De loden bal van het socialisme
(2012)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Karl Kautsky (1997)
| |
[pagina 83]
| |
instantie uit naar het Tsjechische nationalisme. Zijn romantisch radicalisme doet hem in 1871 sympathiseren met de Commune van Parijs. Daarmee was de verbinding met het socialisme gelegd, want vriend en vijand verkeren dan in de veronderstelling dat de Commune een socialistische onderneming is. Vervolgens wordt Kautsky lid van de Oostenrijkse socialistische partij en begint hij in Duitse en Oostenrijkse partijorganen te publiceren. Het oorspronkelijke van Kautsky is dat hij de denkbeelden van Haeckel, Darwin en materialisten als Büchner en Buckle voor het socialisme tracht te mobiliseren. Want voor zover deze denkers zelf politieke conclusies verbinden aan hun evolutionaire ideeën, waren deze zeker niet links gekleurd. Kautsky is de enige die uit de biologische selectietheorieën van zijn tijd de gevolgtrekking maakt dat socialisme de hogere trede is in de normale ontwikkeling van de strijd om te overleven. Met dat al heeft Kautsky op vijfentwintigjarige leeftijd nog altijd geen beroep of loopbaan in het vooruitzicht. Hij denkt erover zich als boekhandelaar te vestigen, als hij door de bemiddelde, om gezondheidsredenen in Zwitserland wonende socialist Karl Höchberg wordt uitgenodigd om medewerker te worden van het door Höchberg uit te geven Jahrbuch für Sozialwissenschaft und Sozialpolitik. In datzelfde jaar neemt Höchberg Eduard Bernstein als privésecretaris in dienst. Net als Bernstein is Kautsky in 1878 door lezing van de toen verschenen Anti-Dühring van Engels, het eerste ‘marxistische’ leerboek, ‘marxist’ geworden. Zo arriveert Kautsky in 1880 in Zürich. In de tien jaar die volgen, ontwikkelt hij zich tot de voornaamste theoreticus van het socialisme na Marx en Engels. Deze positie bereikt Kautsky via het maand- en later weekblad dat onverbrekelijk met zijn naam verbonden is en dat hij vanaf de oprichting in 1883 tot 1917 zal redigeren: Die Neue Zeit. In tientallen, zo niet honderden artikelen zet Kautsky (in nauw contact met Engels) de leer van Marx, zoals zij die verstaan, uiteen en verdedigt hij het werk van Marx tegen wetenschappelijke en politieke kritiek. Hij doet dat intelligent, niet zonder pedanterie (de meeste critici krijgen allereerst toegevoegd dat ze Marx niet goed begrepen hebben), maar evenmin zonder gevoel voor nuance. Door deze combinatie van intellectuele capaciteiten en het vermogen tot popularisering is Kautsky in deze tien jaar in staat de door hem, Engels en Bernstein ontwikkelde interpretatie van het werk van Marx binnen de Duitse en Oostenrijkse partij toonaangevend te maken en deze tegelijkertijd | |
[pagina 84]
| |
buiten de socialistische beweging in ieder geval intellectueel aanzien te verschaffen. Dat Die Neue Zeit uiteindelijk zijn meeste abonnees blijkt te hebben onder niet-socialistische intellectuelen is van dat laatste een ietwat paradoxale illustratie. Als de Rijksdag in 1890 de socialistenwetten, die vanaf 1878 socialistische organisaties in Duitsland feitelijk het functioneren onmogelijk hebben gemaakt, niet verlengt, vertrekt Kautsky naar Duitsland, naar Stuttgart, zeer tegen zijn zin overigens. Maar Dietz Verlag, de uitgever van Die Neue Zeit, is daar gevestigd en als redacteur van het weekblad verdient Kautsky zijn brood. In Duitsland, binnen de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (spd), en al snel ook binnen de Tweede Internationale, oefent Kautsky voortaan grote invloed uit. Maar dit gebeurt voornamelijk schriftelijk. Hij is nooit lid van een partijbestuur en spreekt zelden op congressen. Een centrale factor is echter zijn nauwe relatie met August Bebel, de onbetwiste leider van de spd. Kautsky en Bebel hebben tegengestelde tekorten en kwaliteiten en vullen elkaar zo precies aan. Bebel gebruikt Kautsky veelal als zijn