Karl Marx
(1983)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |
7
| |
[pagina 95]
| |
ting van de Communistenbond, en de uitgave van een nieuw blad, dat opnieuw Neue Rheinische Zeitung gaat heten, met als ondertitel Politisch-ökonomische Revue. Het plan was dat deze nieuwe Neue Rheinische Zeitung in Duitsland zou gaan verschijnen, eerst als maandblad, maar naarmate het succes ervan grotere vormen zou aannemen, uiteindelijk als dagblad. Marx slaagde er echter niet in de benodigde fondsen te verwerven. Slechts vier afleveringen verschenen, onregelmatig; de oplage bedroeg 2500. Marx en Engels namen de inhoud geheel voor hun rekening. Tot die inhoud behoren twee van hun klassieke politiek-historische studies: Der deutsche Bauernkrieg van Engels, en Die Klassenkämpfe in Frankreich 1848 bis 1850 van Marx. In beide geschriften gaat het om een analyse van de nederlaag van 1848. Engels bedrijft deze door middel van een studie van de boerenoorlog die aan het begin van de zestiende eeuw in Duitsland woedde, en waarin hij parallellen ziet tussen Luther en de liberale burgerij van 1848, en tussen de vroeg-communistische beweging van de wederdopers en de echte revolutionairen van de negentiende eeuw. Marx schrijft een bijtende interpretatie van de politieke ontwikkeling in Frankrijk, die een jaar later zou culmineren in de proclamatie van het Tweede Keizerrijk door de tot president gekozen Lodewijk Napoleon (daarna Napoleon III). Deze staatsgreep die de eerste moderne dictatuur in Europa tot stand bracht, inspireerde Marx tot een van zijn bekendste en briljantste politieke pamfletten: Der achtzehnte Brumaire des Louis Bonaparte. Een directere les uit de gebeurtenissen van 1848 en 1849 trokken Marx en Engels in hun stellingname binnen de nog steeds bestaande Communistenbond. In enkele artikelen en geschriften, met name in een schrijven gericht aan het centrale bestuur van de Communistenbond, uit maart 1850, betoogden zij dat het proletariaat weliswaar in eerste instantie moest samenwerken met de bourgeoisie - zolang het ging om de gezamenlijke strijd tegen feodalisme en absolutisme; maar dat de opstelling van de arbeidersklasse een geheel andere moest worden, zodra de bourgeoisie de politieke | |
[pagina 96]
| |
macht had veroverd. Dan zou het proletariaat zich moeten organiseren in zelfstandige politieke organen, naast die van de officiële burgerlijke staat, en vanuit die positie deze laatste ondermijnen. Het middel daartoe zou moeten zijn: het radicaliseren van de hervormingsvoorstellen die de bourgeoisie zelf nog voor haar rekening wilde nemen (bijvoorbeeld: door progressieve, in plaats van proportionele belastingheffing te eisen.) Een dergelijke strategie zou het bewind van de democraten - deze term is voor Marx en Engels nu synoniem met burgerlijk - geleidelijk ondermijnd worden. De leuze van het proletariaat in deze langdurige en moeizame strijd zou moeten zijn: ‘De revolutie in permanentie’.Ga naar eind1. Marx en Engels ontvouwen hier een programma dat nauw aansluit bij de woeste retoriek uit de laatste maanden van de Neue Rheinische Zeitung. Het heeft er alles van dat Marx hier de jakobijnse revolutionaire traditie accepteert: revolutie opgevat als een goedgeorganiseerde greep naar de macht door een voorhoede-partij. Dit geschrift - en enkele andere uit dezelfde periode - laten zich lezen als een blauwdruk van de tactiek die Lenin en Trotski later zouden gebruiken. Op deze artikelen heeft Lenin zich dan ook uitdrukkelijk beroepen. Deze merkwaardige episode duurde niet lang. Toen na enkele maanden bleek dat noch sprake was van een herleving van de revolutie, noch van een reorganisatie van de Communistenbond tot een daadwerkelijke politieke organisatie, verlieten Marx en Engels hun ultra-revolutionaire positie, en trokken zich - nadat zich eerst nog een scheuring had voorgedaan - uit de Communistenbond terug. Toen enkele jaren later een aantal vooraanstaande leden van de Communistenbond in Keulen terecht stond, verdedigde Marx - die bij associatie was aangeklaagd - zich met een uitvoerig pamflet, Enthüllungen über den Kommunisten-Prozess zu Köln, waarin hij uitvoerig afstand nam van de jakobijnse revolutionaire traditie. Samenzweringen en geheime genootschappen konden de zaak van het proletariaat slechts afbreuk doen. Alleen op basis van de steun van de arbeidersklasse was een sociale revolutie mogelijk. Na de breuk met de Communis- | |
