Karl Marx
(1983)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
9
| |
De Eerste InternationaleDe tweede grote wereldtentoonstelling die in 1862 in Londen werd georganiseerd, bracht een groot aantal Franse arbeiders op basis van een bijzondere afspraak tussen de Britse en Franse regering naar de stad. Vertegenwoordigers van deze speciale gastarbeiders legden contact met Engelse vakbonden, die in de voorafgaande periode tot een zekere ontwikkeling waren gekomen. Ook na de wereldtentoonstelling bleef dit contact in stand. In 1863 bracht de opstand die in Polen tegen het Russische bewind was uitgebroken de | |
[pagina 132]
| |
beide partijen tot een gemeenschappelijke stellingname. De hele negentiende eeuw was de Poolse kwestie het symbool bij uitstek van nationale en sociale emancipatie. Voor de moedige maar vergeefse pogingen van het Poolse volk om zich te ontworstelen aan de Russische dictatuur liep zowel de liberale burgerij als de arbeidersbeweging warm. In dit opzicht was Marx uitgesprokener dan wie ook. Hij beschouwde Polen als een ‘historische natie’ die in zekere zin in de internationale politiek de rol was toebedeeld die hij in de sociale kwestie had vergeven aan het proletariaat. Bovendien hoopte hij dat een opstand in Polen tot de wereldoorlog zou leiden die een eind zou maken aan het Russisch despotisme, waarna de proletarische revolutie ruim baan zou krijgen. Van de grote studie die hij zich in deze tijd voornam over de Poolse kwestie te schrijven is uiteindelijk niets terechtgekomen. Maar het neerslaan van de Poolse opstand door de troepen van de tsaar leidde tot intensivering van de contacten tussen Engelse en Franse arbeiders- en vakbondsleiders, contacten die zich uitbreidden tot andere radicale groeperingen. Marx was daar in het geheel niet bij betrokken. Min of meer bij toeval werd hij uitgenodigd aanwezig te zijn - als vertegenwoordiger van de Duitse arbeiders - bij een grote manifestatie die op 28 september 1864 in St. Martins Hall plaatsvond. Alle nationaliteiten en radicale politieke overtuigingen die toentertijd in Londen gevonden konden worden, waren vertegenwoordigd. De bijeenkomst was een succes, maar haar werkelijk gewicht ontleent ze aan de aanvaarding met algemene stemmen van een resolutie die uitsprak dat er een internationale associatie van arbeiders moest worden opgericht met als standplaats Londen. Marx, die de bijeenkomst zwijgend op de tribune had meegemaakt, werd benoemd in het meer dan vijftig leden tellende voorlopige comité dat statuten en een programma voor de nieuwe organisatie moest opstellen. Voor dit doel bleek een dergelijke vergadering te groot. Aan een veel kleiner subcomité werd nu deze taak gedelegeerd. Het vergaderde bij Marx thuis. Toen men bij een debat over de statuten om één uur 's nachts nog steeds delibereerde over het eerste van de veertig ontworpen artike- | |
[pagina 133]
| |
len, werd het de Engelse vakbondsleider Cremer teveel. Hij stelde voor de stukken bij dr. Marx te laten en het aan hem over te laten een bruikbaar ontwerp op te stellen. Het zegt wat over de indruk die Marx - op dat ogenblik nog steeds een man die niemand anders dan zichzelf vertegenwoordigde, en van wie het grote werk nog moest verschijnen - op zijn omgeving maakte, dat het voorstel van Cremer zonder protest werd aanvaard. Marx stortte zich met grote energie op deze taak en stelde binnen een week geheel nieuwe statuten op. Hij voegde daarbij een ‘adres aan de arbeidersklasse’, dat beroemd is geworden als het Inaugurele Addres van de Internationale - zoals de ‘International Working Men's Association’ de geschiedenis in is gegaan. Beide