intellectuele wapen en zijn theoretische legitimatie. Kautsky, op zijn beurt, is zich zeer wel van de protectie van Bebel bewust en vaart meestal op diens politieke kompas als het om praktische politieke kwesties gaat. Het is tekenend dat na de dood van Bebel in 1913 Kautsky's ster in de spd begint te dalen. In 1914 breekt de Eerste Wereldoorlog uit; daarmee komt er feitelijk een einde aan de grote jaren van de Tweede Internationale. Als tegenstander van de oorlog sluit Kautsky zich in 1917 aan bij de Unabhängige Sozialdemokratische Partei Deutschlands (uspd), als deze wordt opgericht als afscheiding van de spd; dit kost hem het hoofdredacteurschap van Die Neue Zeit. Na het einde van de oorlog bekleedt Kautsky in de coalitieregering van spd en uspd het voorzitterschap van de socialisatiecommissie en is hij korte tijd adviseur van het ministerie van Buitenlandse Zaken (hij treedt al na twee maanden af uit protest tegen de bloedige wijze waarop een muiterij van matrozen eind 1918 wordt neergeslagen). In deze laatste functie publiceert hij een uitgebreide verzameling documenten over het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog die Duitsland allerminst van de verantwoordelijkheid daarvoor vrijpleit.Ga naar voetnoot* Na de hereniging van een deel van de | |
[pagina 85]
| |
uspd (een ander deel gaat op in de nieuwe communistische partij) met de spd trekt Kautsky zich uit de politiek terug. Hij keert terug naar Wenen, waar hij als auteur werkzaam blijft, tot hij in 1938 voor Hitler via Praag naar Amsterdam uitwijkt, waar hij, zoals reeds vermeld, in datzelfde jaar overlijdt. | |
Kritische beschouwingDertig jaar lang is Karl Kautsky de voornaamste theoreticus van het marxisme. Dat marxisme heeft hij, meer dan wie ook (uitgezonderd Friedrich Engels), intellectueel vorm en samenhang gegeven. Van dit marxisme is Kautsky na de dood van Engels in 1895 de onbetwiste geestelijke leider. Zo onomstreden is zijn positie binnen de Tweede Internationale in dit opzicht dat, als in 1913 de sdap verdeeld raakt over de vraag of men gebruik moet maken van de mogelijkheid om voor het eerst aan de regering deel te nemen, de partij besluit Kautsky om advies te vragen. De ‘paus van het marxisme’ is hij wel spottend genoemd. Als Karl Marx in 1883 sterft, bestaat er nog geen marxisme. Het woord ‘marxisme’ werd alleen door diens tegenstanders als scheldwoord gebezigd. Het begrip ‘marxisme’ als aanduiding van een samenhangende theorie van de maatschappij bestond toen evenmin. Ten tijde van de dood van Engels, twaalf jaar later, is dat allemaal veranderd. Zelfs Engels was opgehouden te schrijven over ‘het zogenaamde “marxisme”’. Hijzelf, Kautsky, Eduard Bernstein en Georgi Plechanov hadden allerlei elementen uit het werk van Marx met elkaar verbonden, aangevuld met andere denkbeelden en theorieën die toen opgang maakten en samengevoegd tot een alomvattend geheel. Het resultaat is een grootse politieke doctrine: het marxisme van de Tweede Internationale. (De Tweede Internationale was een losse federatie van voornamelijk Europese sociaaldemocratische partijen en vakbonden, opgericht in 1889.) Kautsky's politiek-filosofische denkbeelden krijgen al in de jaren tachtig van de negentiende eeuw hun karakteristieke vorm: een mengeling van historisch materialisme en biologisch gedetermineerd evolutionisme. De meest systematische en alomvattende uiteenzetting van zijn theorie is Die materialistische Geschichtsauffassung uit 1927 en deze demonstreert dat er van een intellectuele ontwikkeling van deze theorie bij Kautsky eigenlijk geen | |
[pagina 86]
| |
