Karl Marx
(1983)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
10
| |
[pagina 147]
| |
van de ene kuur naar het andere kuuroord, zonder dat zijn gezondheid verbetert. Stilzitten doet hij ook niet. Anderhalf jaar werkt hij aan een revisie ten behoeve van een tweede druk van Das Kapital; naar eigen zeggen besteedde hij meer tijd aan de Franse vertaling van dat boek dan aan het schrijven van het origineel. De buitenwereld schrompelt ineen; Marx ontvangt nog zelden bezoekers en trekt zich steeds meer terug in de kring van zijn familie. Voor zijn vrienden houdt hij de schijn op nog steeds bezig te zijn met het grote werk. ‘Toen Engels na de dood van Marx de zorgvuldig voor hem verborgen gehouden kisten, dozen en pakketten openmaakte... stond hij voor een onmogelijke taak, en was hij ontzet over wat hij aantrof. Tegenover Bebel heeft hij zich enigszins merkwaardig verdedigd: “Als ik dát geweten had, dan had ik hem geen dag en geen nacht met rust gelaten”.’Ga naar eind2. Toch vormt de geestelijke en lichamelijke achteruitgang van Marx niet de enige, en zelfs niet de voornaamste verklaring voor het feit dat hij zijn levenswerk niet voltooid heeft. De innerlijke tegenstrijdigheden van zijn project, die zich schijnbaar lieten overwinnen in de taal van pamfletten en polemieken, bleken onoverkomelijke problemen te vormen zodra Marx ze te lijf ging op het niveau van de wetenschappelijke analyse. Naar buiten toe heeft hij nooit iets laten blijken van de onoverbrugbare dilemma's waarop zijn theorieën uiteindelijk strandden. Maar dit zwijgen is welsprekend als men het verbindt met de raadselachtige onvoltooidheid van zijn grootste werk. Men kan deze algemene verklaring nog toespitsen op één element: het politieke vocabularium van de politieke economie, gecombineerd met de doelstelling van Marx om de noodzakelijke transformatie van de burgerlijke produktiewijze aan te tonen, leidt onherroepelijk tot een organistische theorie, waarin de produktiewijze wordt opgevat naar analogie van een biologisch organisme. Daarop worden vervolgens functionalistische verklaringen toegepast. In deze termen is bijvoorbeeld het eerste deel van Das Kapital geïnterpreteerd door de Russische econoom Illarion Ignatjewitsch Kaufmann, waarbij hij de methode van Marx als volgt ka- | |
[pagina 148]
| |
rakteriseert: ‘De wetenschappelijke waarde van zulk onderzoek bestaat in het aan het licht brengen van de bijzondere wetten die ontstaan, bestaan, ontwikkeling en dood van een gegeven maatschappelijk organisme en zijn opvolging door een ander, hoger, reguleren. En deze waarde heeft het boek van Marx inderdaad’.Ga naar eind3. Met deze karakteristiek stemt Marx in het nawoord bij de tweede druk, in 1873, nadrukkelijk in. Maar zo'n benadering van maatschappelijke verschijnselen is niet te rijmen met het oorspronkelijke uitgangspunt van Marx, waarin de ‘wetten’ van de maatschappij slechts gelden, zolang de mensen hun veranderlijke karakter niet doorzien, en waarin de opheffing ervan mogelijk wordt gemaakt door het revolutionaire handelen van het proletariaat. De ambivalentie van Marx op dit punt valt af te lezen uit zijn visie op Darwin. Voor diens werk had hij de grootste bewondering; al onmiddellijk na het verschijnen van On the Origin of Species by Means of Natural Selection, or the Preservation of Favoured Races in the Struggle for Life (zoals de volledige titel van Darwins hoofdwerk luidt) schreef Marx aan Engels: ‘...dit is het boek dat de natuurhistorische fundering van onze visie geeft...’