stukken werden zonder verdere amendering aanvaard. De enige overeenkomst tussen het Inaugurele Addres en het Communistisch Manifest is dat in beide gevallen Marx zoveel mogelijk rekening hield met de opvattingen van zijn opdrachtgevers. In het Inaugurele Addres komt dit vooral tot uiting in de voorzichtige toon van het document. Marx moest niet alleen rekening houden met de uiterst gevarieerde samenstelling van de Internationale, maar ook met de verre van revolutionaire stemming onder de deelnemers, met name onder de Engelse arbeidersorganisaties en vakbonden, die veruit het sterkst in de nieuwe organisatie vertegenwoordigd waren. In het eerste deel van het Addres betoogt Marx dat de ongekende economische ontwikkeling die Groot-Brittannië sinds 1848 had doorgemaakt, in het geheel niet ten goede is gekomen aan de arbeidersklasse. Des te treffender acht hij dit, waar Engeland in alle opzichten het verst ontwikkelde kapitalistische land van de wereld is. Engeland staat met andere woorden model voor de ontwikkeling van het kapitalisme in z'n algemeenheid. Het grote doel van de Internationale is de emancipatie van de arbeidersklasse. Deze kan slechts het werk zijn van de arbeidersklasse zelf. De strijd daarvoor is geen strijd om eigen voorrechten als klasse, maar om gelijke rechten en plichten voor iedereen en de afschaf- | |
[pagina 134]
| |
fing van alle klassenheerschappij. Politieke bewegingen moeten zich bij deze strijd onderschikken aan de economische, want het monopolie van de kapitalisten op de produktiemiddelen is de basis van het kapitalistische stelsel. Vervolgens memoreert Marx de geschiedenis van de arbeidersbeweging na 1848, gekenmerkt als deze is door het langs elkaar opereren van de verschillende nationale bewegingen, waarvan de nederlaag de enige gemeenschappelijke ervaring werd. Toch zijn er ook hoopgevende processen in gang gezet. Marx noemt er twee: de totstandkoming in Engeland van een arbeidsdag van tien uur, een principiële overwinning voor de arbeidersklasse; en de opkomst van de coöperatieve beweging. Gebaseerd op de denkbeelden van Robert Owen, tonen produktie-coöperaties feitelijk aan dat het mogelijk is efficiënt en succesvol te produceren zonder dat daarvoor een scheiding tussen kapitaalbezitters en arbeiders nodig is. Uit deze inspirerende ontwikkelingen valt af te lezen dat het door organisatie en mobilisatie van de arbeiders mogelijk is de politieke macht te veroveren die noodzakelijk is om op de ingeslagen weg verder op te rukken. Het Adres besluit met een korte passage over de internationale verhoudingen. Uit de pogingen van de Britse heersende klassen om de opstand van de slavenstaten in Amerika te gaan steunen evengoed als uit de idiote onverschilligheid waarmee de hogere klassen van Europa de Russische sluipmoord op Polen gadesloegen volgt voor de arbeidersklasse de noodzaak om over de grenzen heen te streven naar een internationale politiek die gebaseerd is op recht en moraal.Ga naar eind1. Met de oproep ‘Proletariërs van alle landen, verenigt u’ eindigde het Adres. Dat ‘landen’ staat er in plaats van ‘naties’, zoals het voorstel van de Italiaanse revolutionair Mazzini had geluid.Ga naar eind2. Het Adres bevat vele elementen die vreemd zijn aan de inzichten en opvattingen van Marx, met name die waarin sprake is van morele principes. Marx verontschuldigde zich daarvoor in een brief aan Engels. ‘Het was heel moeilijk het stuk zó op te stellen, dat onze mening in een vorm verscheen | |
[pagina 135]
| |