sprake is: Die materialistische Geschichtsauffassung is vooral een systematisering van de opvattingen die hij in de voorgaande halve eeuw in tal van geschriften naar voren heeft gebracht. Het door hem geschreven ‘theoretische’ deel van het Erfurter programma van de Sozialdemokratische Partei Deutschlands, spd, (zoals de Sozialistische Arbeiterpartei Deutschlands op hetzelfde congres dat dit programma vaststelde - 1891 - ging heten), is een compacte samenvatting van Kautsky's theorie. De ontwikkeling van de samenleving wordt volgens hem volstrekt bepaald door de wetmatigheden van het kapitalisme als productiewijze. Deze leiden noodzakelijkerwijs (mit Naturnotwendigkeit) tot algehele proletarisering: de productiemiddelen worden steeds meer het monopolie van een klein aantal kapitalisten en grootgrondbezitters, de rest van de bevolking ziet zich gedwongen aan hen zijn arbeidskracht te verkopen. De ontwikkeling van het kapitalisme gaat gepaard met verbetering van de productietechniek en leidt tot een steeds verdere groei van de productie. Deze komt echter uitsluitend ten goede aan de bourgeoisie, met als gevolg een groeiende tegenstelling tussen uitbuiters en uitgebuitenen. Deze tegenstelling wordt nog versterkt door het optreden van aan het kapitalisme eigen crises van overproductie en onderconsumptie, die er een symptoom van zijn dat het privé-eigendom van de productiemiddelen onverenigbaar is geworden met de verdere ontwikkeling. De oplossing van deze structurele tegenstelling kan alleen maar gelegen zijn in de transformatie van dit privé-eigendom in maatschappelijk eigendom. Deze transformatie houdt de bevrijding in niet alleen van het proletariaat, maar van de gehele mensheid; zij kan echter alleen het werk van de arbeidersklasse zijn, omdat alle andere klassen zich op het privé-eigendom baseren. De arbeidersklasse kan deze economische transformatie echter niet bewerkstelligen zonder in het bezit van de politieke macht te zijn gekomen. Het is de taak van de sociaaldemocratische partij de arbeidersklasse zo te organiseren dat deze zijn naturnotwendiges Ziel, zijn in de ontwikkeling van de maatschappij gegeven taak, onder ogen ziet. Mondialisering van productie en handel heeft als effect dat de positie van de arbeiders in alle landen steeds meer op elkaar gaat gelijken, met als gevolg dat de bevrijding der arbeidersklasse een karwei is waarbij de arbeiders van alle landen (‘Kulturländer’, staat in het Erfurter Programm) gelijkelijk betrokken zijn. De drijvende krachten in dit panorama zijn de economische wetma- | |
[pagina 87]
| |
tigheden, eigen aan de kapitalistische productiewijze. Deze zijn in de visie van Kautsky bijzondere uitwerkingen van een veel algemener, uiteindelijk biologisch gefundeerde dynamiek, waarin levende wezens, waarvan de mens slechts de meest ontwikkelde soort vormt, trachten te overleven door zich aan te passen aan de omgeving waarin ze zich bevinden. | |
Materialistische interpretatie van de geschiedenisUit dit perspectief leidt Kautsky een specifiek model voor de analyse van politieke gebeurtenissen en intellectuele processen af, dat hij toepast in een veelheid van studies, zoals die over Thomas More, Thomas More und seine Utopie, uit 1888, de oorsprong van het christendom, Die Ursprung des Christentums. Eine historische Untersuchung, uit 1908, een studie over de aard van ethische doctrines, Ethik und materialistische Geschichtsauffassung. Ein Versuch, uit 1906, en diverse studies over de geschiedenis van het socialisme, en over het denken over oorlog. Steeds zoekt en vindt hij de verklaring van dergelijke verschijnselen in de aard van de samenleving waar ze zich voordoen, en dan in het bijzonder in de klassenverhoudingen; niet zelden dragen deze verklaringen een functionalistisch karakter, in die zin dat het ontstaan en bestaan van, bijvoorbeeld, het vroege christendom, mede wordt toegeschreven aan de functie die dit uitoefende voor de onderdrukte klassen in Rome die zich ertoe aangetrokken voelden. De verlossing in het hiernamaals, die het in het vooruitzicht stelde aan de gelovigen, maakte het mogelijk dat zij zich met hun armetierige leven op aarde konden verzoenen. Dit kennis-sociologische