[pagina 97]
| |
tenbond had Marx tot de oprichting van de Internationale Arbeiders Associatie geen bemoeienis meer met een politieke organisatie. Onze ‘partij’ waarover hij het in zijn brieven veelvuldig heeft, bestaat alleen uit hemzelf, Engels, en een handjevol aanhangers. Ze is niet de naam van georganiseerd verband van mensen, maar een uitdrukking voor de ideeën van Marx. | |
Geld en levenHet mislukken van de Neue Rheinische Zeitung - Politisch-ökonomische Revue deed Engels afzien van verdere pogingen een bestaan als journalist op te bouwen. In november 1850 trad hij in dienst van de firma Ermen & Engels, waarvan zijn vader deelgenoot was. In 1852 werd hij bedrijfsleider van de textielfabriek in Manchester, op een jaarsalaris van £100,- en een aandeel in de bedrijfswinst. Engels ontpopte zich als een talentvol ondernemer. Na de dood van zijn vader, in 1864, werd hij medefirmant, en in 1869 was hij vermogend genoeg geworden om zich als rentenier in Londen te vestigen. In zijn eerste jaren als kapitalist kon Engels Marx financieel maar mondjesmaat ondersteunen; niettemin is wel berekend dat hij Marx tot 1869 met gemiddeld £100,- per jaar bijstond. Toen hij naar Londen verhuisde, betaalde Engels alle openstaande schulden van Marx en gaf hem een jaargeld van £350,-. Dit maakte de laatste tot een man in goeden doen. Vooral in de jaren vijftig leed de familie Marx bittere armoede. Deze kwam minder voort uit geldgebrek dan uit het onvermogen van Marx en zijn vrouw met geld om te gaan; én uit de noodzaak die Marx voelde om naar buiten toe een stand op te houden die zijn middelen te boven ging. Opeenvolgende grotere en kleinere erfenissen bleken nooit voldoende om de permanente geldzorgen werkelijk te verlichten, evenmin als de genereuze hulp die hem regelmatig werd geboden door zijn Nederlandse familie, met name zijn oom Lion Philips, bankier te Zaltbommel, en beheerder van het vermogen van zijn moeder, die in 1863 stierf. In 1862 was | |
[pagina 98]
| |
de nood zo hoog gestegen, dat Marx voor het eerst (en het laatst) in zijn leven probeerde een baan te krijgen. Hij solliciteerde naar de functie van klerk bij de Great Western Railways, maar hij werd afgewezen vanwege zijn onleesbare handschrift. (In een tijdperk dat nog geen typemachine kende, schreef Jenny Marx de teksten van haar man in het net.) Na jarenlange verhuizingen van de ene ellendige huurflat naar de andere, in Chelsea en Soho, compleet met uitzettingen wegens schuld, stelden enkele kleine erfenissen Marx in staat een herenhuis te huren aan wat toen de rand van Londen was, tussen Hampstead Heath en het British Museum. In 1863 maakten nieuwe erfenissen het mogelijk naar een nog groter huis in dezelfde buurt te verhuizen. | |
De New York Daily TribuneIn de jaren vijftig had Marx maar één eigen bron van regelmatige inkomsten. Dit was zijn journalistieke werk voor de New York Daily Tribune. In juni 1850 verkreeg Marx toestemming om te werken in de studiezaal van de bibliotheek van het British Museum. Met zijn gebruikelijke ijver nam hij zijn studie van de politieke economie weer op. Op 8 januari 1851 stuurde Engels hem vanuit Manchester een pond - zijn eerste gift aan Marx, vergezeld van de aanmoediging om het grote werk nu eindelijk eens af te maken. In april deelde Marx hem mee dat hij dacht over vijf weken zover te zijn, dat hij zijn studie in drie delen op zou kunnen schrijven. De Duitse socialistenleider Ferdinand Lassalle, met wie Marx correspondeerde, sprak in een brief uit van verlangen te branden om dit ‘driedelige monster van de in een socialist veranderde Ricardo en de in een econoom veranderde Hegel’ te lezen.Ga naar eind2. Ook ditmaal ging het om een schijnzwangerschap. Marx bleef maar doorstuderen en aantekeningen maken. Charles Dana, adjunct-hoofdredacteur van de New York Daily Tribune, die Marx in 1848 in Keulen had ontmoet, deed hem in augustus 1851 het aanbod regelmatig aan zijn krant mee te werken. De op dat moment berooide Marx had geen keus, ook al was hij voorlopig nog niet bij machte in het | |