die ze aanvaardbaar maakte voor het huidige standpunt van de arbeidersbeweging... Wat hier nodig is, is fortiter in re, suaviter in modo.’Ga naar eind3. Aan dit devies heeft Marx zich in de acht jaren dat de Internationale bestond, zoveel mogelijk gehouden. De Internationale was dan ook een in feite onbestaanbare organisatie. Ze verenigde de meest uiteenlopende politieke opvattingen, en ze kon dat alleen maar doen door de eigen stellingnamen een vaag en zo algemeen mogelijk karakter te geven. Niettemin wekten de bewoordingen waarin Marx statuten en Addres had gesteld al tegenstand, onder de Franse Proudhonisten.Ga naar eind4. De oprichting van de Internationale veroorzaakte geen opschudding. Statuten en Addres verschenen als een stuiversbrochure in een oplage van 1000; slechts enkele radicale bladen drukten de tekst af. De Internationale was geen federatie van afzonderlijke partijen en bewegingen of vakbonden. Ze kende alleen individuele leden, die zich aansloten bij nationaal georganiseerde secties. Via Nationale Federale Raden waren deze verbonden met de Algemene Raad, die in Londen zetelde, en die tegelijk dienst deed als Nationale Federale Raad voor Groot-Brittannië. Het hoogste orgaan was het jaarlijkse Congres. Maar Algemene Raad noch Congres konden feitelijk bindende beslissingen opleggen aan de deelnemende secties en afdelingen. Groot werd de Internationale nooit; het aantal leden in de strikte zin van het woord kan op het hoogtepunt van haar bestaan moeilijk meer dan enkele tienduizenden hebben bedragen. Niettemin was ze de eerste arbeidersbeweging die op bovennationale uitgangspunten berustte. Haar aanhang bestond voor het merendeel niet uit echte proletariërs, als mijnwerkers en industrie-arbeiders. Het ging voornamelijk om ambachtslieden in nog niet geïndustrialiseerde bedrijfstakken; onder de leden van de Algemene Raad vindt men meubelmakers, schoenmakers, kleermakers, horlogemakers, boekbinders, plaatsnijders, houtsnijders en een vervaardiger van muziekinstrumenten. De kern van de Algemene Raad werd gevormd door Britse vakbondsleiders en politieke emigranten in Londen. Zij vormden de politieke | |
[pagina 136]
| |
basis van Marx, die ook lid werd van de Algemene Raad, maar zich zoveel mogelijk op de achtergrond hield, en officieel slechts secretaris voor Duitsland (en later ook Nederland) was. In deze Raad, die wekelijks bijeenkwam en waarvan de vergaderingen zeer trouw door Marx werden bezocht, wist hij zich door zijn intellect evenzeer als door een voor hem ongebruikelijk diplomatiek optreden, een centrale machtspositie te verschaffen. Het was Marx die in deze acht jaren steeds met voorstellen kwam en die ook steeds bereid en in staat was verklaringen op te stellen, die door de bewoordingen waarin ze werden gesteld ieders instemming vonden en tegelijkertijd uiting gaven aan de opvattingen van Marx. Het doet er daarbij slechts weinig toe dat met name de Britse leden van de Raad voornamelijk geïnteresseerd waren in vakverenigingszaken van direct belang, en, ‘bereid waren te stemmen voor elke politieke resolutie, hoe absurd ook; zij beschouwden zulke debatten als niet meer dan spel, dat niet ernstig genomen hoefde te worden’.Ga naar eind5. Marx beschouwde de Internationale als een machine om zijn eigen doelstellingen te verwezenlijken, maar tegelijkertijd lijken die doelstellingen te zijn aangepast aan een werkelijkheid die zoveel anders was dan die van 1848. Van de twee lijnen die al vanaf de jaren veertig door zijn werk lopen, de lijn van de revolutie die de uitkomst is van een catastrofale breuk met de continuïteit, en de lijn die revolutie juist ziet als een kwalitatieve verandering van het bestaande, daarvan lijkt de laatste nu de overhand te hebben gekregen. De arbeidersklasse moet zich