.Ga naar eind4. Maar enkele jaren later merkt hij op dat het ‘merkwaardig is hoe Darwin tussen de beesten en planten zijn Engelse samenleving terugvindt, compleet met arbeidsverdeling, concurrentie, ontwikkeling van nieuwe markten, “ontdekkingen” en de malthusiaanse “strijd om het bestaan”. Het is de bellum omnia contra omnes van Hobbes, en het doet me denken aan Hegels Phänomenologie waarin de burgerlijke samenleving voorgesteld wordt als een “geestelijk dierenrijk”, terwijl bij Darwin het rijk der dieren wordt voorgesteld als de burgerlijke samenleving’.Ga naar eind5. In deze twee brieffragmenten vindt men de tegengestelde visies in het latere werk van Marx terug. In zijn oorspronkelijke visie is de werkelijkheid altijd menselijke werkelijkheid, omdat het de mens is die de natuur schept, en het is vanuit zijn positie als sociaal wezen dat hij ook de natuur waarneemt en interpreteert. De anatomie van de mens is de sleutel tot de anatomie van de aap, niet andersom: omdat hij zich niet bewust is van deze methodische regel, projecteert Darwin de | |
[pagina 149]
| |
Engelse samenleving van de negentiende eeuw op het rijk van de natuur.Ga naar eind6. Een uitwerking van de gedachte dat Darwin ‘het natuurhistorisch fundament’ van de politieke theorie van Marx heeft ontwikkeld, leidt echter onherroepelijk tot een heel ander beeld: dat van een universum, functionerend volgens onveranderlijke natuurwetten die onafhankelijk van de mens bestaan en hoogstens door hem kunnen worden ontdekt; een universum waarvan de menselijke samenleving niet meer is dan een bijzonder onderdeel. Aan zo'n uitwerking heeft Marx zich echter zelf nooit gewaagd. Nog op de drempel is hij teruggedeinsd. | |
Het ontstaan van het orthodoxe marxismeIn de ‘Internationale’ had de Duitse arbeidersbeweging geen rol kunnen spelen, omdat deelname eraan aan Pruisische staatsburgers verboden was. Naast de Algemene Duitse Arbeidersvereniging, de partij van de in 1864 in een duel gestorven Lassalle, richtten Wilhelm Liebknecht en August Bebel, twee aanhangers van Marx, in 1869 een eigen partij op. Na de ondergang van de Internationale was deze partij de enige politieke organisatie waarop Marx invloed uitoefende; of liever gezegd: waarvan de leiding Marx en zijn theorieën als ideologische leidraad aanvaardde. De relatie tussen Marx en de partij van de Eisenachers (in Eisenach was de partij indertijd opgericht) was echter een geheel andere dan die bestaan had tussen Marx en de Communistenbond en Marx en de Internationale. Marx had nu geen werkelijke bemoeienis meer met de formulering van de politiek van de partij, maar vervulde (samen met Engels) de rol van norse grootvader, bij wie de partijleiders regelmatig, maar met beklemd gemoed, op bezoek gingen. In 1875 kwam het tot een fusie tussen de Lassalleanen en de Eisenachers. Op een gemeenschappelijk congres in Gotha werd de SPD (toen nog SAD, Sozialistische Arbeiterpartei Deutschlands, geheten) opgericht, op basis van een nieuw, gemeenschappelijk program. Vanuit Londen schreef Marx een furieus commentaar bij het | |
[pagina 150]
| |
concept voor dit Gothaer Programm. Hij was van mening dat zijn aanhangers zich ideologisch hadden uitverkocht aan de Lassalleanen en hoopte met zijn kritische notities het congres ertoe te brengen het concept naar zijn smaak aangepast te veranderen. De leiding van de Eisenachers nam kennis van de opmerkingen van Marx - in feite zijn laatste politiek-theoretische interventie - maar publiceerde ze niet. Het isolement van Marx manifesteerde zich hier in zijn geheel verkeerde inschatting van de onderhandelingen die tot het Gothaer Programm leidden. Een aantal van de door Marx fel aangevallen punten in het program waren, anders dan hij dacht, niet van de Lassalleanen afkomstig maar van Wilhelm Liebknecht, zijn trouwste aanhanger door de jaren heen, door Marx privé overigens onveranderlijk aangeduid als ‘het rund Liebknecht’. Meer in het algemeen bleken de meningsverschillen tussen Eisenachers en Lassalleanen in het geheel niet te sporen met de ideeën van Marx daarover.Ga naar eind7. Deze misvatting van Marx zegt tegelijk wat over de mate waarin al in