[pagina 99]
| |
Engels te schrijven. Opnieuw schoot Engels te hulp: de eerste negentien artikelen van Marx in de New York Daily Tribune werden door hem geschreven. De New York Daily Tribune was toentertijd met een oplage van 200.000 de grootste krant van de Verenigde Staten. Het blad stelde een nieuwe standaard van kwaliteit voor de dagbladjournalistiek. Het blad kon dit doen, omdat het zich richtte op het ontwikkelde en verlichte deel van het Amerikaanse publiek, waaronder zich zeer veel emigranten bevonden die om economische of politieke redenen na 1848 uit Europa naar de Nieuwe Wereld waren getrokken. De New York Daily Tribune verschafte Marx het grootste publiek dat hij tijdens zijn leven zou bereiken. Vanaf augustus 1852 schreef hij zijn artikelen zelf, jarenlang twee, later (vanaf 1857) een artikel per week - een belasting die hem geen tijd liet voor het voltooien van zijn grote project. Toen de Amerikaanse Burgeroorlog uitbrak zegde de krant alle verbintenissen met buitenlandse correspondenten op, behalve die met Marx. Slechts sporadisch werden er echter nog artikelen van hem geplaatst. Het laatste stuk verscheen in maart 1862. Op zijn minst 321 artikelen van Marx zijn in de New York Daily Tribune afgedrukt, maar het zijn er zeker meer geweest. De redactie sprong zeer vrij met zijn stukken om. Bijna een kwart verscheen als niet ondertekend hoofdredactioneel commentaar. Andere stukken werden verknipt en op verschillende plaatsen aan andere artikelen in de krant vastgeplakt. Veel artikelen zijn wel geschreven maar om uiteenlopende redenen niet gepubliceerd. De meeste zijn niet ondertekend. Daarnaast schreef Marx stukken voor diverse Britse kranten van meestal linkse signatuur, en ook voor meer of minder verwante dagbladen in Duitsland, zoals de Neue Oder-Zeitung in Breslau, (waarvan een familielid van Lassalle de eigenaar was). In de literatuur over Marx en zijn oeuvre vormt diens journalistieke werk een nauwelijks systematisch bestudeerd terrein. Toch gaat het hier om een immense produktie: in de niet volledige MEW-uitgave van zijn werk | |
[pagina 100]
| |
beslaat het journalistieke werk (inzonderheid dat van Engels) acht van de zesentwintig delen, al met al ongeveer een derde van de geschriften van Marx, en een nog veel groter percentage als men alleen kijkt naar het bij zijn leven gepubliceerde werk. Marx schreef de meeste van zijn artikelen voor zijn brood, maar hij was geen broodschrijver. Vanuit zijn crisiscentrum in de leeszaal van het British Museum hield hij tien tot twaalf uur per dag, dag in dag uit, de vinger aan de pols van zijn tijd. Zijn journalistieke artikelen hebben in het algemeen het karakter van een uitvoerige analyse, aangevuld met een politiek commentaar. Hier legt Marx zich toe op de ontleding van de wereld waarin hij leefde, en hier dient men dan ook te zoeken naar de manier waarop hij zijn theoretische inzichten toepaste op de politieke werkelijkheid die zich aan hem voordeed. Opnieuw blijkt dan dat de theorie van de geschiedenis bij Marx, al dan niet gekoppeld aan zijn onderliggende hegelse filosofie van de geschiedenis, door hem niet moeiteloos toegepast kan worden op die concrete werkelijkheid. Enerzijds is Marx steeds op zoek naar feiten en processen die zijn visie op de geschiedenis illustreren, en daardoor in zijn ogen bevestigen. Zijn model van argumentatie is dat van een advocaat, die een eenmaal ingenomen stelling hoe dan ook tracht te verdedigen; niet dat van een man van wetenschap die zijn uitgangspositie opvat als een vermoeden waarvan de veronderstelde waarheid aangetoond moet worden door de confrontatie met de weerbarstige werkelijkheid.Ga naar eind3. Tegelijkertijd blijkt Marx in zijn feitelijke analyses te ontsnappen aan het dwangbuis van zijn eigen theorie; ze zijn rijker, en dus ook genuanceerder en ingewikkelder dan de samenvatting in het voorwoord van Zur Kritik der politischen Ökonomie zou doen vermoeden. Naast sociaal-economische en technologische worden ideologische, geologische, geografische en klimatologische factoren en redenen van staatsbelang aangevoerd ter verklaring van politieke processen en gebeurtenissen. In zijn journalistieke werk lijkt Marx een uitgesproken beoefenaar van wat in het vorige hoofdstuk werd genoemd: | |