organiseren en zich binnen de bestaande verhoudingen enerzijds bekwamen in de vaardigheden die ze later nodig zal hebben als ze aan de macht is gekomen; anderzijds moet ze zich toeleggen op het afdwingen van verbeteringen in de eigen levensomstandigheden. De enige weg die daartoe openstaat is de strijd voor algemene wetten, waarvan de naleving wordt afgedwongen door de staat.Ga naar eind6. Dit hield niet in, zo hield Marx zijn anarchistische tegenstanders in de Internationale voor, dat zo de macht van de staat werd versterkt. Integendeel, juist door zulke wetgeving - de tienurendag gold als model - werd de macht van de | |
[pagina 137]
| |
staat getransformeerd in een maatschappelijke richting ten dienste van de arbeidersklasse.Ga naar eind7. Te dien einde moest de arbeidersklasse zich veranderen ‘in een politieke partij geheel verschillend van, en tegenover alle oude partijen die gevormd worden door de bezittende klassen... om zo de overwinning van de sociale revolutie te verzekeren’.Ga naar eind8. Zulke uitspraken moeten gezien worden in de context van Marx' conceptie van politiek, die hij voor het eerst (en het laatst) uiteenzette in zijn jeugdgeschriften. Politieke acties waren geen middel op zich, en ze konden evenmin op zichzelf tot resultaat leiden, zolang staat en politiek nog geheel los, en dus tegenover, de maatschappij staan. Hervormingen langs de weg van parlementaire wetgeving konden de revolutie niet vervangen, maar zij konden eraan bijdragen de kloof tussen staat en maatschappij kleiner te maken, en daardoor het karakter van staat en politiek zelf te veranderen. Deze visie die Marx met grote vasthoudendheid bleef verdedigen tegen een groeiende oppositie binnen de Internationale, laat zich echter ook uitleggen als een pleidooi voor een reformistische politieke strategie, aangezien Marx nergens probeert aan te geven aan welke grenzen deze politieke hervormingsarbeid binnen de bestaande produktiewijze is gebonden. Het is dus niet verbazingwekkend dat later Bernstein de uitspraak van Marx over de tienurendag als niet alleen een praktisch succes, maar de overwinning van een beginsel, meegaf als motto aan Die Voraussetzungen des Sozialismus und die Aufgaben der Sozialdemokratie, waarin hij de politieke weg beschreef die de sociaal-democratische partijen en vakbonden in feite zijn gegaan. Binnen de Internationale stuitten zowel de politieke denkbeelden van Marx als zijn optreden op een groeiend verzet. De eerste oppositie waar hij mee te maken kreeg was niet zozeer tegen hem gericht, maar trachtte in de fase van het ontstaan van de Internationale deze een eigen politieke kleur te geven. Het ging hier om Mazzini en zijn volgelingen, die door Marx echter al bij de opstelling van statuten en Address buiten spel werden gezet, en zich vervolgens ver van de Internationale hielden. | |
[pagina 138]
| |
De Franse leden van de Internationale waren in overgrote meerderheid aanhangers van Proudhon (die in 1865 overleed). Van begin af aan verzetten zij zich tegen Marx zelf - zij poogden zelfs hem uit de organisatie te verwijderen omdat hij geen arbeider was - en tegen de wijze waarop Marx en de meerderheid van de Algemene Raad het programma van de Internationale uitlegden. De Proudhonisten wezen in principe elke politieke actie af, waartoe zij zelfs stakingen rekenden, en beschouwden de staat niet als een institutie die getransformeerd zou moeten worden, maar als een die men moest negeren. Bovendien waren zij de enige groep in de toenmalige arbeidersbeweging die in het geheel niet warm liep voor de Poolse zaak; zij hadden dan ook niets op met de anti-Russische politiek die Marx