook dit ‘program’ gekenmerkt door de idee dat deze ontwikkeling voor een goed deel een automatische, vanzelfsprekende zou zijn. Socialistische theorie was in deze visie overbodig. Enkel nog aan algemeen menselijke ethische regels enerzijds, en aan praktische bestuurskennis anderzijds, was behoefte.
Het einde van de voorafgaande kolossale economische groei, aan het eind van de jaren zestig, heeft korte metten met dit perspectief gemaakt. In deze situatie dient de PvdA zich te herdefiniëren als beginselpartij. Beginselen, in de zin niet van ietwat vage, algemene, fraaie en vrijblijvende uitgangspunten, maar in de zin van een stelsel van doordachte, uitgewerkte, onderling samenhangende en gerechtvaardigde principes, die richting geven aan concrete politieke keuzen. Het wezen van een beginselpartij is zowel dat ze richting geeft aan het maatschappelijk gebeuren als dat ze als sluis functioneert voor de eisen en verlangens die vanuit de maatschappij op het politiek stelsel afkomen. Beginselen vormen in dit beeld richtingaanwijzer én zeef. | |
[pagina 134]
| |
Deze conceptie van de beginselpartij staat, zoals ik in een artikel in Socialisme en DemocratieGa naar eind1 heb trachten aan te tonen, haaks op de officiële partij-in-actiedoctrine. Nu zowel door de voorzitter in haar inleiding, als door de partijsecretaris in zijn bijdrage (Ien van den Heuvel, resp. Gerard Heyne den Bak, noot van de samenstellers) op laatdunkende wijze over mijn analyse is gesproken (‘modieus’, respectievelijk ‘karikaturaal’), moet ik erop wijzen dat in die analyse op zorgvuldige en uitvoerige wijze de officiële, door partijbestuur en -congressen aangenomen omschrijvingen van de actiepartij bekritiseerd werden. Dat deze onmiskenbaar karikaturale trekken hebben, ligt niet aan degene die dat aantoont, maar aan degenen die de verantwoordelijkheid voor deze documenten dragen. En om een ander misverstand in één zin weg te nemen: de conceptie van een beginselpartij houdt zeker niet in, zoals Tweede Kamerlid Stan Poppe denkt, dat deze zich slechts tot het parlementaire werk zou moeten beperken. De conceptie van de beginselpartij staat eveneens op gespannen voet met de nieuwe ideologie die na het ineenstorten van de zuilendemocratie opgeld begon te doen, en die eraan meehelpt het politiek-maatschappelijke stelsel in Nederland te veranderen in de richting van een systeem van interest-group-liberalism. Het opkomen voor het directe eigenbelang - tijdenlang in onze calvinistische cultuur een vies woord - wordt in deze ideologie verwisseld met gerechtvaardigde emancipatie-eisen. Maar als iedereen zijn al dan niet gerechtvaardigde eigenbelang nastreeft, dan ligt het voor de hand te veronderstellen dat het najagen van de belangen van de ene groep een inbreuk betekent op die van andere. Alleen een neoliberaal kan verwachten dat er in de samenleving een harmonie van groepsbelangen bestaat, zoals de klassieke liberaal dat meende ten aanzien van individuen. Een tweede argument voor de PvdA als beginselpartij is gelegen in de al door Gortzak (in 1977 directeur van de wbs, noot van de samenstellers) aangeduide overweging dat grote groepen uit de bevolking door allerlei omstandigheden niet in staat zijn hun belangen te articuleren, of wanneer dat wel het geval is, toch niet over dezelfde macht en organisatie beschikken om hun verlangens naar voren te brengen als andere. En ten derde zou, zelfs als alle eisen gelijkelijk rechtvaardig waren, er altijd meer gevraagd worden dan beschikbaar is. Daarmee zijn enkele - maar niet alle - argumenten voor de PvdA als beginselpartij genoemd. Maar de PvdA wordt geen beginselpartij door het aannemen van | |
