| |
| |
| |
I Socialisme toen en nu
| |
| |
De loden bal van het ware socialisme (1992)
De sociaaldemocratische beweging is ontstaan in het midden van de negentiende eeuw, als reactie op de intensivering en verscherping van de kapitalistische productiewijze die eerst in Europa en later in de hele wereld plaatsvond. De sociaaldemocratische beweging heeft vanaf het begin twee kenmerken gehad die met elkaar samenhingen, maar ook regelmatig met elkaar in botsing kwamen.
In de eerste plaats was de beweging voornamelijk defensief. Zij was gericht op de verdediging van bestaande belangen tegen de werking van het kapitalisme. De oorspronkelijke socialistische arbeidersbeweging was een beweging, niet van moderne fabrieksarbeiders, maar van vaklieden uit ambachtelijke beroepen die juist door de werking van het kapitalisme in hun bestaan werden bedreigd.
Die defensieve inslag, de bescherming tegen de werking van het kapitalisme, ging gepaard met een tweede kenmerk: de gedachte aan een totaal andere samenleving, namelijk de socialistische. In die socialistische samenleving zouden alle negatieve aspecten van het kapitalisme zijn verdwenen en omgezet in positieve. Daar zou geen uitbuiting en onderdrukking meer zijn. Daar zou een wereld zijn waar niet meer voor winst en geld werd geproduceerd, maar voor behoeften en belangen. Dat moest dus een wereld zijn die totaal anders was dan de wereld zoals die er in de negentiende eeuw uitzag. Hoe die wereld er precies uit zou zien, is altijd in alle socialistische theorieën zeer onduidelijk geweest. Marx heeft gezegd: ‘Ik ben er niet om recepten voor de gaarkeukens van de toekomst te schrijven.’ Over hoe het er in het socialisme toe zou gaan, wilde hij niets zeggen; ook al is achteraf die woordkeus over ‘gaarkeukens van de toekomst’ toch wel merkwaardig, zo niet profetisch te noemen.
Het enige wat wel vaststond - en dat in zekere zin ook het onderscheidende kenmerk van de socialistische beweging werd - was de gedachte dat in zo'n andere maatschappij het particuliere bezit van de
| |
| |
productiemiddelen zou zijn verdwenen. Het privébezit van kapitaal zou worden veranderd in nationaal of gemeenschapsbezit.
| |
Kwalen van het kapitalisme
Over de weg naar het socialisme in deze betekenis zijn in de socialistische beweging langdurige debatten gevoerd; ook in de PvdA en haar voorganger, de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (sdap). In grote lijnen zag men die weg als volgt: de socialistische beweging organiseert zich als politieke partij. Deze is de politieke arm van de arbeidersklasse. Dankzij de ontwikkeling van het kapitalisme wordt het proletariaat steeds groter, totdat het te zijner tijd de overgrote meerderheid van de bevolking in de kapitalistische wereld uitmaakt. Dan is ook de mogelijkheid aanwezig om langs democratische weg de macht over te nemen en een ander soort samenleving te vestigen.
De eigenaardige gedachte achter deze visie was dat de kapitalistische samenleving als het ware automatisch in de socialistische zou overgaan, net zoals de feodale maatschappij ook automatisch in de kapitalistische was veranderd. Zoals Karl Kautsky, de grote socialistische theoreticus van de periode van de Tweede Internationale, het uitdrukte: ‘De sociaaldemocratische partij is een revolutionaire partij, maar zij maakt geen revolutie.’ De revolutie zou namelijk door de werking van het kapitalisme zelf worden bewerkstelligd. Het beeld van het socialisme dat dientengevolge de overhand krijgt, is het beeld van een publieke organisatie van de nationale economie na de onteigening van de kapitaalbezitters. Want in deze visie werd ‘de maatschappij’ impliciet gelijkgesteld met ‘de nationale staat’.
Waarom moest het kapitalisme worden omvergeworpen? Bij een nauwkeuriger analyse waarom de socialistische beweging het kapitalisme als verwerpelijk beschouwde, komen twee argumenten naar voren.