ook in de verklaringen van de Algemene Raad uitdroeg. De Proudhonistische oppositie had nog niet aan betekenis ingeboet, toen Michael Bakoenin zich meldde als lid van de Internationale. Hij vertegenwoordigde een veel fellere vorm van anarchisme dan Proudhon, en zijn aanhang (die voornamelijk uit Zuid-Europa kwam) was ook veel groter. Bakoenin werd van de Internationale lid met hetzelfde oogmerk als Marx: ook hij wilde de organisatie in dienst stellen van zijn eigen politieke visie. Maar Bakoenin kwam te laat: inmiddels had de Internationale een vorm aangenomen die strookte met de opvattingen van Marx, en was diens positie moeilijk aantastbaar. De oppositie van Bakoenin en de zijnen leidde tot een steeds scherper conflict binnen de Internationale, waaraan deze tenslotte ten onder ging. De Internationale - ‘dit Babylon’, noemde Marx haar privé - was alleen maar mogelijk, zolang zij zich baseerde op een zo algemeen mogelijke formule, waarop alle erbinnen te vinden stromingen zich konden verenigen. Naarmate de conflicten binnen de organisatie scherper werden, werd deze algemene formule door de meerderheid van de Algemene Raad toegespitst. Maar daardoor werd het conflict zelf weer onherroepelijker, en de status van de Algemene Raad, en dus van Marx, meer omstreden. De inhoudelijke kanten van dit conflict zijn nauwelijks | |
[pagina 139]
| |
minder gecompliceerd dan de buitengewoon ondoorzichtige en onoverzichtelijke vormen waarop ze organisatorisch gestalte kreeg. Een juist zicht wordt verder bemoeilijkt door de karikaturen die Marx, Bakoenin en hun respectieve medestanders van elkaar hebben nagelaten, terwijl deze negentiende-eeuwse tegenstelling later op een absurde manier is geduid vanuit ontwikkelingen in de twintigste eeuw. Het is echter evenzeer onzinnig om in het optreden van Marx en de Algemene Raad een model te zien van het heerschappij-systeem dat Lenin en Stalin zouden vestigen, als om Bakoenins dubbelzinnige kritiek op de dictatoriale macht van de Raad te beschouwen als een profetische kritiek op leninisme en stalinisme.Ga naar eind9. Dubbelzinnige kritiek. Want terwijl Bakoenin de staat als bron van alle kwaad zag, en in elk principe hiërarchie en organisatie al het embryo herkende van de staatsvorm, moest de afschaffing van de staat bewerkstelligd worden door geheime, streng gedisciplineerde genootschappen van beroepsrevolutionairen. Dat van de vele organisaties die Bakoenin met dit oogmerk oprichtte sommige alleen in zijn vruchtbare verbeelding bestonden en geen enkele maar een schijn van succes had, doet niets af aan deze merkwaardige tegenstrijdigheid. Dergelijke ideeën - en praktijken - waren voor Marx anathema: zij waren een extreme variant van de jakobijnse theorie van revolutie waartegen de politieke theorie van Marx zich vanaf zijn eerste jaren een en andermaal gekeerd had. De nadruk die Bakoenin legde op geweld en vernietiging als scheppende krachten, zijn ontkenning van, om niet te zeggen haat tegen, de rol van theorie en intellectuelen - dat waren elementen die heel goed pasten in deze jakobijnse visie, maar die geheel haaks stonden op de grote lijn in het denken van Marx. De strijd tussen de beide revolutionaire denkers kreeg steeds meer het karakter van een zichzelf waarmakende voorspelling: Marx begon steeds autocratischer, en Bakoenin steeds conspiratiever te handelen. Op de conferentie van de Internationale in 1871 dreef Marx niet alleen door dat zijn opvattingen werden vastgelegd in resoluties, maar ook dat | |
[pagina 140]
| |