deze tijd zijn ideeën door zijn aanhangers gedeeld en gevolgd werden. In deze situatie zou enkele jaren later verandering komen, toen Engels in het wetenschappelijk bijvoegsel van het partijblad van de SAD een lange reeks artikelen begon te schrijven, gericht tegen de toentertijd in socialistische kringen populaire ideeën van de blinde geleerde Eugen Dühring, wie vanwege zijn felle aanvallen op collega's en zijn uitgesproken filosofisch materialisme het recht om aan een universiteit te doceren was ontzegd. Aanvankelijk viel de aanval van Engels slecht binnen de partij; op het partijcongres in 1877 scheelde het niet veel of Engels werd de verdere publikatie van zulke artikelen verboden, omdat ze over de hoofden van de meeste lezers heen zouden gaan. In 1878 verschenen de artikelen gebundeld in boekvorm, onder de titel Herrn Eugen Dührings Umwälzung der Wissenschaft (in de spreektaal veelal afgekort tot Anti-Dühring). Aan dit boek droeg Marx een hoofdstuk bij met kritiek op Dührings Kritische Geschichte der Nationalökonomie. Het laatste produkt van hun samenwerking heeft, net als het eerste, | |
[pagina 151]
| |
als thema de nietsontziende kritiek op een ideologische concurrent. Maar was Die heilige Familie in hoofdzaak het werk van Marx, bij de Anti-Dühring ligt het precies andersom. Sterker nog: het is nog steeds niet ondubbelzinnig duidelijk in welke mate Marx de inhoud van Anti-Dühring kende en in welke mate hij deze onderschreef. Eraan meegewerkt heeft hij - afgezien van dat ene hoofdstuk - niet; hij is al niet meer in staat tot grote geestelijke inspanningen. In zijn voorwoord tot de tweede druk (1885) vertelt Engels dat hij het manuscript in zijn geheel aan Marx heeft voorgelezen voor het in druk verscheen, dat zijn uiteenzetting bovenal door Marx was ontwikkeld en dat deze dan ook niet zonder diens voorkennis werd gepubliceerd.Ga naar eind8. Maar Marx heeft nooit publiekelijk de inhoud van Anti-Dühring voor zijn verantwoording genomen of de uiteenzetting van Engels tot de zijne gemaakt. De schaarse uitlatingen die hij over het boek aan derden heeft gedaan, maken niet duidelijk of hij het boek waardeerde als een geslaagde aanval op Dühring, dan wel als een correcte presentatie van zijn politieke theorie. Gedistantieerd heeft hij er zich echter evenmin van, zoals hij ook het zwijgen heeft bewaard over de fragmenten uit zijn Dialektik der Natur die Engels hem liet lezen. Daarin formuleerde de laatste nog uitgesprokener dan in Anti-Dühring zijn wereldbeschouwing. En wat deze kwestie zo brisant maakt, is dat de wereldbeschouwing, en de daarvan afgeleide politieke theorie die Engels in Anti-Dühring uiteenzet, consequent en systematisch vervat is in een nieuw vocabularium: dat van de natuurwetenschappen zoals die in die tijd beoefend en vooral gepopulariseerd werden. In zekere zin deed Engels hier hetzelfde wat Marx had gepoogd, toen hij zijn theorie trachtte te vertalen in het vocabularium van de politieke economie; want het waren de natuurwetenschappen die, met name onder invloed van de ontdekkingen van Darwin, Pasteur, Virchoff en al die andere pioniers, inmiddels de politieke theorie waren opgevolgd als de hoogst aangeschreven wijze van redeneren over sociale en politieke onderwerpen. Het orthodoxe marxisme dat Engels met Anti-Dühring schiep, is | |
[pagina 152]
| |