De eerste kwaal van het kapitalisme die de socialistische beweging diagnosticeerde, was die van de ontmenselijking van de arbeid en de dehumanisering van het menselijk leven ten gevolge van de kapitalistische productiewijze. De tweede kwaal die werd onderkend aan het kapitalisme was de anarchie van de productie. Dat er geen geordende maatschappelijke productie bestond, uitte zich in terugkerende crises ten gevolge van de overproductie of, zo men wil, onderconsumptie.
| |
| |
Het kapitalistische productieproces: een anarchie waarin keer op keer crises uitbreken.
Deze twee kwalen kunnen in elkaars verlengde liggen, maar doen dat niet noodzakelijkerwijs. En in dat laatste geval bestaat er wel degelijk een spanning tussen beide diagnoses. Dehumanisering is niet hetzelfde als economische achteruitgang.
| |
Feitelijke prestaties van het socialisme
In afwachting van de verwachte overgang naar het socialisme begon de beweging langzamerhand van karakter te veranderen. Want het attentisme, het wachten op het komende socialisme dat alsmaar niet kwam, was psychologisch natuurlijk een moeizame prestatie. En wachten tot het kapitalisme het socialisme tot stand had gebracht, en dan ondertussen wat tegen het kapitalisme aan schoppen, dat was natuurlijk voor een politieke beweging volstrekt uitzichtloos. Daarom werd de weg naar het socialisme op een ‘tactische’ manier ingevuld als het streven naar lotsverbetering, in de eerste plaats van de arbeidersklasse, maar in feite van de burger in het algemeen.
Aan deze eerste fase van de socialistische beweging kwam met de Eerste Wereldoorlog een eind. Het uitbreken van de oorlog in 1914 vernietigde de illusie dat het socialisme een internationale beweging was. De beweging bleek te bestaan uit een conglomeraat van nationale partijen en het bleek ook dat ten tijde van oorlog de betrokkenheid bij de nationale staat toch groter was dan de internationale solidariteit. Dat was één illusie minder. (Waarbij zij aangetekend dat het internationalisme van het vroege socialisme voorafging aan staatsvormingsprocessen die nationale integratie bewerkstelligden. Wat dat betreft was het internationalisme altijd een illusie geweest.)
De tweede illusie die toen in scherven viel, was die van de verdergaande en automatische groei van de arbeidersklasse naar een meerderheid van de bevolking. Volgens de tellingen van de Amerikaanse socioloog Przeworski heeft alleen in België de arbeidersklasse meer dan de meerderheid van de bevolking uitgemaakt: in 1912 moet in België 51,2 procent van de bevolking tot het proletariaat hebben behoord, maar deze prestatie is nergens ter wereld - ook niet in België - herhaald of overtroffen. Kortom, na de Eerste Wereldoorlog kwam er ook een einde aan de illusie van een gestaag groeiend proletariaat.
| |
| |
Toch bleef men vasthouden aan de idee van de overgang naar het socialisme. De gedachte aan die overgang als een revolutie raakte op de achtergrond. De constructie van de socialistische maatschappij werd nu onderwerp van beschouwing. Langzamerhand begon de gedachte van het plansocialisme opgang te maken. In het Socialisatierapport van 1920 en Het Plan van de Arbeid van 1935, waarin een grootscheepse reorganisatie van het economisch leven werd voorzien, werd echter gesteld dat de uitvoering ervan niet het echte socialisme tot stand kon brengen, maar hoogstens een stap op de weg daar naartoe zou zijn. Deze plannen waren zeer fraai en de actie eromheen was uiterst feestelijk, maar dat neemt niet weg dat er nergens, ook niet buiten Nederland, veel van terecht is gekomen. Een planeconomie als voorportaal tot het ‘echte’ socialisme is nergens onder democratische verhoudingen gerealiseerd. En dat is maar goed ook, is men achteraf geneigd te zeggen.