model had (en heeft) zeker verdiensten, vooral in een tijd waarin de verklaring van historische gebeurtenissen veelal in het optreden van bijzondere individuen en op het niveau van politiek werd gezocht. Maar uiteindelijk is deze historisch-materialistische analyse alleen houdbaar als heuristisch principe, als een hypothese die moet worden getoetst. Kautsky meent echter serieus dat het hier om een alles verklarende theorie gaat. Zo opgevat is dit model op twee punten onhoudbaar. In de eerste plaats is het dan reductionistisch en historistisch, in de zin dat alle geestelijke uitingen volledig gereduceerd worden tot de maatschappelijke verhoudingen waarin ze het licht zien. Zelfs als men dit aanvaardt, blijft toch het probleem | |
[pagina 88]
| |
hoe zulke uitingen dan betekenis, werking en geldigheid buiten de oorspronkelijke context kunnen hebben. Dit probleem speelde Marx al parten bij zijn, in dit model onverklaarbare, waardering en bewondering voor Griekse tragedies. In het verlengde ligt de kritiek dat dit model niet kan aantonen dat er werkelijk een oorzakelijk verband bestaat tussen, bijvoorbeeld, het utilisme en de opkomst van de bourgeoisie. Dit pretendeert het echter wel. In de tweede plaats laat dit determinisme in feite geen ruimte voor de rol van bewust menselijk handelen, waar dit in theorie op niets anders kan berusten dan op inzicht in noodzakelijkheid. Uiteindelijk zou hier ook politiek de zwakke stee in Kautsky's theoretisch perspectief blijken te liggen. | |
Revisionisme-debatAls intellectueel erfgenaam van Marx en Engels en als voornaamste theoreticus van de toenmalige socialistische beweging heeft Karl Kautsky deelgenomen aan vier grote politieke debatten. Het eerste is wellicht voor hem persoonlijk het pijnlijkst. Het dwingt hem zich op te stellen tegen zijn oude vriend en collega Eduard Bernstein, die na de dood van Engels in toenemende mate uiting gaf aan zijn twijfel over de juistheid van de mede door hem geformuleerde marxistische orthodoxie. Met de bundeling daarvan in zijn Die Voraussetzungen des Sozialismus und die Aufgabe der Sozialdemokratie (1899) wordt Bernstein de ‘revisionist’ bij uitstek, want hij gaf op systematische wijze uitdrukking aan allerlei al bestaande vormen van kritiek op het orthodoxe programma binnen de Tweede Internationale. De partijleiding van de spd brengt Kautsky tegen hem in het veld. Het debat over het revisionisme verloopt, zeker voor wie erop terugkijkt, heel eigenaardig. Terwijl het Bernstein erom te doen is de theorie van de spd in overeenstemming te brengen met de praktijk - juist om de theorie weer als criterium voor de feitelijke politiek te kunnen hanteren -, is Kautsky erop uit om de juistheid van de orthodoxe theorie door dik en dun te verdedigen. Waar Bernstein betoogt dat de voorspellingen over het verdwijnen van de middenklasse, over de toenemende concentratie van kapitaal en over het optreden van crises niet waren uitgekomen, en de feitelijke ontwikkeling van de maatschappelijke verhoudingen juist in een heel andere richting verliep, bestrijdt Kautsky zowel de juistheid van de empirische gege- | |
[pagina 89]
| |
vens die Bernstein aanvoert als de betekenis die deze in diens betoog krijgen. Zo betoogt hij dat het feit dat de arbeidersklasse er in Duitsland materieel op vooruit is gegaan en dat er een nieuwe middenstand is ontstaan, in het geheel niet strijdig is met de objectieve verheviging van de klassenstrijd. Los van Bernsteins inhoudelijke diagnose van kapitalisme en sociaaldemocratische beweging staat echter zijn politieke boodschap: de spd handelt allang alsof ze een revisionistische partij is, maar houdt vast aan een theorie die daarmee in strijd is. Dit oordeel wordt in het revisionisme-debat nu juist bevestigd. De uitslag van het debat: de spd en de Tweede Internationale stellen per congresresolutie vele malen vast dat er geen reden is om de theorie te wijzigen - en voeren los van die theorie politiek. Zo wordt de kloof tussen theorie en praktijk alleen maar vergroot, en daaraan werkt Kautsky ongewild mee in zijn vernuftige boeken en artikelen, waarin hij aan het orthodoxe standpunt vasthoudt zonder het verder te ontwikkelen. | |