wat dat betreft een equivalent van het sociaal-darwinisme, dat in deze zelfde periode opgang maakte in de Verenigde Staten. Zo schiep Engels uit de theorieën van Marx, met hun onvoltooid karakter en hun door de aard van de zaak vaak ambivalente tendens, uit diens kritiek op het bestaande die nooit ontwikkeld werd tot een leer van het mogelijke, een systematische, alomvattende filosofie van mens en wereld, waarin de deterministische elementen in het werk van Marx tot een op het oog sluitend stelsel werden uitgewerkt. Blijft de relatie van dit in wezen metafysisch systeem tot de ideeën van Marx in biografische zin onopgehelderd, er kan geen twijfel over bestaan dat de wereldbeschouwing die Engels in Anti-Dühring en andere geschriften tot uiting brengt, meer gemeen heeft met bijvoorbeeld het positivisme van Auguste Comte dan met de oorspronkelijke visie van Marx. Er kan echter ook geen twijfel over bestaan dat de kordate wijze waarop Engels hier de ambivalenties en de dilemma's in het werk van Marx overwint, geresulteerd heeft in een politieke doctrine, die, in tegenstelling tot de duistere boodschap van Marx, in staat was om vertaald te worden tot eenvoudige leerstellingen, geschikt om begrepen te worden door het publiek waarvoor ze bestemd waren; en die zowel het prestige van wetenschap met zich mee droegen als de belofte van historische onvermijdelijkheid. Deze disciplinering en vulgarisering van het gedachtengoed van Marx was de noodzakelijke voorwaarde voor de ideologische effectiviteit ervan. In die zin is Engels de uitvinder van het marxisme - een term die toen Marx nog leefde alleen in Rusland werd gebruikt, en die Engels veel later pas met tegenzin moest accepteren - de gedachte dat de theorie van het proletariaat benoemd kon worden met de naam van degene die deze toevallig had ontdekt, is immers geheel vreemd aan de kern van de ideeën van Marx, want ze stelt deze theorie onbewust op één lijn met de doctrines van de utopische socialisten door haar toe te schrijven aan het willekeurige denkwerk van één man. Met Engels, de Paulus van het marxisme, voltrekt zich de definitieve breuk tussen het werk van Marx, dat geenszins een afgerond systeem vormt, en het marxisme als een opeenvol- | |
[pagina 153]
| |
ging van stelsels en theorieën die zich uitgeven als de ware erfgenamen van het denken van Marx. De laatste jaren van zijn leven zijn wel getypeerd als een langzame dood. Dat is overdreven. Ondanks de neergang in zijn geestelijke vermogens, die zich niet zozeer uitte in apathie als in het onvermogen zijn steeds verder in allerlei richtingen uitwaaierende studies terug te brengen tot een theoretisch samenhangende verwerking; ondanks zijn chronische kwalen genoot Marx van zijn nu niet langer financieel belaste bestaan en van zijn familieleven. Des te harder kwam de dood aan van zijn kleinkinderen, Charles Longuet (in 1874), Harry Longuet (in 1882) en Charles Lafargue (in 1873). (Twee andere kinderen van Paul Lafargue en Laura Marx stierven na respectievelijk twee maanden, in 1870, en zes weken, in 1871.) Jenny Marx, net als Marx ver voor haar tijd afgeleefd, stierf in 1881. De genadeklap was de dood van zijn dochter Jenny, in januari 1883. Marx stierf in zijn studeerkamer omstreeks drie uur 's middags, op 14 maart 1883. Op 17 maart werd hij begraven in Highgate Cemetery. Aan zijn graf vergeleek Engels hem met Darwin: ‘Charles Darwin ontdekte de wetten van de evolutie van de organische natuur van onze planeet. Marx is de ontdekker van de gang en ontwikkeling van de menselijke geschiedenis. (...) Zijn naam zal voortleven door de eeuwen, en zo ook zijn werk’.Ga naar eind9. | |
Karl Marx en het marxismeIn de slotzin van zijn grafrede heeft Friedrich Engels het gelijk meer aan zijn kant gehad dan in zijn vergelijking van Marx met Darwin. De intellectuele nalatenschap van Marx kan niet onder één noemer gebracht worden. Marx trachtte de politieke theorie die hij in zijn eerste periode in betrekkelijke rudimentaire vorm ontwikkeld had, te vertalen in een ander vocabularium dan dat van de door hem oorspronkelijk gebruikte hegelse filosofie. Maar die onderneming leverde botsingen op tussen de logica van zijn oorspronkelijke vertoog en die van de nieuwe vormen waarin hij dit wilde | |
[pagina 154]
| |