deze bindend zouden zijn voor alle secties van de Internationale. De conferentie - die in plaats kwam van het officiële jaarlijkse congres - had noch de bevoegdheid zulke besluiten te nemen, noch beschikte de Algemene Raad over de middelen om de naleving ervan af te dwingen. Het feitelijke einde kwam een jaar later, op het Congres van de Internationale dat in Den Haag werd gehouden. Het was het eerste Congres dat Marx in persoon bijwoonde. Dank zij een mengeling van toeval en manipulatie wist Marx een meerderheid achter zich te krijgen die Bakoenin en zijn aanhangers royeerde. Maar Marx wist dat dit een Pyrrus-overwinning was. De Internationale bleef gespleten; er was geen basis van overeenkomst tussen de Zuideuropese anarchistische groeperingen met hun voorliefde voor directe acties en hun afkeer van openlijke politiek en de opkomende vakbonden en arbeiderspartijen in Noord-Europa. Om de Internationale niet in handen te laten vallen van de anarchisten stelden Marx en Engels - die optrad als secretaris voor Spanje en Italië - voor de zetel van de Algemene Raad over te plaatsen naar New York. Aldus geschiedde. Geheel volgens verwachting stierf de organisatie daar enkele jaren later een zachte dood. Na afloop van het Congres in Den Haag sprak Marx in Amsterdam de plaatselijke sectie van de Internationale toe. De rede die hij daar - voor een tamelijk vijandig publiek hield - bevat de bekende passage waarin Marx zegt: ‘Wij weten dat men de instituties, de zeden en de tradities van de verschillende landen in aanmerking moet nemen, en wij ontkennen niet dat er landen zijn als Amerika, Engeland, en - als ik uw instituties beter kende, zou ik daar wellicht ook Holland bij voegen - waar de arbeiders langs vreedzame weg hun doel kunnen bereiken’.Ga naar eind10. | |
De Commune van ParijsIn feite was de Internationale al daarvoor door een heel andere oorzaak dan het conflict tussen Marx en Bakoenin ten dode opgeschreven: de Commune van Parijs. Toen de Frans-Duitse oorlog in september 1870 uitbrak, hoopten | |
[pagina 141]
| |
Marx en Engels op een overwinning voor Pruisen. ‘Het (Duitse) overwicht in het wereldtheater over de Franse arbeidersklasse, is tegelijk het overwicht van onze theorie over die van Proudhon.’Ga naar eind11. In de verklaringen die Marx uitgaf namens de Algemene Raad werd de Duitse ‘verdedigingsoorlog’ tegen Frankrijk goedgekeurd, en scherp gewaarschuwd voor het sinistere Rusland op de achtergrond. Na de nederlaag van de keizerlijke legers werd de Republiek uitgeroepen, waarna Marx van positie veranderde en nu Pruisen van het voeren van een veroveringsoorlog beschuldigde. Inmiddels was het gaan gisten in het belegerde Parijs. Twee pogingen tot opstand, ondernomen door aanhangers van de onverbeterlijke Blanqui, mislukten. De republikeinse regering onder Thiers sloot na een voor links negatief uitgevallen plebisciet in Parijs een wapenstilstand met Pruisen, en accepteerde de condities van Bismarck. Een hierna gekozen Nationale Vergadering, die een duidelijk conservatieve meerderheid opleverde (en die in Bordeaux bijeenkwam), nam het vredesverdrag aan, en verscherpte daarmee de traditionele tegenstelling tussen Parijs en de rest van Frankrijk. Want Parijs wilde de oorlog voortzetten. Het geregelde leger bestond voornamelijk uit dienstplichtigen van het platteland; Parijs werd grotendeels verdedigd door lokale militie, de Nationale Garde. Om hun mogelijke overdracht aan de Pruisen te voorkomen, sleepten eenheden van de Nationale Garde het over de stadswallen verdeelde geschut naar Montmartre, waar het overigens werkeloos zou blijven staan tijdens de gebeurtenissen die hierna volgden. Hierop ontstonden schermutselingen met regeringstroepen die Thiers ertoe brachten de regering over te brengen naar Versailles. Zo ontstond een machtsvacuüm waarop niemand in de stad was voorbereid. Parijs was de hoofdstad van Frankrijk, en het centrum van het land. Maar de prijs daarvoor was dat het onder direct bestuur van de landsregering stond. Vanuit de overgebleven lokale bestuurders kwam nu het initiatief te komen tot de verkiezing van een gemeenteraad, de Commune. Aldus geschiedde, en twee maanden lang regeerde deze | |
