Karl Marx
(1983)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
5
| |
FamilieomstandighedenOok in Brussel leeft de familie Marx onder weinig aangename omstandigheden. Achteraf blijkt dat het economisch patroon van zijn leven al tijdens zijn studiejaren zijn definitieve vorm heeft gekregen. Een vast, of zelfs maar regelmatig inkomen heeft Marx tot 1869 niet gehad. Met leningen, inzamelingen door vrienden, voorschotten op te schrijven boeken en kleinere en grotere erfenissen werden de eindjes aan elkaar geknoopt. Of liever gezegd: ze werden niet aan elkaar geknoopt, want noch Marx, noch zijn vrouw kon huishouden. Toen Marx begin 1848 de rest van zijn vaderlijk erfdeel kreeg, 6000 frank, een fors bedrag voor die tijd, gaf hij 5000 frank aan radicale groepen in Brussel, om er wapens | |
[pagina 62]
| |
voor te kopen, met het oog op de revolutie. Al in Parijs was hun eerste kind geboren, Jenny (1844-1883). In september 1846 kwam een tweede dochter ter wereld, Laura (1846-1911). Karl Marx en Jenny von Westphalen zouden zes kinderen verwekken. Alleen Jenny, Laura en Eleanor (1856-1898) werden volwassen. Jenny stierf enkele maanden voor haar vader. Laura en Eleanor pleegden zelfmoord. Guido (1849-1850) en Franziska (1851-1852) stierven in de wieg; Edgar, ‘Mus’, in de van bijnamen wemelende familietaal, kwam een jaar na Laura ter wereld, maar stierf in 1856, negen jaar oud. Het huishouden werd bij de geboorte van Laura uitgebreid met Helene Demuth (1820-1890). ‘Lenchen’ zou tot de dood van Marx het huishouden bestieren. Zij was een geduchte persoonlijkheid, de enige die de woedeuitbarstingen van Marx trotseerde, de enige die hem met schaken versloeg, en was begiftigd met een scherp inzicht in praktische zaken. Haar raad werd ook op politiek gebied door Marx en Engels (bij wie ze na de dood van Marx huishoudster werd) gezocht. In 1851 bracht ze een kind ter wereld, Frederick Demuth, van wie Marx met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de vader was. Marx was zeer aan zijn familie gehecht. De ziekten en geldzorgen die een permanent aspect van het familieleven vormden, hebben een zware tol van zijn veerkracht geëist. Het onvoltooide karakter van het werk van Marx is allereerst een gevolg van zijn werkwijze, en van de innerlijke tegenstrijdigheden van zijn project; een minder groot man zou alleen al aan deze ellendige materiële omstandigheden genoeg hebben gehad om niet half zo ver te komen. | |
De Bond van CommunistenNog vlak voor zijn uitwijzing naar Brussel tekende Marx een contract met de Duitse uitgever Herman Leske om een boek in twee delen te schrijven met als titel Een kritiek op de politiek en de politieke economie. Dit zou dan eindelijk de systematische uiteenzetting van de nieuwe socialistische theorie worden die Marx als zijn belangrijkste werk had beschouwd en bleef | |
[pagina 63]
| |
beschouwen. Hij incasseerde een voorschot van 1500 frank, maar legde het werk terzijde om met Engels Die deutsche Ideologie te schrijven. Aan Leske schreef hij dat de kritiek op het Duitse denken die in dat boek geleverd werd de ruimte zou scheppen waarin het Duitse publiek zijn nieuwe theorie zou weten te waarderen. In die zelfde brief berichtte Marx aan de inmiddels ernstig verontruste uitgever dat zijn werk geen politiek schotschrift zou zijn, maar het karakter van een streng wetenschappelijke verhandeling zou dragen. Leske liet zich niet overtuigen en schortte het contract in maart 1846 op, op grond van het vermoeden dat het boek in Pruisen verboden zou worden door de censuur. Enkele maanden later vroeg hij Marx het manuscript in te leveren of anders het voorschot terug te geven. Marx beloofde de eerste deel in november te voltooien. Maar toen Marx na Die deutsche Ideologie zijn studie van de economische wetenschap weer opnam, resulteerde deze niet in het beloofde werk. In plaats daarvan opende hij het vuur op de Franse socialistische denker Pierre Joseph Proudhon (1809-1865), die in het najaar van 1846 Système des contradictions économiques ou Philosophie de la Misère publiceerde. Marx las het in december en begon koortsachtig te werken aan een kritiek, die uitdijde tot een compleet boekwerk, Misère de la Philosophie, dat in juli 1847 in Brussel verscheen. Marx herhaalt en parafraseert hierin zijn eerdere sociale en politieke denkbeelden, en geeft bovendien een eerste schets van zijn economische theorie. Misère de la Philosophie lijdt onder dezelfde tekorten als Die heilige Familie en Die deutsche Ideologie. Voor de derde keer besteedt Marx een compleet boekwerk aan het afschieten van een concurrent (en ook in dit geval een vroegere medestander) op het terrein van de theorie van het socialisme. Maar zijn eigen ideeën krijgen in deze eindeloze polemiek niet zelfstandig gestalte. Begin 1847 annuleert Leske het contract definitief, wegens wanprestatie. De theorie van Marx benoemde de arbeidersklasse tot subject van de revolutie. Maar hoe deze filosofische constructie in een politieke en maatschappelijke realiteit te vertalen? De kleine Brusselse kolonie van politieke emigranten | |
[pagina 64]
| |
kon moeilijk de rol van revolutionair proletariaat op zich nemen. De enige massale arbeidersbeweging in Europa werd gevormd door de Chartisten in Engeland. Op hen hadden Marx en Engels in eerste instantie hun hoop gesteld, ook al was het programma van de Chartisten geenszins revolutionair: algemeen actief en passiefkiesrecht voor mannen, geheime verkiezingen, een Lagerhuis dat elk jaar gekozen werd, kiesdistricten van gelijke grootte en bezoldiging van parlementsleden. Maar na de grote krachtproef van 1842, toen na een zenuwenoorlog, waarbij gewelddadig optreden van de Chartisten lange tijd niet uitgesloten leek, een petitie die uiteindelijk door 3.317.702 mensen ondertekend was met de bovengenoemde eisen aan het Lagerhuis werd aangeboden (dat haar vervolgens verwierp), raakte de beweging op haar retour. Van iets wat leek op een georganiseerde arbeidersbeweging was op het vasteland van Europa eigenlijk alleen maar sprake in Parijs en Lyon, met hun voor-industriële nijverheid. Maar daar overheerste de invloed van Blanc, Proudhon en Blanqui; Marx was er onbekend en de daar levende denkbeelden over politiek en revolutie stonden nog geheel en al in de jakobijnse traditie. Bovendien ging het bij deze kleine, sektarische groepjes niet om de eigenlijke proletariërs, maar om ambachtslieden en kleine zelfstandigen. In de zomer van 1846 maakt Marx met Engels een studiereis van zes weken naar Engeland. Daar leggen zij contact met de radicale vleugel van de Chartisten, maar ook met organisaties van politieke vluchtelingen in Londen. De voornaamste daarvan is de in 1840 opgerichte Deutsche Bildungsgesellschaft für Arbeiter. De Arbeiterverein, zoals ze meestal genoemd wordt, telt dan zo'n 250 leden; iets meer dan de helft ervan is Duitser. De vereniging is sterk internationaal gericht, naar samenstelling zowel als in visie. ‘Alle mensen zijn broeders’ is de meest gebruikte slogan. De meeste leden waren na een mislukte opstand in 1839 vanuit Parijs naar Londen gevlucht; de term ‘communisme’ waarmee ze zich tooien, is nog steeds verwisselbaar met ‘democratie’ of ‘socialisme’. De activiteiten van de vereniging zijn | |
[pagina 65]
| |
vooral van educatieve en culturele aard. Elke avond is gereserveerd voor een bepaald soort activiteit. Op zondag luistert men naar lezingen over geschiedenis, astronomie, of politieke theorie; 's middags wordt er gediscussieerd met de Franse leden; op dinsdag: lezingen en debat over contemporaine politiek of de godsdienst van de toekomst; op woensdag: zingen; op donderdag: taalonderwijs en tekenen; op vrijdag: dansles, en op zaterdagavond vermaakt men zich met dans, zang en declamatie. Voor hun terugkeer naar Brussel wordt op voorstel van Engels het Communistisch Correspondentie Comité opgezet, dat over en weer informatie moet uitwisselen. In