vervatten. Dit, gevoegd bij het - mede om deze reden - onvoltooide karakter van zijn belangrijkste werken en ideeën, zorgde ervoor dat Marx geen duidelijk politiek-theoretisch systeem naliet, maar een intellectuele erfenis vol onopgeloste spanningen en tegenstrijdigheden. Dit dubbelzinnige en open karakter van zijn ideeëngoed is de oorzaak van de interesse die zijn werk steeds opnieuw wekt op het niveau van filosofie en wetenschap. Dan moet echter onderscheid gemaakt worden tussen interpretatie en reconstructie. Bij interpretatie gaat het erom zo precies mogelijk aan de hand van teksten en gegevens, ontleend aan de context waarin deze geschreven zijn, te achterhalen welke bedoeling een auteur met een bepaalde tekst heeft gehad, en welke betekenis hij zelf aan die tekst toekende. Het oogmerk bij interpretatie is kortom de historisch-biografische opheldering van teksten. Bij reconstructie is de onderzoeker echter op een geheel ander doel gericht: hij wil denkbeelden, ideeën en argumenten die te vinden zijn in de teksten van een (klassiek) auteur reconstrueren tot een nu samenhangende en aan hedendaagse eisen van, bijvoorbeeld, wetenschappelijkheid beantwoordende theorie. Niet de relatie met de oorspronkelijke auteur en de oorspronkelijke context wordt verhelderd, maar de logische structuur die impliciet, en voor de auteur verborgen, aanwezig is in diens denkbeelden; of waarmee zijn denkbeelden in ieder geval niet strijdig zijn. Michio Morishima heeft bijvoorbeeld op basis van een aantal elementen uit de theorie van de politieke economie van Marx - maar met weglating van onder andere de arbeidswaardeleer - een stelsel van politieke economie geconstrueerd, dat de meeste, zo niet alle problemen waar Marx ons voor stelt, oplost.Ga naar eind10. Gerald Cohen publiceerde enkele jaren geleden een briljante reconstructie van de theorie van de geschiedenis bij Marx, waarin de technologisch-deterministische en de functionalistische lijn in het werk van Marx op een verfijnde en intellectueel hoogwaardige manier zijn uitgewerkt.Ga naar eind11. De nieuwe theorieën die zo ontstaan zijn gebaseerd op ideeën van Marx. Het zijn echter niet zijn theorieën. In de | |
[pagina 155]
| |
literatuur over Marx wordt het onderscheid tussen interpretatie en reconstructie veelvuldig genegeerd, met als gevolg dat de verwarring over wat de kern van zijn denkbeelden vormt grote en soms absurde vormen heeft aangenomen. Aan het wegwissen van het verschil tussen interpretatie en reconstructie liggen echter geen intellectuele factoren ten grondslag, maar politieke. Auteurs die zich om politieke redenen aangetrokken voelen tot Marx is het er steeds om te doen hun reconstructies van zijn werk voor te stellen als de lezing ervan die Marx zelf voor zijn rekening zou willen nemen. Hier wreekt zich de omstandigheid dat Marx óók door grote politieke bewegingen gevierd wordt als stichter en profeet - een omstandigheid die niet geldt voor politieke theoretici als Macchiavelli, Hobbes, Rousseau of Mill, en die bij dezen dan ook niet tot krampachtige pogingen heeft geleid latere reconstructies te presenteren als in wezen interpretaties van wat de oorspronkelijke auteur eigenlijk heeft bedoeld. Het werk van Marx stelt de lezer daarnaast voor problemen van een andere soort. Het onvoltooide karakter ervan maakt dat elke interpretatie vergelijkbaar is met het werk van archeologen die uit een beperkt aantal fossiele fragmenten het complete skelet van een voorwereldlijk monster moeten samenstellen. Naarmate er minder fragmenten zijn, neemt het aantal vrijheidsgraden bij het in elkaar zetten toe; in het geval van Marx wordt het probleem nog verder gecompliceerd, doordat het niet absoluut zeker is of de aanwezige fragmenten bij één en hetzelfde skelet horen, of dat er wellicht sprake is van verschillende skeletten - van een hegeliaanse brontosaurus, een technologisch-deterministische pterodactyl, een politiek-economische mammoet, een biologisch-darwinistische diplodocus, en een neo-rousseauaanse tyrannosaurus. In het laatste geval mag dan niet worden uitgesloten dat het skelet van het ene dier thuishoort in de maag van een ander. Deze ingewikkelde beeldspraak dient ook om duidelijk te maken dat er geen sprake kan zijn van één correcte en authentieke interpretatie van het oeuvre van Marx.Ga naar eind12. Ook voor wie zich wél houdt aan het onder- | |