[pagina 101]
| |
de ‘zwakke’ versie van zijn theorie van maatschappelijke ontwikkeling. Eén opmerkelijk aspect van deze politiek-journalistieke arbeid zijn de steeds weer terugkerende voorspellingen van revoluties die aanstaande zouden zijn - voorspellingen die nooit uitkwamen, zoals Marx het bij zijn analyses van eigentijdse politieke gebeurtenissen vrijwel altijd bij het verkeerde eind heeft gehad, hoe degelijk, grondig en intelligent deze analyses ook zijn. Een korte uiteenzetting van twee betrekkelijk onbekende thema's uit dit politiek-journalistieke werk illustreert enerzijds zowel de spanning tussen de theoretische concepten van Marx en zijn empirische analyses, maar laat anderzijds ook zien welke verbindingen er niettemin tussen die beide niveaus bestaan. | |
De dialectiek van de vooruitgangZijn visie op het Europese kolonialisme ontwikkelde Marx met name in een aantal artikelen over India, de kern van het Britse imperium. Kolonialisme is voor Marx bovenal het invoeren van de burgerlijke produktiewijze in voor-kapitalistische samenlevingen. Vanuit dit gezichtspunt verwelkomde hij de Britse kolonisering van India, hoe immoreel en gewelddadig deze zich ook voltrok. De Britse belastinggaarder en de Britse soldaat, Engelse stoom en Engelse vrijhandel, maakten een eind aan de traditionele produktiewijze, gebaseerd op de dorpsgemeenschap, en bewerkstelligden zo ‘de enige sociale revolutie die Azië ooit kende’.Ga naar eind4. Hoezeer ook de ondergang van al deze traditionele, vredige en idyllische vormen van sociale organisatie de gevoelsmens tegen de borst moet stuiten, niet vergeten mag worden, volgens Marx, dat die zelfde weerloze gemeenschappen de ruggegraat vormden van het oosterse despotisme, dat zij de menselijke geest beknelden, er het hulpeloze werktuig van bijgeloof van maakten, en deze beroofden van alle grootheid en energie. ‘Wij moeten niet vergeten dat de barbaarse eigenwaan die zich concentreerde op een of ander miserabel stukje land, rustig getuige was van de ondergang van keizerrijken, van het uitoefenen van onuitsprekelijke wreedheden, van | |
[pagina 102]
| |
het uitmoorden van de bevolking van grote steden, - zonder deze als iets anders op te vatten dan als natuurrampen, maar zelf de hulpeloze prooi was van de eerste de beste agressor die de moeite nam hem op te merken’.Ga naar eind5. In deze trant houdt Marx zijn lezers voor dat het voor-kapitalistische India allerminst een paradijs was bewoond door edele wilden, maar eerder gelijkenis vertoonde met de natuurstaat van Hobbes, waar sprake is van een permanente oorlog van iedereen tegen iedereen. In een redenering die haar verwantschap met concepten als dat van ‘de onzichtbare hand’ (Adam Smith) en ‘de list der rede’ (Hegel) niet verloochent, zet Marx vervolgens het progressieve van de Britse kolonisatie uiteen: ‘Zeker, alleen door de meest laag bij de grondse belangen werd Engeland ertoe bewogen een sociale revolutie in Indië teweeg te brengen, en de wijze waarop ze haar eigenbelang behartigde was stompzinnig. Maar daar gaat het niet om. Het gaat hierom: kan de mensheid haar lot vervullen zonder een radicale revolutie in de sociale verhoudingen van Azië? Als dat niet het geval is, dan was Engeland, welke misdaden het ook begaan heeft, het onbewuste instrument van de geschiedenis toen het deze revolutie tot stand bracht’.Ga naar eind6. In een afsluitende beschouwing (evenals de voorgaande uit 1853) benadrukt Marx nog sterker het progressieve karakter van het Britse kolonialisme. Dit vervult een dubbele zending: het moet