CentrismeTijdens dit revisionisme-debat is Kautsky, als huisideoloog van partijleider Bebel, naar het ideologische centrum opgerukt. Vanuit die positie neemt hij tussen 1905 en 1914 deel aan een tweede groot debat binnen de spd en binnen de Tweede Internationale. Opnieuw betreft het de problematische verhouding tussen marxistische theorie en politieke praktijk. Ditmaal gaat het tegen de linkervleugel in de spd, die de praktijk aan de theorie wil aanpassen. De voornaamste woordvoerster van de linkervleugel, Rosa Luxemburg, bepaalt haar positie in ongeveer deze termen: dat de partij de revisionistische weg afwijst is juist, maar dat houdt logischerwijs een keus voor de revolutie in. En een partij die niets doet en afwacht, zal door de revolutie overvallen worden en onmachtig blijken. Net als Bernstein heeft Rosa Luxemburg gelijk. Opnieuw stelt Kautsky al zijn inventiviteit in het werk om tezelfdertijd zijn orthodoxie en de politieke praktijk van de spd te verdedigen. Ditmaal ontwikkelt hij die orthodoxie echter verder, vooral wat betreft het belang van politieke determinanten in de maatschappelijke ontwikkeling, de relatie tussen spontaneïteit en objectieve omstandigheden en de functies van een socialistische partij. Zijn centristische positie beschrijft | |
[pagina 90]
| |
hij zelf in metaforische termen, als in 1910 (ten tijde van zijn slepende polemiek met Rosa Luxemburg) de spd-fractie in de Badense Landdag aankondigt de traditionele politiek van de partij om tegen de landsbegroting te stemmen, op te zullen geven. Daarop zet Kautsky zijn visie op de weg naar de overwinning uiteen in een artikel getiteld Tussen Baden en Luxemburg. Wanneer men op de kaart kijkt, zo betoogt hij, dan ziet men links van Baden en rechts van Luxemburg Trier liggen - de geboortestad van Karl Marx. Net als Marx wijst Kautsky elk voluntarisme af, dat wil zeggen dat hij de gedachte verwerpt dat politiek kan worden bedreven op basis van politieke wil, in plaats van op inzicht in noodzakelijkheid. Het kapitalisme zal worden geëlimineerd wanneer het proletariaat de politieke macht verovert, maar die verovering is pas mogelijk wanneer de ontwikkeling van het kapitalisme dat mogelijk maakt. ‘De spd is een revolutionaire partij,’ schrijft hij in 1909 in Der Weg zur Macht. Politische Betrachtungen über das Hineinwachsen in die Revolution, ‘maar niet een die revolutie kan maken.’ Tegen de revisionisten voert hij aan dat de weg naar het socialisme niet kan worden geplaveid met hervormingen binnen het kapitalisme: een revolutie is noodzakelijk. En tegen de linkervleugel argumenteert hij dat er geen politieke instrumenten - zoals de door deze gepropageerde algemene staking - bestaan die noodzakelijk en voldoende zijn om zo'n revolutie te bewerkstelligen. Net als Engels neemt Kautsky het standpunt in dat pas ‘in laatste instantie’ de materiële basis van de samenleving, de productieverhoudingen, doorslaggevend is ten aanzien van de ‘bovenbouw’, de sfeer van politiek, godsdienst en ideeën, en hoewel hij daarmee een zekere zelfstandigheid van politiek ten opzichte van economie inruimt, blijft het in zijn theorie onduidelijk onder welke voorwaarden de revolutie mogelijk en noodzakelijk wordt, en wat dan de taak van de partij is. In deze zin komt Kautsky's politieke strategie neer op ‘attentisme’ - terwijl de partij zich toelegt op het nastreven van lotsverbeteringen onder het kapitalisme, wacht ze op een revolutie die onvermijdelijk is. Dat dit alleen al psychologisch neerkomt op aanvaarding van het reformisme (de politieke praktijk van revisionisme) onderkent Kautsky niet. Maar tot zijn verdediging mag wel worden aangevoerd dat vóór de Russische Revolutie in de socialistische beweging het beeld van de revolutie er niet een was van een greep naar de macht door een vastberaden groep, maar van de spontane en nagenoeg geweldloze ineenstorting van een ancien régime. Het grote voorbeeld is de julirevolutie | |