[pagina 156]
| |
scheid tussen interpretatie en reconstructie, blijft een aantal moeilijk en misschien wel onmogelijk op te lossen problemen bestaan. Het eerste - maar niet het laatste - probleem bij iedere interpretatie van Marx is het gewicht dat men toekent aan de hegeliaanse dimensie in het gehele oeuvre van Marx. De interpretatie die in dit boek is gevolgd baseert zich op de stelling dat de hegelse vraagstelling naar de uiteindelijke verzoening van het absolute met het bestaande het fundament vormt van het werk van Marx in zijn totaliteit, ook al wordt dit fundament moeilijker zichtbaar, naarmate Marx er verder op bouwt. Ik heb gekozen voor deze interpretatie, omdat ik meen dat deze het meest consistent is met het werk van Marx, en met de ideeën die hij erover in brieven en andere stukken naar voren heeft gebracht. Maar, zoals gezegd, deze interpretatie is niet noodzakelijk en onweerlegbaar de enig juiste; op zijn best de historisch minst onhoudbare. | |
Tot slotDoor het werk van Marx is een groot aantal sociaal-wetenschappelijke, filosofische en politieke thema's en denkbeelden terechtgekomen in de politieke en wetenschappelijke debatten van de twintigste eeuw. In zoverre is zijn grote en blijvende invloed een onbetwistbaar gegeven, jenseits von Gut und Böse. Dat dit gebeurd is, moet toegeschreven worden aan het feit dat hij na zijn dood gecanoniseerd is tot de grondlegger van de belangrijkste revolutionaire beweging van de twintigste eeuw, het communisme. Niet door de inhoud van zijn werk, maar door deze omstandigheid is Marx de trechter geworden waardoor zulke uiteenlopende elementen als de analyse in termen van sociale klassen, de opvatting dat de staat een afgeleide is van de maatschappij, en de ideeën van de vroege socialisten tot ons zijn gekomen. Voor een deel is dat de bewuste toeleg van Marx geweest: zijn hele leven heeft hij ernaar gestreefd concurrerende visies op het socialisme intellectueel te vernietigen en de voor hem | |
[pagina 157]
| |
bruikbare elementen eruit onder eigen vleugels te nemen. In dit opzicht is hij als politiek theoreticus beter geslaagd dan in welke andere rol ook. Maar de enorme invloed van zijn werk, eerst op de Europese arbeidersbeweging, later op het communisme, was geen voor de hand liggende consequentie van zijn werken, die ook voor de leiders van die bewegingen vreemd en ontoegankelijk bleven. Zij werd pas mogelijk door de noodzakelijke vulgarisatie die Engels op basis van dat werk tot stand bracht. Deze interpretatie van Marx verminkte in veel opzichten zijn werk, maar ze accentueerde twee elementen die vanaf het begin een integrerend onderdeel waren van het project van Marx: heilsleer te zijn, en te zelfder tijd door te gaan voor wetenschap. Deze combinatie was onweerstaanbaar voor een emancipatiebeweging die vooruitgang en wetenschappelijke rationaliteit in de plaats had gesteld van millenaristische dromen, maar die de religieuze zekerheid van de laatste niet kon of wilde missen. Het werk van Marx voldeed, juist door de evangelisatie ervan door Engels, aan die behoefte; door zijn ondoorgrondelijkheid evengoed als door zijn loutere aanwezigheid. Het vermengde, zoals Kolakowski heeft betoogd, drie hoofdmotieven van het modernisme tot een explosief mengsel.Ga naar eind13. Marx is in de eerste plaats een romanticus, die met de romantische beweging deelde: de