de oude orde vernietigen en de grondslagen leggen voor een samenleving naar westers model. Juridische en morele kwesties zijn daarbij niet terzake, in een land waarvan de geschiedenis alleen maar de geschiedenis is van de verovering ervan door andere machten. ‘De vraag is dus niet of de Engelsen het recht hadden Indië te veroveren, maar of een door de Turken, de Perzen of de Russen veroverd Indië de voorkeur zou verdienen boven het door de Britten veroverde Indië’.Ga naar eind7. Het moderne Indië had als eerste conditie de door de Britten tot stand gebrachte, en ongekende politieke eenheid, gegarandeerd door het Indische leger, door Engelse onderofficieren gedrild, maar niettemin het sine qua non van de Indische emancipatie. Een ander instrument voor vernieuwing dat Marx noemt is de vrije pers - | |
[pagina 103]
| |
‘die voor het eerst in Azië ingang heeft gevonden’. Bovenal echter kent hij betekenis toe aan de introductie van spoorwegen. Dit nieuwe communicatiesysteem maakte niet alleen een moderne industrie mogelijk, maar ontbond bovendien het traditionele particularisme van de Indische samenleving en de arbeidsverdeling die daarop was gebaseerd.Ga naar eind8. Dit houdt niet in dat deze modernisering geen verschrikkelijke offers vraagt van de inheemse bevolking, en evenmin dat de Britse kolonisatoren zich met recht kunnen beroepen op hun beschavende rol. Beide groepen zijn acteurs in een spel waarvan zij de betekenis zelf niet kunnen zien. ‘Burgerlijke industrie en burgerlijke handel scheppen deze materiële voorwaarden voor een nieuwe wereld op dezelfde wijze als geologische revoluties het aanzien van de aarde hebben geschapen. Pas wanneer een grote sociale revolutie de resultaten van het burgerlijk tijdvak: de wereldmarkt en de moderne produktiekrachten, overmeesterd heeft en deze onder de gemeenschappelijke beheersing van de verst voortgeschreden volkeren heeft gebracht, pas dan zal de menselijke vooruitgang niet langer lijken op die afschuwelijke heidense afgoden, die nectar alleen maar uit de schedels van hun verslagen tegenstanders wilden drinken.' Marx heeft zijn opvattingen over de relatie tussen de ontwikkelde kapitalistische staten en hun kolonies nooit preciezer beschreven dan in deze artikelen. Drie elementen in zijn analyse zijn opmerkelijk. In de eerste plaats: de grote, zo niet beslissende rol die hij bij de ontwikkeling van Indië toekent aan het spoorwegstelsel. Enerzijds past dit in de technologisch-deterministische versie van zijn theorie van de geschiedenis. Anderzijds is deze nadruk op de expansie van de markt, ook al is deze te danken aan een nieuwe technologie, die van de stoomlocomotief, niet goed in overeenstemming te brengen met de politiek-economische theorie van Marx - een thema dat in het volgend hoofdstuk aan de orde komt. In de tweede plaats illustreert deze analyse hoezeer Marx vast bleefhouden aan Hegeliaanse vooronderstellingen: de geschiedenis voltrekt zich achter de rug van de mensen om. Zij streven doelen na, soms met succes en soms | |
[pagina 104]
| |
niet, maar zij hebben geen zicht op het patroon dat de onbedoelde gevolgen van hun handelingen vormen. Dit is niettemin een patroon van maatschappelijke vooruitgang, Marx' geseculariseerde vertaling van Hegels opvatting van de geschiedenis als de geleidelijke ontplooiing van de Rede in de wereld. In de derde plaats is een consequentie van de voorgaande elementen de afwezigheid van een imperialismetheorie bij Marx. Hij zag in vrijhandel en de uitbreiding van de markt mechanismen die nationaal en cultureel particularisme succesvol doorbraken - de kosten daarvan nam hij op de koop toe - en die de arbeiders tot een uiteindelijk internationaal verzet tegen de bourgeoisie zouden brengen.Ga naar eind10. | |