[pagina 142]
| |
over Parijs. Een eerste poging om tegen Versailles op te rukken faalde smadelijk. De Nationale Garde was geen werkelijke militaire organisatie. Ze telde ongeveer 300.000 man, maar was in feite een opvangcentrum van werklozen, die op deze manier aan een uitkering kwamen. De Garde was per buurt en wijk georganiseerd, en buiten het eigen terrein waren haar eenheden militair waardeloos. Dit bleek toen eind mei 1871 het geregelde leger Parijs binnentrok. De wallen en vestingwerken werden niet eens verdedigd door de troepen van de Commune, maar een week lang werd om elke straat gevochten, tot de communards ten slotte teruggedreven waren naar de begraafplaats Père Lachaise, aan de oostkant van Parijs. Daar werden, aan het eind van wat terecht de geschiedenis is ingegaan als ‘de bloedige week’ de laatste tegenstanders tegen de muur gezet. Het neerslaan van de Commune nam vormen aan zonder precedent in de geschiedenis van de negentiende eeuw. Tussen de 20.000 en 25.000 Parijzenaars sneuvelden of werden zonder vorm van proces doodgeschoten. Vele duizenden werden gearresteerd, gevangen gezet of gedeporteerd. Niet zozeer de Commune zelf, als de gewelddadige beslechting ervan heeft de sociale en politieke verhoudingen in Frankrijk voor tientallen jaren vergiftigd.Ga naar eind12. Vanuit Londen volgde Marx de gebeurtenissen in Parijs vol spanning. Vergeefs probeerde hij de Franse leden van de Internationale tot de orde te roepen, want hij vond het onzinnig dat men zich zou gaan verzetten tegen een vrede met Pruisen die onvermijdelijk was. Door de Franse leden van de Internationale werd hem dat niet in dank afgenomen; zelfs werd het gerucht in omloop gebracht dat Marx een agent van Bismarck was. Hij had overigens vrijwel geen mogelijkheden om enige invloed op de Commune uit te oefenen. Van de leden van de Internationale die in de Commune zaten waren de meesten allerminst aanhangers van Marx. Wel nodigde een medestander hem uit naar Parijs te komen - om er zijn studie in de Nationale Bibliotheek voort te zetten!Ga naar eind13. Pas werkelijk enthousiast voor de Commune werd Marx | |
[pagina 143]
| |
nadat ze vernietigd was. Voor de Algemene Raad schreef hij zijn woedendste strijdschrift, Der Bürgerkrieg in Frankreich, dat in juni 1871 in Londen verscheen. In dit geschrift schiep Marx de legende van de Commune als de eerste proletarische revolutie en het model van de samenleving van de toekomst. In die zin is het een van zijn belangrijkste, want meest invloedrijke geschriften geworden. Hij stelde haar voor als een ‘regering van de arbeidersklasse’ - maar dit was ze noch in samenstelling noch naar de politiek die ze volgde. Ook in 1871 was Parijs geen industriestad met een omvangrijk proletariaat; de aanhang van de Commune steunde bovenal op de kleine burgerij en het artisanat, de al dan niet zelfstandig werkende ambachtslui. Vijfentwintig van deze laatsten werden in de Commune gekozen, maar de andere vijfenzestig leden waren journalisten, dokters, onderwijzers en advocaten - kortom leden van de bourgeoisie. Evenmin ‘sloegen (de Communards) de bestaande staat stuk’Ga naar eind14. - die verhuisde naar Versailles. Twee derde van de leden van de