De feitelijke werking ervan op de socialistische beweging was dan ook een heel andere dan de toen beoogde. Mede onder invloed van het plansocialisme begon namelijk de oorspronkelijke opstelling van de sociaaldemocratie ten opzichte van kapitalisme en staat te veranderen. De staat was in eerste instantie gezien als de grote tegenstander van internationalisme die vernietigd moest worden. Nu werd de staat echter ontdekt als middel bij uitstek waarlangs lotsverbetering (namelijk door wettelijke maatregelen) tot stand kon worden gebracht. Dat leverde de ambivalente houding op die in de hedendaagse PvdA fraai wordt geïllustreerd bij de afsluiting van partijcongressen. Ten tijde van Nieuw Links is men begonnen aan het eind van het congres ‘De Internationale’ te zingen. Vóór die tijd deed men dat niet, want de oudere generatie had een zorgvuldiger oog voor de tekst. En zo gebeurt het nu dat men op PvdA-congressen verkiezingsprogramma's aanneemt waarin van honderden verschillende onderwerpen de noodzaak van wettelijke maatregelen door de staat wordt benadrukt; vervolgens zingt men met z'n allen een lied dat zegt ‘De staat verdrukt, de wet is logen’; en ten slotte gaat iedereen tevreden naar huis.
Wat dit aangaat heerst er ook een wijdverbreid misverstand over het ontstaan van de sdap. Daarvan wordt altijd gezegd dat het ging om een conflict tussen enerzijds Domela Nieuwenhuis en de anarchisten die tegen het parlement waren, en anderzijds de sociaaldemocraten onder Troelstra die vóór het parlementaire stelsel waren. De inzet bijna honderd jaar geleden was echter een geheel andere. De inzet
| |
| |
was uitsluitend of het parlement al dan niet als agitatieplatform zou worden gebruikt. De meerderheid van de Sociaal-Democratische Bond (sdb) was daartegen, terwijl de oprichters van de sdap meenden dat ook het parlement als instrument voor agitatie kon worden gebruikt. Dat was dus allerminst een keuze voor de parlementaire democratie als waarde op zich. Pas in 1937 kwam de sociaaldemocratie tot een principiële aanvaarding van de parlementaire democratie, toen in het nieuwe beginselprogramma de onverbrekelijke eenheid van democratie en socialisme werd vastgelegd. De aanvaarding van de democratie, en daarmee van de nationale staat, betekende ook dat de sdap de politiek aanvaardde als het terrein waarop ze zich zou bewegen. Anders gezegd, de socialistische beweging kwam toen tot de conclusie dat zij een politieke partij was naast andere politieke partijen.
Terwijl de identiteit van het socialisme in de beginfase werd vastgelegd met het beeld van de toekomstige socialistische maatschappij waarin op een totaal andere manier zou worden gearbeid en waarin de politiek zichzelf overbodig zou hebben gemaakt, werd de identiteit van het socialisme daarna gevormd door het beeld van een partij die de belangen van een bepaalde bevolkingsgroep binnen een democratisch bestel naar vermogen nastreeft. Ook al wordt de laatste jaren gesproken van het einde van de ideologieën, in feite is het proces van ontideologisering van het socialisme destijds al begonnen en zijn toen de grootste stappen gezet. Het opgeven van het perspectief van een totaal andere socialistische samenleving bracht de genadeslag toe aan de politieke ideologie van het socialisme, maar zorgde er wel voor dat het arme deel van de bevolking, en met name de arbeidersklasse, burgerrechten kreeg die verder gingen dan actief en passief kiesrecht. De feitelijke prestatie van de socialistische beweging, althans in West-Europa, is in de eerste plaats geweest de emancipatie van een groot deel van de bevolking tot staatsburger.
Dat neemt niet weg dat de mythe van een andere, betere maatschappij is blijven voortbestaan. Het beeld van een totaal andere samenleving als utopie maakt nog altijd deel uit van het ‘ethos’ van de sociaaldemocratie. Daarnaast bleef op de achtergrond spelen dat de politieke partij van het socialisme toch vooral werd gezien als vertegenwoordiger van één bepaalde groep, namelijk de arbeidersklasse. Weliswaar zou die wel niet meer de grote meerderheid van de bevolking omvatten, maar toch altijd nog een aanzienlijk deel daarvan; het
| |
| |
was bovendien een groep die een min of meer homogene klasse vormde wat belangen, cultureel perspectief, opvattingen en ideologie betreft.