Het machtsevenwicht in Europa, en RuslandDe publikatie van Marx die de best verkochte bij zijn leven is geworden is het pamflet Lord Palmerston; het vond zijn weg naar ruim 16.000 kopers. Lord Palmerston verscheen in 1853 en bestond uit een bundeling van eerder in de People's Paper, een progressieve krant in Manchester, en in verkorte vorm in de New York Daily Tribune gepubliceerde artikelen. Lord Palmerston was toen minister van buitenlandse zaken van het Verenigd Koninkrijk, en hij was dat al tientallen jaren: in 1855 zou hij eerste minister worden en tot zijn dood in 1865 de Britse politiek domineren. Lord Palmerston is een voorbeeld van Marx op zijn best, als stilist en polemicus. Op uiterst bondige wijze dirigeert hij colonnes informatie langs de kortst mogelijke weg naar het slagveld. Daar worden ze als Napoleontische bataljons en masse tegen de vijandelijke linies ingezet, nadat deze eerst stormrijp zijn gemaakt door een barrage van puntige en sarcastische typeringen. Zó schildert Marx Palmerston, die van 1809 tot 1828 minister van defensie was, in 1830 overstapte van de Conservatieven naar de Liberalen, en vervolgens - met enkele onderbrekingen - als minister van buitenlandse zaken diende: ‘Het is geen man van groots opgezette plannen, van visionaire ontwerpen; hij streeft geen grote doeleinden na, maar verwikkelt zich slechts in moeilijkhe- | |
[pagina 105]
| |
den om er zich met een gunstig effect weer uit te kunnen draaien. Hij heeft complicaties nodig om niet werkeloos te hoeven zijn; en treft hij ze niet aan, dan schept hij zelf wel kunstmatige. Hij zwelgt in schijnconflicten, in schijngevechten met schijntegenstanders, in het uitwisselen van diplomatieke nota's, in orders die schepen laten opstomen, tot al dit gedoe zich uiteindelijk oplost in de heftige parlementaire debatten die hem de eendagsroem brengen welke het enige en constante doel van zijn ijver vormt. Internationale conflicten dirigeert hij als een kunstenaar, hij drijft de dingen tot een zekere spits, en dreigen ze dan al te ernstig te worden, dan retireert hij - want zo heeft hij er in ieder geval de dramatische opwinding aan overgehouden die voor hem onontbeerlijk is. In zijn ogen is de gang van de geschiedenis niets anders dan een tijdverdrijf dat uitsluitend is uitgevonden tot vergenoegen van de edele burggraaf Palmerston van Palmerston’.Ga naar eind11. Na deze introductie volgt een gedetailleerde ontleding van Palmerstons ministeriële loopbaan. Marx confronteert de woorden van Palmerston met zijn daden, of met de afwezigheid daarvan. Hij vergelijkt uitspraken van de minister over de ene kwestie met die over een soortgelijke andere; of met die over een zelfde kwestie enkele weken, maanden of jaren later. Hij laat zijn lezers een Palmerston zien die zich de voorvechter van constitutionele vrijheden op het vasteland van Europa noemt, kampioen van het liberalisme en behartiger van de Britse belangen, naarmate hij in zijn daden een tegenovergestelde politiek volgt: de Russische onderdrukking van de Poolse opstand legde hij al even weinig in de weg als dat hij insisteerde op de Britse rechten in Krakow - bij het Weense Congres tot vrije stad onder gemeenschappelijke garantie van Rusland, Pruisen, Oostenrijk, en Groot-Brittannië verklaard - wanneer Rusland ook dat laatste vrije stukje Polen annexeert. Op dezelfde wijze, zo betoogt Marx, heeft Palmerston de Russen niets in de weg gelegd bij hun langzaam maar zeker oprukken naar de Donau-monding en de Bosporus, ook al ging dat gepaard met grote schade voor de Britse handelsbelangen in dat gebied. ‘In de Russische woordenschat ontbreekt het woord “eer”. Het begrip zelf | |
[pagina 106]
| |
geldt daar als een Franse illusie. “Tschto takoje honneur? Eto franzusskaja chimère”, luidt een Russisch spreekwoord. De ontdekking van de Russische eer dankt de wereld enkel en alleen aan lord Palmerston, die een volle kwart eeuw op elk kritiek moment instond voor de “eer” van de tsaar’.Ga naar eind12. Aldus Marx, die het in dit pamflet nog bij onuitgesproken suggesties laat, maar in zijn correspondentie herhaaldelijk liet weten dat voor hem niets meer boven alle twijfel verheven was dan dat Lord Palmerston een betaalde Russische agent was.Ga naar eind13. In deze mening stond Marx niet alleen; ze was in die tijd gemeengoed in radicale kringen.Ga naar eind14. Merkwaardig genoeg was de auctor