kritiek op het kapitalisme als de oorzaak van het teloorgaan van de natuurlijke banden tussen mensen, de idee van een waarlijk menselijke gemeenschap waar geen spanning meer mogelijk is tussen individu en groep, het aanmerken van de geldeconomie als de hoogste manifestatie van menselijke vervreemding. Maar terwijl de Romantiek de ideale samenleving situeerde in het verleden, projecteerde Marx haar naar de toekomst, en zag haar tot stand gebracht, niet door het opzijschuiven van technologie en kapitalisme, maar juist door hun werking. Op dit punt gaat het romantische motief bij Marx over in een tweede, het faustische of prometheïsche. Het is het motief van de mens die opstaat tegen zijn lot, die zélf schept in plaats van zich afhankelijk te maken of te weten van goden | |
[pagina 158]
| |
en tradities. Het faustische motief is ook dat van de mens die zijn vervulling vindt in het aardse, wat bij Marx een specifieke toespitsing vindt op het sociale als de enige dimensie van de werkelijkheid. Een derde motief is het rationalisme en determinisme van de Verlichting, de gedachte dat wetenschap de sleutel is zowel tot het begrijpen van de geschiedenis als tot het rationeel inrichten van de maatschappij, waarbij ‘wetenschap’ niet zozeer het proefondervindelijk en systematisch onderzoeken van de werkelijkheid inhoudt, maar staat voor een geloof dat ook de doeleinden van menselijk handelen wetenschappelijk zijn vast te stellen. Deze drie motieven staan in het oeuvre van Marx in een voortdurende en wisselende spanning tot elkaar. De combinatie ervan leidt niet onherroepelijk en logisch tot het communistische totalitarisme. In zekere zin is het leninisme, de basis van dit totalitarisme, te beschouwen als een fusie tussen de jakobijnse traditie, met zijn nadruk op voluntarisme en op de rol van georganiseerde revolutionaire voorhoedes, en het denken van Marx met zijn grote nadruk op organische ontwikkeling en historische noodzakelijkheid. Niettemin is er in het werk van Marx niets wat zich verzet tegen een totalitaire uitleg van zijn denkbeelden - behalve dan dat hij de totstandkoming van een totalitair regime door middel van een terroristische dictatuur uitdrukkelijk heeft uitgesloten. De enorme invloed die Marx uitoefent houdt niet het gelijk in van zijn ideeën, maar wel de onontkoombaarheid van de confrontatie ermee. Voor een deel hebben die ideeën hun specifieke lading verloren, omdat ze tot de hoofdstroom van het westerse denken zijn gaan behoren. De opvatting van Marx dat geschiedenis niet geschreven kan worden door alleen maar ideeën te beschrijven en sociale en economische ontwikkelingen te negeren, is bijvoorbeeld allang gemeengoed geworden. Daarmee zijn ze overigens niet altijd juist: zijn beroemdste politieke pamfletten, Der achtzehnte Brumaire des Louis Napoleons en Der Bürgerkrieg in Frankreich, kloppen beide wat betreft de analyse van de historische gebeurtenissen in het geheel niet.Ga naar eind14. De bril die Marx heeft geslepen | |
[pagina 159]
| |
biedt dan ook in veel opzichten een vertekend en misleidend beeld van de werkelijkheid. De fixatie op klassenverhoudingen van een bepaald type bemoeilijkt het zicht op nieuwe klassentegenstellingen en andere dimensies van sociale ongelijkheid. Op dezelfde manier valt te betogen dat het denken van Marx in termen van de ene produktiewijze die de andere opvolgt, van ‘het kapitalisme’ een ahistorische categorie heeft gemaakt, en in linkse bewegingen tot een vruchteloos denken in termen van ‘een breuk met het kapitalisme’ heeft geleid. En terwijl Marx op schitterende wijze laat zien hoe het marktmechanisme tot sociale ongelijkheden leidt, negeert hij de allocatieve functie van de markt, terwijl hij geen enkel institutioneel alternatief voor de markt noemt. Zijn grootste misvatting is echter zijn uitgangspunt dat economische