Dit heeft twee consequenties gehad waarmee wij in deze jaren nog steeds worstelen. In de eerste plaats heeft dat de werkelijke prestaties van de sociaaldemocratie, namelijk de emancipatie van een groot deel van de bevolking tot staatsburger, op de achtergrond gedrongen. Dat is te gemakkelijk als niet zó verschrikkelijk belangrijk afgedaan, omdat het werd geplaatst tegenover een onbereikbaar ideaal dat daardoor natuurlijk veel mooier was.
Het tweede nadelige effect was, dat door vast te houden aan die mythe, toch een zekere bloedverwantschap met het communisme werd gesuggereerd. Het viel toch niet te ontkennen dat in communistische staten het bezit van kapitaal in publieke handen was? Het is merkwaardig te zien dat, hoewel de sociaaldemocratie en het communisme in hun hele bestaan, al vanaf het grote debat tussen Kautsky en Lenin in 1918, water en vuur zijn geweest, de revolutie van 1989 en de daaropvolgende ondergang van het communisme juist vanwege het vasthouden aan de mythe van een socialistische maatschappij tot zeer nadelige gevolgen voor de sociaaldemocratie heeft geleid.
| |
Verzorgingsstaatsocialisme
Na de Tweede Wereldoorlog breekt een derde fase aan in de ontwikkeling van het socialisme. Dan wordt de identiteit van de sociaaldemocratie vooral gebaseerd op de opbouw van de verzorgingsstaat als een compromis tussen arbeid en kapitaal. Dit compromis maakte ook de vroegere denkbeelden over planning en sturing van de economie overbodig. De oorspronkelijke drijfveer achter het planningsdenken van de vooroorlogse sociaaldemocratie was gelegen in de wens tot het beteugelen van de anarchie van de productiemiddelen in het kapitalisme, die immers tot terugkerende crises leidde. De gedachte was dat als de productie maar goed werd geordend en gepland, dan economische crises niet meer zouden kunnen optreden.
Na de Tweede Wereldoorlog bleek dat het echter helemaal niet nodig was om een buitengewoon ingewikkelde en zwaarwichtige planeconomie op te zetten met als doel beheersing van het economisch leven. Dankzij de keynesiaanse conjunctuurpolitiek, waarbij het eco- | |
| |
nomisch leven in een hausse door overheidsingrijpen kon worden afgeremd en in een depressie kon worden gestimuleerd, bleek een redelijke mate van sturing van de economie mogelijk. Ingrijpen van de overheid hoefde dus niet te betekenen dat de overheid de hele industrie, of het hele productiepark in handen moest nemen. Met behulp van financiële en begrotingspolitiek kon men even goed sturen - of even slecht, zoals later zou blijken.
Bovendien bleek dat een heleboel noden en tekorten konden worden opgelost, niet door nationalisatie of socialisatie, maar door het scheppen van collectieve rechten en door het instellen van collectieve verzekeringen op verzekerings- of belastingbasis om in bepaalde collectieve behoeften zoals ouderdomsvoorziening, gezondheidszorg, enzovoort te voorzien.
De verzorgingsstaat is dus gebaseerd op een acceptatie van het kapitalistische marktproces als het waarschijnlijk beste middel voor het aanpassen van vraag aan aanbod, en op de gelijktijdige constatering dat het marktmechanisme niet per definitie een eerlijke of rechtvaardige uitkomst biedt. Voor zover dat niet het geval is zorgt de staat ervoor dat de uitkomsten van de markt worden gecorrigeerd door staatsinterventie en door het instellen van collectieve voorzieningen. Hoewel het stelsel van de verzorgingsstaat dus allerminst een uitvinding van de sociaaldemocratie is geweest, werd de identiteit van sociaaldemocratische partijen zeer sterk verbonden met de verzorgingsstaat zoals die na de Tweede Wereldoorlog overal in West-Europa is opgebouwd. Dat had een aantal belangrijke gevolgen.
In de eerste plaats kunnen we constateren - achteraf misschien gemakkelijker dan toen we er middenin zaten - dat de uitbouw van de verzorgingsstaat in termen van geld sneller ging dan de groei van de welvaart. Dat kon een hele tijd doorgaan omdat de economie zich vanaf het eind van de jaren vijftig en zeker in de jaren zestig zo gunstig ontwikkelde, dat de particuliere inkomens desondanks bleven groeien. Toen de economische groei afnam en in de jaren zeventig overging in een negatieve groei moest de verzorgingsstaat wel in de problemen komen. En niet alleen de verzorgingsstaat kwam in de problemen. Juist vanwege de identificatie van de sociaaldemocratie met de verzorgingsstaat moest ook de sociaaldemocratie wel in de problemen komen.