intellectualis van deze dwanggedachte een volstrekte reactionair, de pro-Turkse publicist David Urquhart. Voor Marx was dat geen bezwaar: ‘Urquhart mocht dan een man met “subjectief-reactionaire” opvattingen zijn, zijn visie op de internationale betrekkingen was “objectief-revolutionair”.’Ga naar eind15. Het pamflet tegen Lord Palmerston maakt in feite deel uit van een lange reeks geschriften waarin Marx zich bezighoudt met de ontwikkeling van de machtsbalans in Europa en de rol die Rusland daarbij speelde. Dit thema is een van de grote, zo niet dé grote constante van zijn politieke geschriften. Zoals een artikel tegen de despotie van de Russische troon tot het verbod op de Rheinische Zeitung leidde, zo waren het de artikelen van Marx in de Neue Rheinische Zeitung tegen het Pruisische koningshuis, dat hij er onder meer van betichtte in dienst te staan van de tsaar, die uiteindelijk de stoot gaven tot de ondergang van deze krant. Het begrip ‘Realpolitik’ ontstond na het vervliegen van de revolutionaire illusies van 1848, nog voor Bismarck er de verpersoonlijking van werd. Marx telde zich niet tot de ‘Realpolitiker’Ga naar eind16., maar in zijn politieke analyses rekende hij met dezelfde eenheden als dezen. De centrale eenheid was: het machtsevenwicht. Het post-Napoleontische Europa werd bij het Weense Congres van 1815 tot een zorgvuldig geconstrueerde mobile. Groot-Brittannië, Frankrijk, Oostenrijk-Hongarije, Pruisen en Rusland beheersten het politieke toneel, stonden garant voor de nieuwe machtsbalans, | |
[pagina 107]
| |
en hielden elkaar nauwlettend in het oog, want vooral Rusland werd door de andere vier van expansionistische neigingen verdacht. Tegen deze politiek van het machtsevenwicht was Marx, als alle revolutionairen van de negentiende eeuw, scherp gekant. Deze betekende immers tegelijk de onderdrukking van sociale en nationale bewegingen. Maar het hield niet in dat hij de ontwikkeling van de Europese machtsbalans niet met argusogen volgde: de bewegingen op dit niveau hadden een bijzondere betekenis voor de ontplooiingsmogelijkheden van het socialisme. De kern van de zaak was daarbij voor Marx de mate waarin de burgerlijke democratieën, bovenal Groot-Brittannië, in staat waren de politieke, militaire en ideologische druk van Rusland, het hoofdkwartier van de reactie, te weerstaan. De meest systematische uiteenzetting van Marx over de Europese politiek en Rusland danken wij aan zijn eindeloze werk in het British Museum, waar zijn gewroet in de archieven begin 1856 een aantal documenten uit het begin van de achttiende eeuw aan het licht bracht. Dit leidde tot een reeks artikelen in de Sheffield Free Press; de volledige tekst verscheen pas in 1899 als stuiversbrochure onder de titel Secret Diplomatic History of the Eighteenth Century. Dit boek wordt beheerst door twee thema's. Het eerste thema kwam al naar voren in de bespreking van Lord Palmerston. In de documenten over de betrekkingen tussen Groot-Brittannië, Zweden, Denemarken en Rusland vindt Marx de bewijzen dat de in zijn ogen pro-Russische politiek van Palmerston geen uitzondering was, maar de voortzetting van een lange traditie in de Engelse buitenlandse politiek. Al aan het begin van de achttiende eeuw steunde de Britse politiek de Russische expansie rondom de Oostzee. Voor zover die politiek naar buiten toe gerechtvaardigd werd, gebeurde dat in termen van de Britse handelsbelangen die daarmee gediend zouden zijn. Maar een dergelijke materialistische verklaring van de geschiedenis gaat in dit geval in het geheel niet op, zo rekent Marx uitvoerig voor. Scheepvaart op en handel met Rusland gingen er niet op vooruit, toen Groot-Brittannië Rusland boven Zweden verkoos. | |
[pagina 108]
| |