macht en burgerlijke eigendom de basis van politieke macht vormen. Dit stempelt hem evenzeer tot een vooruitgangsoptimist als tot een gevangene van de burgerlijke, Europese negentiende eeuw. Het politieke succes van Marx - een succes dat hij zelf waarschijnlijk niet zo zou noemen - is tegelijk zijn falen. De combinatie van heilsleer en wetenschappelijke pretenties die dit succes mogelijk maakte, is gebaseerd op de hegeliaanse wortels in het denken van Marx. Die zelfde hegeliaanse erfenis maakte het Marx onmogelijk om zijn politieke theorie te presenteren in termen van morele principes en institutionele middelen, en daardoor toegankelijk te maken voor reflectie en debat. Zo eindigt hij als utopist. Mark Blaug heeft Marx ‘een meester van misplaatste concreetheid’ genoemdGa naar eind15.: alle kwalen van de maatschappij worden door hem toegeschreven aan ‘de burgerlijke produktiewijze’ en uiteindelijk aan de eigendom. Dat ‘vervreemding’ niet alleen een consequentie kan zijn van eigendomsverhoudingen, maar evengoed van bijvoorbeeld de organisatie van arbeid wordt door Marx genegeerd, zoals hij in zijn concept van vervreemding ook geen onderscheid maakt tussen wat men zou kunnen noemen ‘existentiële’ en ‘sociale’ vervreemding. Aangenomen dat ‘vervreemding’ niet een metafysisch begrip is, maar een verschijnsel dat in de | |
[pagina 160]
| |
werkelijkheid bij mensen kan worden aangetroffen, lijkt het mogelijk een deel van die vervreemding toe te schrijven aan de wijze waarop de samenleving, of de organisatie van de produktie geregeld is. In principe lijkt het dan mogelijk door een verandering van organisatie de oorzaken van deze vorm van vervreemding weg te nemen. Maar vervreemding is voor een heel ander deel inherent aan het menselijk bestaan: hoe volmaakt de maatschappij ook is ingericht, mensen zullen ziek worden en dood gaan, angsten kennen en vergeefs liefhebben, zij zijn man of vrouw, verlangend naar wat nog komen kan in hun jeugd, en machteloos terugziend in hun ouderdom. Deze existentiële vorm van vervreemding wordt in de antropologie van Marx geheel genegeerd. De enige keer dat in zijn geschriften de sterfelijkheid van mensen ter sprake komt, gaat Marx snel door: ‘De dood schijnt een harde overwinning van de soort over het specifieke individu, en de eenheid van beide tegen te spreken; maar het specifieke individu is alleen maar een specifiek soortwezen, en als zodanig sterfelijk’.Ga naar eind16. Dat is alles. Als aan de ene kant ‘misplaatste concreetheid’ het voornaamste tekort is van de politieke theorie van Marx, dan is dat aan de andere kant zijn even misplaatste vaagheid over de contouren van de gewenste samenleving. Herhaaldelijk is er in dit boek op gewezen dat Marx - op basis van zijn hegeliaanse vertrekpunt - niet alleen heeft afgezien van het beschrijven van uitgewerkte modellen van zo'n maatschappij, maar daarover steeds heeft geschreven in filosofische termen die volstrekt leeg bleven als het ging over hun feitelijke, maatschappelijke vertaling. Beladen met de werkelijkheid van het eerste driekwart van de twintigste eeuw, een werkelijkheid die de omkering van de verhouding tussen politiek en economie te zien gaf, is het voornaamste bezwaar tegen de politieke economie van Marx dat hij daarin geen conceptie heeft ontwikkeld over de politieke autonomie van het individu. Een dergelijke conceptie zou het namelijk niet kunnen stellen zonder een theorie van individueel eigendom. Frases dat in het socialisme of communisme de verworvenheden van de burgerlijke maatschappij opgeheven | |
[pagina 161]
| |
zullen worden en bewaard geven op dat probleem geen antwoord. Oog in oog met de geschiedenis van de laatste honderd jaar blijkt de politieke theorie van Marx, in zijn verschillende versies, bovenal van belang omdat ze even invloedrijk als misleidend is geweest. |
|