Een tweede gevolg was dat door het verzorgingsstaatsocialisme het object van de sociaaldemocratie, de arbeidersklasse, langzamerhand
| |
| |
van karakter veranderde en uit het zicht verdween. In de oude theorie was de arbeidersklasse het object van de sociaaldemocratie; niet in de eerste plaats omdat de arbeiders zo zielig waren, maar vooral omdat de arbeidersklasse de klasse van de toekomst was. In het verzorgingsstaatsocialisme ontstaat juist het omgekeerde perspectief. Het object van de sociaaldemocratie werd gevormd door diegenen die buiten de boot vallen: de achtergestelden, de zwakken, de onderkant van de samenleving. Het perspectief was dus verschoven naar degenen die de toekomst blijkbaar niet hebben.
Een derde gevolg was dat in deze periode een grote mate van sociale differentiëring van de bevolking in het algemeen en van de arbeiders in het bijzonder optrad. Hoewel de arbeidersklasse ook in de jaren twintig beslist niet homogeen was, kun je op foto's uit die tijd precies aan de kleren zien wie tot welke klasse behoort. In de jaren vijftig is dat ook nog enigszins mogelijk, maar tegenwoordig is dat allang niet meer het geval. In plaats van een homogene arbeidersklasse die inderdaad als klasse kon worden geïdentificeerd niet alleen in beroepsmogelijkheden maar ook in leefstijl, is er een veelheid van verschillende beroepsgroepen en leefstijlen ontstaan. Daarvan kan gezegd worden - wanneer men per se de klassieke marxistische terminologie wil handhaven - dat het merendeel voor het levensonderhoud is aangewezen op de verkoop of verhuur van arbeidskracht. In die zin is inderdaad 90 procent van de bevolking nu proletariër: van de spreekwoordelijke putjesschepper tot de president-directeur van Philips. Maar een dergelijke aanduiding is natuurlijk onzinnig geworden, want daarin worden zo veel verschillende groepen en leefstijlen besloten dat men onmogelijk kan doen alsof dat een homogene klasse is.
| |
Crisis van de sociaaldemocratie
Ik ben begonnen met te zeggen dat de sociaaldemocratie ontstaan is als antwoord op de uitdaging van het kapitalisme. Nu zijn er tegenwoordig ook in de kring van de PvdA mensen die de term ‘kapitalisme’ maar een ouderwets begrip vinden. Het kapitalisme bestaat echter naar mijn mening nog steeds. Het is wel van karakter veranderd, maar dat wil volstrekt niet zeggen dat het huidige verzorgingsstaatsocialisme inhoudt dat er zoiets als een gemengde orde tussen kapitalisme en socialisme is ontstaan. Tinbergen heeft deze stelling betrokken.
| |
| |
Volgens hem valt het echte kapitalisme heel precies historisch te traceren, namelijk in Groot-Brittannië tussen 1830 en 1840. In die periode bestond naar zijn mening het kapitalisme in zijn zuiverste vorm, want toen was geen sprake van overheidsingrijpen. Tinbergen stelt dus kapitalisme gelijk met de afwezigheid van overheidsingrijpen in de economie. Ik acht deze stelling volstrekt niet juist, omdat het kapitalisme historisch altijd heeft bestaan bij een mengeling van staatsinterventie en staatsonthouding in de economie. Het kapitalisme bestaat in deze vorm al vier eeuwen en heeft pas in de negentiende eeuw de vorm gekregen van industrieel kapitalisme met een bijbehorende ideologie van staatsonthouding. Wat wij nu meemaken, het verzorgingsstaatsocialisme, is alleen maar een variant daarop.