Brussel zetten Marx en Engels een plaatselijke tak op, waarna Engels voor een klein jaar naar Parijs vertrekt, om de Duitse arbeiders daar - met name die van de met de Arbeiterverein gelieerde Bund der Gerechten - los te maken uit de onzalig geachte invloed van Weitling, Proudhon, Gruen en anderen; deze expeditie draagt geen vruchten. In 1847 heffen de Londense communisten de Bund der Gerechten op en richten in plaats daarvan de Bund der Kommunisten op. Marx sluit zich aan bij de nieuwe organisatie en wordt voorzitter van de Brusselse afdeling. Deze is overigens niet groot en telt ook niet veel proletariërs. Van het ongeveer anderhalf dozijn Brusselse communisten met wie Marx samenwerkt zijn er drie arts en negen journalist, dichter of schrijver. In dit gezelschap zet Marx zijn veldtocht tegen ideologische concurrenten voort, nu met Gruen en Wilhelm Weitling als doelwit. Op aandrang van Engels woont Marx het tweede congres van de Communistenbond bij dat in december 1847 in Londen werd gehouden; hij neemt deel als vice-voorzitter van de Association Démocratique, een Belgische communistische organisatie. Marx en Engels hebben een werkzaam aandeel in de opstelling van de nieuwe statuten, waarvan artikel één nu luidt: ‘Het doel van de Bond is de omverwerping van de bourgeoisie, de heerschappij van het proletariaat, de opheffing van de oude, op klassentegenstellingen berustende burgerlijke maatschappijen, de oprichting van een nieuwe sa- | |
[pagina 66]
| |
menleving zonder klassen en privé-eigendom’.Ga naar eind1. Op 8 december draagt het congres Marx op een ontwerp te maken van een ‘gedetailleerd theoretisch en praktisch partij-programma’.Ga naar eind2. De totstandkoming van de Communistenbond is het sluitstuk van een ontwikkeling waarbij de organisatie zich geleidelijk aan heeft veranderd van een geheim genootschap van het model dat typerend was voor de eerste generatie van socialistische groeperingen - genootschappen, voor welke de vrijmetselarij hét voorbeeld als organisatievorm is -, tot een open en democratische vereniging. Met deze ontwikkeling is Marx het geheel eens, maar hij heeft er geen noemenswaardige invloed op uitgeoefend. Dat hij de opdracht krijgt een ontwerp-program te schrijven, betekent niet dat de Bond zijn denkbeelden zonder meer wil gaan accepteren; Marx wordt eerder gezien als de intellectueel die de discussies in de Bond op een verantwoorde manier zal kunnen samenvatten. Dit programma zou begin januari 1848 gereed moeten zijn, maar het is het niet. Als de tekst op 24 januari nog niet in Londen is aangekomen, stelt het Centrale Comité de auteur met een ultimatief schrijven voor het blok: ‘Het Centrale Comité draagt hierbij het plaatselijk comité te Brussel op C. Marx mee te delen dat, als het Manifest van de Communistische Partij, dat hij op het laatste congres toegezegd heeft te zullen ontwerpen, niet voor dinsdag 1 februari in Londen is aangekomen, er verdere maatregelen tegen hem zullen worden genomen. In het geval C. Marx geen ontwerp van het Manifest maakt, eist het Centrale Comité dat hij onmiddellijk de documenten terugstuurt die het congres hem ter beschikking heeft gesteld’.Ga naar eind3. Ditmaal is Marx op tijd. Het is niet bekend of het Centrale Comité nog over zijn ontwerp heeft beraadslaagd; amendering is in ieder geval feitelijk niet meer mogelijk. Het Manifest van de Communistische Partij verschijnt in februari 1848 in Londen in een oplage van 500 exemplaren, zonder dat de naam van de auteur in de brochure wordt vermeld. In hetzelfde jaar zien vertalingen in het Deens, Nederlands, Frans, Italiaans en Pools het licht, maar, evenals het origineel, | |
[pagina 67]
| |
oefenen ze in het ‘revolutiejaar’ geen enkele invloed uit. | |