[pagina 91]
| |
van 1830, die zonder mankeren een eind maakte aan het koningschap van Karel x in Frankrijk. Net als Marx bekritiseert Kautsky in contrast daarmee de jakobijnse fase van de Franse Revolutie, als een machtsgreep die louter politiek was, niet spoorde met de bestaande sociaaleconomische verhoudingen en daarom gedoemd was in het schrikbewind te eindigen. | |
Wereldoorlog en socialismeHet derde grote dispuut waarin Kautsky betrokken raakt, is dat over de rol van de spd in de Eerste Wereldoorlog. Veel van zijn beste, en nog steeds actuele, politieke artikelen zijn afkomstig uit de Eerste Wereldoorlog en de periode onmiddellijk daaraan voorafgaand. Hoewel geen fractielid, wordt hij in augustus 1914 door de Rijksdagfractie uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de discussie over de vraag of de socialisten voor de oorlogskredieten zouden moeten stemmen. Kautsky adviseert om dat niet te doen. Hij verliest. In meer dan één opzicht: op 4 augustus stort het politieke perspectief, waaraan hij vijfendertig jaar heeft gebouwd, ineen. Zijn versie van het marxisme, met de specifieke mengeling van determinisme, humanisme en de als revolutie vermomde vreedzame overgang naar het socialisme, heeft afgedaan. Tussen Bernstein en Lenin ligt geen alternatief - zoals vier jaar later ook Rosa Luxemburg zal ontdekken. Na 1914 is het gedaan met Kautsky's invloed op het socialisme. Niet dat hij zich uit de politiek terugtrekt, integendeel. Zijn oppositie tegen de oorlog brengt hem opnieuw samen met Bernstein; met hem en Hugo Haase, de fractieleider van de spd in de Rijksdag, keert hij zich in 1916 publiekelijk tegen de steun van de spd-meerderheid aan de Duitse oorlogspolitiek. In 1917 treedt de oppositie uit de spd en vormt de Unabhängige spd, de uspd. | |
Debat met Lenin en TrotskiMaar inmiddels is Kautsky al deelnemer geworden aan het laatste en misschien wel belangrijkste theoretische debat van zijn leven. Ditmaal zijn zijn tegenstanders Lenin en Trotski. Het onderwerp is de onverzoenlijke tegenstellingen tussen communisme en socialisme, | |
[pagina 92]
| |
tussen democratie en dictatuur, tussen terrorisme en humanisme. Discussie is overigens een vleiend woord voor de scheldpartijen waaraan vooral Lenin zich te buiten gaat.
De Russische Revolutie beantwoordt in het geheel niet aan de voorwaarden die in Kautsky's theorie waren geformuleerd. Er was geen sprake van dat in Rusland het kapitalisme zo ver was voortgeschreden dat een socialistische revolutie mogelijk was. Al in zijn discussie met Rosa Luxemburg maakte Kautsky een onderscheid tussen West- en Oost-Europa wat betreft de politieke strategie die de socialistische bewegingen konden volgen. In het autocratische Rusland, met zijn zwakke bourgeoisie, de dominantie van de boerenmassa's en het ontbreken van parlementair-democratische instituties, zou de georganiseerde arbeidersklasse, wanneer de omstandigheden als gevolg van een verloren oorlog daarvoor rijp waren, het initiatief moeten nemen om de tsaar ten val te brengen. Maar verder dan een democratische revolutie zou de partij niet kunnen gaan, als ze niet in dezelfde fout als de jakobijnen wilde vervallen. In de visie van Kautsky is vertegenwoordigende democratie een vanzelfsprekend element van een socialistische samenleving. Lenin legitimeert zijn staatsgreep (‘Oktoberrevolutie’) als dictatuur van het proletariaat, een vorm van politiek regime superieur aan de ‘burgerlijke democratie’ en als zodanig in overeenstemming met de leer van Marx. Deze pretentie