Dit moderne kapitalisme beweegt zich nog steeds voort in perioden van opgang en ondergang en produceert op termijn grotere en kleinere crises. Twee Nederlandse sociaaldemocraten hebben daar in hun geschriften voor het eerst op gewezen: de economen J. van Gelderen en Sam de Wolff. Dat zijn de ontdekkers geweest van de lange golf in het kapitalisme: de ontdekking dat in de vier eeuwen dat het kapitalisme nu bestaat, het wordt gekenmerkt door op- en neergaande golfbewegingen in de economie van gemiddeld zo'n 70 jaar. Mijn these is nu dat de opkomst en bloei van de verzorgingsstaat samenvalt met de tiende opgaande golf in de kapitalistische wereldeconomie. Die opgaande golf zette ongeveer ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in en was begin jaren zeventig over zijn hoogtepunt heen om vervolgens in de neerwaartse golf over te gaan. Ongeveer op het moment dat de converteerbaarheid van de dollar in goud in 1971 werd opgeheven, zette de neergang van de tiende lange golf in de kapitalistische wereldeconomie in. Wij zitten nog steeds in die neergaande golf en wij mogen hopen dat eind jaren negentig de golfbeweging weer ombuigt, maar voorlopig is dat nog niet het geval. En de neergang, de crisis in de economie, is tegelijkertijd ook de crisis geweest van de verzorgingsstaat en daarmee de crisis van de sociaaldemocratie.
Deze laatste crisis is erger geworden dan nodig was geweest, omdat de PvdA niet tijdig de bakens heeft verzet. Toen de PvdA eind jaren zeventig in de gaten kreeg dat de maatschappelijke ontwikkeling het karakter van een crisis had gekregen, had ze op grond daarvan, of mede op grond daarvan, tot een herziening van haar programma kunnen komen. In plaats daarvan is ze doorgegaan met te doen alsof er niets aan de hand was. Gevolg daarvan was dat de verzorgingsstaat in ie- | |
| |
der geval tot in de jaren 1976/77 sneller bleef groeien dan het nationaal inkomen. Ook toen de economie al in een toestand van een recessie verkeerde, is dat volgehouden. Dat is de voornaamste oorzaak van de crisis waarin de sociaaldemocratie zich op dit moment bevindt. De sociaaldemocratische beweging had in de jaren zeventig of in het begin van de jaren tachtig wel degelijk tot de ontdekking kunnen komen dat een aantal maatschappelijke ontwikkelingen die in het verzorgingsstaatsocialisme besloten lagen, moesten worden gekeerd, omdat ze hun eigen ondergang naderbij brachten. Maar het kostte destijds in de PvdA alleen al verschrikkelijk veel moeite om ervan doordrongen te raken dat een systeem dat sneller groeit dan de inkomsten die ervoor nodig zijn, op den duur onherroepelijk kapotgaat. De geschiedenis van de Duisenberg-norm van 1976 is zeer illustratief in dit verband. Minister van Financiën W.F. Duisenberg was de eerste die een poging waagde om de verdere groei van de verzorgingsstaat enigszins in te tomen. Duisenberg stelde dat de kosten van de verzorgingsstaat in het vervolg niet meer dan één procent harder dan het nationaal inkomen mochten groeien. Het ging dus in het geheel niet om een bezuiniging, maar uitsluitend om een afzwakking van de enorme groei van de verzorgingsstaat. Niettemin werd de maatregel in de PvdA als een buitengewoon diepe ingreep gezien, als een bijna ontoelaatbare inbreuk op de opgebouwde verworvenheden. Na de mislukte poging tot
prolongatie van regeringsverantwoordelijkheid in 1977, werd de norm van Duisenberg snel vergeten.
Maar behalve een sanering van de economische basis van de verzorgingsstaat was ook een aantal andere zaken van het sociaaldemocratisch program dringend aan herziening toe. Het uitgangspunt van het verzorgingsstaatsocialisme dat er grote collectiviteiten van burgers zijn die moeten worden gesteund omdat ze niet in staat zijn voor voldoende eigen inkomen te zorgen, is juist door de groei van de verzorgingsstaat in toenemende mate achterhaald. De collectiviserende oplossingen van de verzorgingsstaat, die bovendien de neiging hebben over elkaar heen te schuiven en de zaak ondoorzichtig te maken, passen steeds minder in een wereld waarin dergelijke collectiviteiten, zoals bijvoorbeeld ‘de’ arbeidersklasse, niet meer bestaan. Steeds meer mensen staan tegenwoordig als afzonderlijke individuen in de maatschappij. Dat moet positief beoordeeld worden, want dat was het doel van het emancipatiestreven van de PvdA.