Maar waarom volgde de Britse regering dan een politiek die inging tegen de eigen politieke en economische belangen? Hier voert Marx een verklaring aan die niet gemakkelijk in overeenstemming is te brengen met zijn these dat de staat het uitvoerend comité van de heersende klasse is. De Britse buitenlandse politiek stond volgens Marx toentertijd niet in dienst, ook niet in overdrachtelijke zin, van de Britse bourgeoisie, maar ze was het instrument van de kleine fractie van die handelskapitalisten, van wie de belangen dezelfde waren als die van Rusland; een belangengroep die haar organisatorische basis had in de Handelsmaatschappij op Rusland. Marx doet geen poging uit te leggen wat het voor een klassentheorie betekent als klaarblijkelijk een kleine, goed georganiseerde fractie van de heersende klasse in staat is om over een periode van meer dan honderdvijftig jaar een politiek door te zetten die weliswaar haar eigen belang dient, maar ten nadele strekt van de burgerlijke klasse als geheel. Het tweede thema in de Secret Diplomatic History of the Eighteenth Century is de aard en het karakter van de Russische staat. Net als elke verlichte westerse tijdgenoot schildert Marx Rusland af als semi-barbaars. Maar hij werkt deze typering uit op een gedetailleerde wijze, die parallel loopt met zijn theoretische beschouwingen over voor-kapitalistische maatschappelijke ordes, met name die in een onvoltooide (en pas in 1939 gepubliceerde) voorstudie van Das Kapital uit de jaren 1857-1858.Ga naar eind17. Marx neemt daar in feite afstand van de positie die hij inneemt in het voorwoord tot Zur Kritik der politischen Ökonomie. Daarin beschrijft hij verschillende produktiewijzen als elkaar opvolgende stadia in de geschiedenis. Hier echter wordt dit evolutionistische schema opgegeven, en wordt met zoveel woorden de mogelijkheid erkend van het naast elkaar bestaan van uiteenlopende produktiewijzen. Dit is vooral van belang, omdat de oosterse despotie nu blijkbaar geen historische, maar in de ogen van Marx een nog steeds actuele categorie is. Rusland wordt namelijk beschreven als een hedendaagse verschijningsvorm van de oosterse despotie. De Russische staat is ontstaan door het afschudden van het Tartaarse juk, | |
[pagina 109]
| |
maar als dat de eerste voorwaarde voor de onafhankelijkheid van het hertogdom Moskou is geweest, dan was ‘het afschudden van de Russische vrijheid daarvan de tweede’.Ga naar eind18. ‘Moskou is groot geworden op de erbarmelijke en afschuwelijke school van de Mongoolse slavernij. Zijn kracht verwierf het zich alleen, omdat het virtuoos werd in de bekwaamheden van het slaafse’.Ga naar eind19. Uitvoerig beschrijft Marx hoe de hertogen van Moskou het ene belendende vorstendom door list en geweld aan zich onderwierpen, onder het voorwendsel dat het door vijanden omsingeld was; en hoe, van hertogdom tot keizerrijk geworden, het principe van expansie onder het mom van voorwaartse verdediging de constante in de Russische politiek werd. Een constante die naar zijn mening dan ook geen einde had gevonden met de verovering van Finland, Estland, Letland, Litouwen, Polen, de Oekraïne, Bessarabië, Moldavië en Walachije. In de jaren zestig zag Marx deze gezichtspunten alleen maar bevestigd door het neerslaan van de Poolse opstand van 1863, een gebeurtenis die aanleiding zou worden tot de oprichting van de Eerste Internationale, want de Poolse onafhankelijkheid was in de negentiende eeuw het symbool bij uitstek van zowel het streven naar nationale onafhankelijkheid als van dat naar emancipatie van de arbeidersklasse. In zijn politieke en journalistieke geschriften levert Marx aanzienlijke nuanceringen bij zijn theorie van de geschiedenis. Het is echter steeds weer een probleem waar zulke nuances op te vatten zijn als een verfijnde toepassing van zijn theoretische inzichten, en waar ze er zover vanaf staan, dat ze met de laatste niet meer te rijmen zijn. Van die vraag was Marx zich bij tijd en wijle wel degelijk bewust. Zelf was hij er echter op uit zijn empirische analyses voor te stellen als de bevestiging van zijn theorie - hoe dan ook. Op zijn beschouwingen over India schreef hij openhartig aan Engels het volgende commentaar: ‘Het is mogelijk dat ik me blameer. Met een beetje dialectiek is dat natuurlijk altijd weer te redresseren. Ik heb vanzelfsprekend mijn stellingen dan ook zó ingenomen, dat ik in het omgekeerde geval ook gelijk heb’.Ga naar eind20. |
|