1848De revolutie van 1848, door Marx met spanning verwacht en gevolgd, ontbrandde op de meest onwaarschijnlijke plaats die zich daarvoor ook toen liet denken: Zwitserland. In deze republiek, toentertijd de meest liberale en democratische ter wereld, was een beweging naar meer autonomie van de kantons ontstaan, die haar inspiratie vond in conservatief-katholieke denkbeelden. De revolutie begon dus als contrarevolutie, vanuit de katholieke kantons, en werd ondanks de verholen steun vanuit de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, in een korte burgeroorlog beslecht ten gunste van de vooruitstrevenden, die al aan de macht waren. Deze merkwaardige episode is een van de paradoxen die het revolutiejaar 1848 kenmerkt, en die het onmogelijk maken alle gebeurtenissen die dan in Europa plaatsvinden op één noemer te brengen. Zeker is echter dat het Europese machtsevenwicht, dat in 1815 zo zorgvuldig in elkaar was gezet, en met kunst en vliegwerk dertig jaar lang in stand was gehouden, nu begon te wankelen. Het echte startschot van 1848 werd in Parijs gegeven - voor Marx zijn hele leven het centrum van de politiek, zoals Engeland voor hem dat van de economie bleef. De februari-revolutie duurde twee dagen - één minder dan de ‘trois glorieuses’ achttien jaar eerder. Terstond werd de republiek geproclameerd, en van de voorlopige regering maakte ook de socialist Louis Blanc deel uit. Ook in Brussel gistte het. Maar na een aanvankelijke aarzeling smoorde de Belgische regering de revolutionaire beweging in de kiem. In België en Engeland, toen de twee meest geïndustrialiseerde landen ter wereld, zouden de revolutionaire woelingen zich in 1848 het minst doen gevoelen. Marx, die duidelijk met de voorwaarden voor zijn verblijfsvergunning had gebroken, werd uitgewezen. Op vier maart reisde hij met zijn gezin per trein naar Parijs. De voorlopige regering daar had hem al eerder uitgenodigd terug te komen. | |
[pagina 68]
| |
Inmiddels had het tij van de revolutie ook Duitsland bereikt. Een klein jaar lang leek het mogelijk dat de natie verenigd zou worden, en de macht van koning en grootgrondbezitters aan constitutionele banden gelegd. Hoewel Marx van mening was dat uiteindelijk in Parijs beslist zou worden over het uiteindelijke lot van de revolutie, en hij zich scherp keerde tegen het militaire ‘avonturisme’ onder de Duitse emigranten (die met een ‘Germaans Legioen’ naar het vaderland wilden oprukken), keerde hij in april terug naar Keulen, om daar met Engels en andere vertrouwde partijgangers een revolutionair dagblad uit te gaan geven: de Neue Rheinische Zeitung. Al snel werd duidelijk dat de Communistenbond nergens in Duitsland staat kon maken op aanhang van enige betekenis. De partij werd in feite identiek met de redactie van de krant, die op autoritaire wijze door Marx geleid werd. Het eerste nummer van de Neue Rheinische Zeitung verscheen op 31 mei 1848. De ondertitel luidde ‘Orgaan van de democratie’. Dit was in zoverre misleidend, dat de redactionele lijn zich niet alleen met ongekende felheid keerde tegen de Pruisische regering, maar ook tegen de democraten en liberalen die de monarchie trachtten te veranderen in een parlementaire, constitutionele democratie. Deze opstelling paarde de Neue Rheinische Zeitung aan de strategie dat het proletariaat ervan weerhouden moest worden zelfstandig op te treden. Naar de mening van Marx was de tijd daarvoor nog niet rijp; de rol van de arbeiders moest dientengevolge er een zijn, waarin zij de bourgeoisie, die daartoe zelf onvoldoende moed en karakter bezat, ertoe dwong een burgerlijke revolutie tot stand te brengen. De krant werd geen succes. De redactionele lijn vervreemdde alle potentiële medestanders onder de burgerij, en het minieme Keulse proletariaat las haar niet. Voor zover de Duitse arbeiders zich in 1848 politiek organiseerden, gebeurde dat in weerwil van de adviezen en voorspellingen van Marx. Zowel door de Neue Rheinische Zeitung als in latere beschouwingen over 1848 heeft Marx het bestaan van de autonome, niet door hem beheerste Duitse arbeidersbeweging in 1848, de ‘Arbeidersverbroedering’ zo goed als genegeerd.Ga naar eind4. | |
[pagina 69]