wordt door Kautsky fel bestreden. Zeker, Marx en Engels bezigden enkele keren de uitdrukking dictatuur van het proletariaat. Hoe vaag dat begrip bij hen ook blijft, onmiskenbaar is dat dit in hun ogen een (overgangs)toestand is, tussen de ondergang van het kapitalisme en de totstandkoming van het socialisme. Een toestand, geen regeervorm. In de tweede plaats is het ook duidelijk dat die ‘dictatuur’ in hun ogen slechts kan berusten op democratie, en alleen gerechtvaardigd is om de democratie te beschermen, niet om haar op te heffen. ‘De dictatuur blijkt niet het middel te zijn voor een socialistische partij, om tegenover de meerderheid des volks tot heerschappij te komen en deze te handhaven; maar een middel dat haar dwingt tot daden boven haar kracht, waardoor zij maar al te licht het socialisme zelve compromitteert, zijn vooruitgang niet bevordert, maar belemmert.’ (Karl Kautsky, Die Diktatur des Proletariats, 1918.) De uitkomst van het bolsjewistische experiment, zo voorspelt hij, zou een militaristisch-bureaucratische staat zijn, die | |
[pagina 93]
| |
zich alleen maar door terreur staande zal kunnen houden en de arbeidersklasse politiek erger zou onderdrukken en economisch scherper zou uitbuiten dan onder het tsaristisch bewind mogelijk was geweest. Achteraf moet men vaststellen dat Kautsky alle argumenten aanvoert die men later aantreft bij critici van en teleurgestelden in het leninistische marxisme, tot en met de eurocommunisten aan het eind van de jaren zeventig; en dat Kautsky's diagnose van bolsjewisme en communisme geheel juist is gebleken. Beroofd van zijn ideologische status binnen de sociaaldemocratische beweging wordt Kautsky op basis van deze polemiek in eigen kring niet bijzonder gewaardeerd, maar van buiten op een uiterst krachtige wijze, als ‘de renegaat Kautsky’, aangevallen door de communisten en hun meelopers. Van deze aanvallen blijft ook buiten de kring van communisten voldoende hangen om zijn na 1914 toch al verminderde reputatie verder aan te tasten.
Deze vier grote debatten beslaan in het oeuvre van Kautsky vele duizenden pagina's. Toch vormen ze met elkaar maar een minderheid van zijn hele werk. De dubbelzinnigheden en onduidelijkheden in een theorie die zich voordoet als deterministisch en consistent, kunnen opgevat worden als min of meer logische consequenties van de dubbelzinnige posities waarin de socialistische beweging zich tijdens Kautsky's leven bevindt: enerzijds opererend vanuit het perspectief van een totaal andere maatschappij, anderzijds toch gedwongen gebruik te maken van de mogelijkheden binnen de bestaande samenleving. De politieke functie van de kautskyaanse theorie bestaat eruit die ambiguïteit, zolang dat kan en nuttig is, te verhullen. Dat maakt er zowel de kracht als de zwakheid van uit. Veel van de problemen in zijn werk en in het marxisme van de Tweede Internationale vloeien juist voort uit de onopgeloste spanning tussen voluntarisme en determinisme. Daarnaast maakt dit laatste het ook onmogelijk om de keus voor het socialisme (of tegen het communisme) te zien als een ethisch probleem. Aangezien de ontwikkeling van het kapitalisme volgens de theorie onvermijdelijk tot zijn eigen ondergang en de vestiging van het socialisme leidt, is een morele afweging voor of tegen niet aan de orde, of liever gezegd zinloos. Op deze wijze wordt het mogelijk een bepaalde politiek te rechtvaardigen als ‘historisch onvermijdelijk’, ongeacht de consequenties en morele implicaties. Kautsky's optimisme, dat morele verbetering | |
[pagina 94]
| |
vanzelfsprekend gelijk op gaat met maatschappelijke ontwikkeling, is tijdens zijn leven gelogenstraft; zijn theoretische ontkenning van de noodzaak van het maken van ethische keuzen in de politiek is echter als een belangrijk (en noodlottig) element in het leninistische marxisme bewaard gebleven. In: Kritisch denkerslexicon, december 1997. |
|