Alleen is de PvdA in haar gedachtewereld en ideeënvorming nog
| |
| |
niet tot dit inzicht gekomen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het politiek debat rond de ziektekostenregelingen. De PvdA en de socialisten zijn er altijd voor geweest om collectief, en dus voor iedereen, per volksverzekering zorg en bijstand (niet ‘de’ bijstand) te regelen. Ze deden dat vanuit twee gedachten. In de eerste plaats deden ze dat op grond van de stelling dat sommige mensen niet genoeg inkomen hebben om zich persoonlijk te verzekeren. In de tweede plaats gingen ze daarbij uit van de gedachte dat de mensen nog niet voldoende geëmancipeerd zouden zijn om voor hun eigen toekomst verantwoorde keuzen te maken, zodat ze wanneer ze wel geld ter beschikking zouden hebben dat eerst uitgeven voor hun gezondheid en dan pas daarvan op vakantie naar Spanje gaan. Terwijl de PvdA daarom alles collectief wil regelen, zie je aan de andere kant partijen als cda en vvd die vinden dat dergelijke voorzieningen via het particuliere verzekeringswezen moeten worden geregeld. Hier mag het marktprincipe dus hoogtij vieren, terwijl iedereen op zijn klompen kan aanvoelen dat het er net zo zal werken als bij de benzineprijs. Als al die particuliere verzekeringsmaatschappijen een tijd lang op de markt hebben geopereerd, zullen ze onder elkaar uitmaken dat een bepaalde prijs toch eigenlijk het beste is voor hun pakket. Allemaal zullen ze, net als bij de benzinepompen van de verschillende merken, ongeveer hetzelfde tarief gaan hanteren. Dag consumentenvrijheid!
| |
Misvattingen
Het vasthouden van de PvdA aan de idee van collectieve voorzieningen druist in tegen de maatschappelijke ontwikkeling die in de richting van steeds verdergaande individualisering gaat. Dit vasthouden komt voort uit een aantal misvattingen dat nog steeds binnen de PvdA leeft.
De eerste misvatting is de opvatting dat de ontwikkeling van de welvaart van de afgelopen eeuw het einde van het kapitalisme heeft betekend. Integendeel, benadrukt moet worden dat het kapitalisme al vier eeuwen bestaat, dat het nu al een eeuw de hele wereld omspant, en dat het in steeds duidelijker zichtbare processen van internationalisering en commercialisering in steeds hoger tempo om zich heen grijpt.
Een tweede misvatting van de socialistische beweging is geweest dat ze de illusie koesterde, en nog steeds koestert, dat politieke pro- | |
| |
blemen, en dus ook de problemen die voortvloeien uit het kapitalisme, op nationaal niveau kunnen worden opgelost. Wij zien echter dat alle grote problemen die door het kapitalisme worden veroorzaakt, internationaal zijn en dat de pogingen om die politiek op staatsniveau te beheersen tot nog toe vrijwel altijd hebben gefaald. Als u kijkt naar ‘Europa 1992’, dan is dat in de allereerste plaats een poging om Europa als markt te behouden voordat de Japanse industrie alle inheemse industrie heeft weggevaagd, en pas in de tweede plaats is dat een debat over politieke samenwerking of over de sociale aspecten die het proces van toenemende integratie en internationalisering met zich meebrengt.
Een derde misvatting is dat de socialistische beweging meende een alternatief voor het kapitalisme te hebben. Hoewel ik dat betreur, moet ik toch constateren dat, ondanks alle retoriek en alle verschillende socialistische theorieën, een alternatief voor het kapitalisme als een productiewijze op wereldschaal niet bedacht is. Voor zover zo'n alternatief wel bedacht en in praktijk is gebracht, zoals in Oost-Europa of de Sovjet-Unie, heeft het nog erger uitgewerkt dan het kapitalisme zelf. Wanneer men ervan uitgaat dat de wereld niet meer uit heel kleine maatschappelijke eenheden kan bestaan, maar één heel grote interdependente eenheid is met een hoge mate van arbeidsverdeling, dan is naar mijn mening het kapitalisme de enig mogelijke vorm waarin zo'n arbeidsverdeling en zo'n productiewijze zich kan voordoen.