[pagina 135]
| |
een nieuw beginselprogramma. Daarvoor is veel meer nodig. Met name op twee terreinen, zo komt het me voor, zullen bestaande opvattingen binnen, en praktijken van de PvdA drastisch herzien moeten worden. Onder invloed van het naïeve marxistische positivisme van Engels en Kautsky (maar dit was slechts een variant van het geestelijk klimaat in het algemeen) is ook binnen het socialisme de gewoonte ingeburgerd het rijk van de feiten en het rijk van de waarden door een ijzeren gordijn van elkaar gescheiden te achten. ‘Belangen’ worden meestal tot het eerste rijk gerekend, ‘beginselen’ tot het tweede. Deze tweedeling heeft ertoe geleid dat de gedachte aan een ‘wetenschappelijk socialisme’ überhaupt is opgegeven, en dat de discussie over beginselen opgevat is als een over smaak - waarover, zoals bekend, niet te twisten valt. Er zou al veel gewonnen zijn als het inzicht postvatte dat ‘belangen’ geen vanzelfsprekende gegevens zijn, maar altijd gedefinieerd zijn in termen van - meestal onuitgesproken - beginselen, en dat beginselen geen dingen zijn die je zomaar kiest, maar principes die gerechtvaardigd moeten worden. De beschouwing van Lolle Nauta, (lid van de kopgroep van de beginselprogrammacommissie, noot van de samenstellers) over de geldigheid van gelijkheid als uitgangspunt voor socialisme geeft enigszins aan wat ik met het voorgaande bedoel. Wordt de PvdA dus werkelijk een beginselpartij, dan zal ze verbinding tot stand moeten brengen tussen beginselen en wetenschappelijke analyse. Het beginselprogramma zou de neerslag en samenvatting van zo'n analyse moeten zijn, en niet, zoals nu, een op zich zelf staand document, dat op zijn best de start betekent van zulk een project. Een tweede fundamentele voorwaarde betreft de verhouding tussen partij en de maatschappelijke groepen waarop ze steunt. Het moet afgelopen zijn met het valse sentiment dat deze opvat als een grote familie die precies hetzelfde moet willen en kunnen. In plaats daarvan moet inzicht komen voor wederzijdse uiteenlopende posities en verantwoordelijkheden. In veel opzichten geldt hierbij hetzelfde wat Wouter Gortzak heeft gezegd over de verschillende verantwoordelijkheden van partij en actiegroepen. Een beginselpartij kan haar taak alleen volvoeren als ze een zekere afstand ten opzichte van het maatschappelijk gebeuren in acht neemt - anders loopt ze gevaar het doorgeefluik van belangengroepen te worden, en haar voorhoedefunctie te verliezen. Maar deze zelfgenomen taak kan ze enkel uitvoeren als ze tegelijkertijd een vruchtbaar en intensief contact met diezelfde groepen on- | |
[pagina 136]
| |
derhoudt: een permanent spanningsveld, dat alleen begaan kan worden als ieder duidelijk weet op welke basis de ander opereert. Als ik een maoïst was zou ik de inhoud van deze beschouwing overzichtelijk kunnen samenvatten als ‘de drie tegenstrijdigheden van een democratisch-socialistische massapartij’: de tegenstrijdigheid tussen belang en beginsel, de tegenstrijdigheid tussen kritiek op en ondersteuning van de verzorgingsstaat, en de tegenstrijdigheid tussen partij en maatschappelijke basis. Geheel volgens de maoïstische orthodoxie zijn deze tegenstrijdigheden nooit definitief oplosbaar. Ze met vrucht in de politieke strijd gebruiken is echter mogelijk als we ervan uitgaan dat onze beginselen niets anders kunnen zijn dan universele belangen op lange termijn. In: Demokratisch socialisme in Nederland. Over de beginselen van de PvdA, Amsterdam, wbs, 1977. |
|