Commune was jakobijn, en werd niet geïnspireerd door het idee van een nieuwe socialistische samenleving, maar door die van een herleving van de revolutionaire staat van 1793. Slechts één derde van de leden van de Commune was in een of andere betekenis socialist te noemen, en zij waren ofwel proudhonist, ofwel aanhangers van Blanqui.Ga naar eind15. Het programma dat Marx de Commune toeschreef, bestond niet. Zichzelf te handhaven tegen Versailles was haar eerste en haar laatste doel. Daarnaast werden er talloze resoluties aangenomen, allerlei maatregelen al improviserend genomen, waarvan sommige inderdaad werden uitgevoerd. Vanuit Londen werd Marx opnieuw slachtoffer van de erfenis van de transformationele methode: hij nam aan dat de maatregelen die hij op papier aantrof, ook inderdaad uitgevoerd waren, met het gewenste effect. De maatregelen die de Commune nam, waren niet antikapitalistisch. Tien bedrijven, die door hun eigenaars verlaten waren, toen de Pruisen het beleg voor Parijs sloegen, | |
[pagina 144]
| |
werden door vakbonden gekraakt - met de belofte dat de eigenaars compensatie zouden ontvangen indien ze terugkeerden. Maar deze waren net als hun voorbeeld uit 1848, de ateliers van Louis Blanc, geen succes. De Bank van Frankrijk bleef onaangetast; het belastingstelsel werd niet veranderd. Kerk en staat werden gescheiden, maar van de maatregelen die daartoe getroffen werden, kwam in de praktijk weinig terecht. Rechters zouden gekozen worden, maar werden in feite benoemd. Tegen het eind verloor de Commune haar macht ten gunste van een door haar ingesteld Comité van Publieke Veiligheid, geheel naar het voorbeeld van de jakobijnen in de Franse Revolutie. De pers werd gecensureerd, en de politie trad met meer willekeur op dan haar Napoleontische voorganger.Ga naar eind16. Uit dit materiaal schept Marx in Die Bürgerkrieg in Frankreich zijn idee van de ideale samenleving, van de concrete opheffing van de tegenstelling tussen staat en maatschappij. De publikatie verwekte overal in Europa opschudding. Ze versterkte het, volstrekt onjuiste, beeld dat al daarvoor in de burgerlijke pers was opgeroepen, namelijk dat de Commune was opgezet en georganiseerd door de Internationale. Tegelijkertijd werd de schijnwerper gericht op de man die nu algemeen gezien werd als de grijze eminentie van deze internationale samenzwering. Met grote voldoening schrijft Marx daarna in een brief aan Kugelmann: ‘Ik heb de eer op dit moment de meest belasterde en meest bedreigde man in Londen te zijn. Dat doet iemand waarlijk goed na een vervelende, twintig jaar durende moerasidylle’.Ga naar eind17. Zijn uiteindelijke oordeel over de Commune verschilt totaal van de mythe die hij erover in het leven riep. Op 22 februari 1881 schreef hij een uitvoerige brief aan Ferdinand Domela Nieuwenhuis, die toen nog een aanhanger van hem was, en bij hem had geïnformeerd wat er gedaan moest worden in het geval van een socialistische overwinning. ‘Dat hangt’, zo schreef Marx, ‘natuurlijk geheel en al af van de historische omstandigheden waarin moet worden opgetreden. Elke vraag daaromtrent is in mist gehuld, en stelt daarom een fantoom als probleem, waarop het enige | |
[pagina 145]
| |
antwoord - de kritiek op die vraag zelf is. Wij kunnen geen vergelijking oplossen waarvan niet de elementen van haar oplossing in de gegevens besloten zijn... U zult wellicht verwijzen naar de Commune van Parijs; maar afgezien van het feit dat deze niets meer was dan de opstand van een stad onder uitzonderlijke voorwaarden, was de meerderheid van de Commune in het geheel niet socialistisch, en kon dat ook niet zijn.’Ga naar eind18. |
|