Dergelijke constateringen zijn uiteraard niet leuk voor socialisten, omdat eruit voortvloeit dat de twee klassieke kwalen van het kapitalisme, uitbuiting en onderbenutting dan wel overbenutting van de factor arbeid, blijven bestaan. Misschien zal dat niet in dezelfde mate het geval zijn als in de negentiende eeuw, hoewel ook dat niet moet worden uitgesloten. Het feit dat het in de kernstaten van het kapitalisme, waar Nederland al drieënhalve eeuw deel van uitmaakt, mooier toegaat dan in de rest van de wereld, betekent immers niet dat het er elders goed voor staat; dat alle staten buiten die kern op den duur in de welvaart van de kern kunnen delen. Omdat de socialistische beweging er niet in zal slagen het kapitalisme te vervangen door iets anders, kan de beweging zich maar het beste toeleggen op het aan banden leggen van de grote uitwassen van het kapitalisme. Hoewel dat op nationaal niveau vaak redelijk is gelukt, is daar op internationaal niveau nog geen begin mee gemaakt. De toekomst van de sociaalde- | |
| |
mocratische beweging zal daarom in de eerste plaats internationaal moeten zijn: er moet een internationalisering ook van de sociaaldemocratische politiek komen, want het wordt steeds duidelijker dat er op nationaal niveau maar zeer betrekkelijke mogelijkheden zijn om de uitwassen van het kapitalisme aan te pakken.
| |
Ontmythologisering
De feitelijke prestaties van de sociaaldemocratische beweging hebben gelegen in het zo effectief mogelijk maken van het (staats)burgerschap van mensen. Wat dat betreft is het grote verschil tussen de klassieke liberale en de sociaaldemocratische visie dat het niet alleen gaat om formele rechten van mensen, maar ook om de materiële voorwaarden waaronder die rechten kunnen worden uitgeoefend. Het gaat niet om het gelijke recht van miljonairs en clochards om onder de bruggen van de Seine te slapen, zoals Maupassant in de vorige eeuw schreef. Het gaat om de materiële voorwaarden waaronder de rechten van burgers effectief kunnen worden uitgeoefend. Door nadruk te leggen op de effectieve uitoefening van rechten heeft de sociaaldemocratie in feite altijd een program van effectief burgerschap nagestreefd. Dat program is het waard om serieuzer te nemen dan in het verleden is gebeurd.
Dit betekent dat de rol van de sociaaldemocratie een andere is geworden dan in alle vroegere opvattingen het geval is geweest. Er zijn twee zeer grote verschillen. In de eerste plaats kan de PvdA niet meer een partij zijn die de illusie heeft dat ze een historische beweging of een klassenbeweging vertegenwoordigt of aanvoert. In de tweede plaats moet de PvdA erkennen dat ze niet meer is dan een politieke partij net als alle andere politieke partijen. Bovendien kan ze er niet meer van uitgaan dat een bepaald deel van de samenleving automatisch en in principe achter haar staat. Ze zal dus - om het in markttermen te zeggen - moeten gaan opereren op de kiezersmarkt, om met een program voor effectief burgerschap een zo groot mogelijk deel van de bevolking achter zich te krijgen in de politieke strijd met andere politieke partijen. Dit betekent een krachtige ontmythologisering van wat wij onder ‘sociaaldemocratie’ verstaan en wat wij onder ‘socialisme’ hebben verstaan. In feite is die ontmythologisering al in de eerste helft van de twintigste eeuw begonnen en moet zij nu alleen
| |
| |
nog tot haar uiterste consequentie doorgezet worden. Hoe langer de mythe van socialisme nog als een loden bal aan de enkels van de PvdA wordt meegesleept, hoe desastreuzer dat voor de toekomst van de socialistische beweging zal zijn.
In: Jan Nekkers & Bart Tromp (red.), Contouren van vernieuwing. Heroriëntatie in de Partij van de Arbeid, Amsterdam, wbs, 1992.
|
|