| |
In juni 1848 werd een tweede revolutie in Parijs op bloedige wijze onderdrukt door generaal Cavaignac, die aan het eind van het jaar de macht overdroeg aan de tot president gekozen neef van Napoleon Bonaparte, Louis Napoleon. Het revolutionaire tij was gekeerd. De aanvankelijke verwarring onder de machthebbers maakte plaats voor het vastberaden neerslaan van opstandige bewegingen en het intrekken van eerder verleende concessies. Tegen de redacteuren van de Neue Rheinische Zeitung werden vanaf oktober juridische maatregelen getroffen, en Marx stond in februari 1849 terecht op beschuldiging van belediging en het aanzetten tot rebellie. De jury in het anti-Pruisische Keulen sprak hem echter vrij. Nu nam de regering haar toevlucht tot andere maatregelen. In mei wees ze Marx als ongewenste vreemdeling het land uit. Op 19 mei verscheen het laatste nummer van de inmiddels zo goed als bankroete krant, met rode inkt gedrukt. De oplage van de krant schommelde in haar beste tijd rond de 5000 exemplaren. Onder de financiële gevolgen van de ondergang van de Neue Rheinische Zeitung zouden Marx en zijn familie nog jarenlang gebukt gaan. Marx week uit naar Parijs. Hij leefde daar onder een schuilnaam, wachtend tot de revolutie weer zou oplaaien. De revolutie kwam niet. Nadat de politie hem had ontdekt, wees de Franse regering het Bretonse departement Morbihan aan als ballingsoord. Zowel vanwege het als ongezond beschouwde klimaat als vanwege de afstand tot Parijs was deze verblijfplaats voor Marx onaanvaardbaar. Alleen Engeland restte nu nog als toevluchtshaven voor de statenloze Marx. In augustus 1849 kwam hij in Londen aan. Zelf dacht hij dat zijn verblijf van korte duur zou zijn. De revolutie zou, de revolutie moest opnieuw uitbreken. Maar revoluties van het model van 1789, 1830 en 1848 zouden zich in Europa niet meer voordoen. Met het Communistisch Manifest is de politieke filosofie van Marx afgerond. In de tweede helft van zijn leven parafraseert, nuanceert en detailleert hij de denkbeelden die hij in de eerste helft heeft ontwikkeld. Hij doet dat - net als in het Manifest - hoe langer hoe meer in een ander politiek vocabu- | |
[pagina 70]
| |
larium dan dat van de filosofie van Hegel. Het project waarmee hij in 1844 begonnen is krijgt zijn definitieve opzet. De denkbeelden van Marx over de onontkoombaarheid van de revolutie worden vertaald in het systeem van de klassieke politieke economie, dan de hoogste en meest gezaghebbende vorm van wetenschappelijk en politiek redeneren over de samenleving. | |
Het Communistisch ManifestHet Communistisch Manifest - want onder die naam zou het uiteindelijk de geschiedenis ingaan - bestaat uit vier delen. Het eerste deel opent met de slotsom dat de geschiedenis van alle tot nog toe bekende samenlevingen de geschiedenis is van klassenstrijd. Bij wijze van illustratie volgt een schets van de wereldgeschiedenis, waaruit blijkt dat Marx alle maatschappelijke tegenstellingen die zich in de geschiedenis hebben voorgedaan als conflicten tussen klassen beschouwt. Een dergelijke opvatting zou het begrip ‘klasse’ elke analytische scherpte ontnemen; het zou dan niets meer betekenen dan ‘maatschappelijke groepering’. Deze vergaande generalisering is klaarblijkelijk echter niet ernstig bedoeld en doet in dit geheel vooral dienst om het contrast van de sociale conflicten in het verleden met de huidige situatie aan te geven. Deze laatste kenmerkt zich volgens het Manifest namelijk door een ongekende vereenvoudiging van de klassentegenstellingen. Steeds meer nemen deze de vorm aan van een tweedeling tussen de tegenover elkaar staande klassen van bourgeoisie en proletariaat. Andere klassen en groepen worden onweerstaanbaar in een van de beide kampen gedrukt. De bourgeoisie, ontstaan in de middeleeuwse steden, ontwikkelde zich naarmate handel en produktie zich uitbreidden en een wereldmarkt ontstond, mede dank zij de ontdekking van de Amerika's. Naarmate markten in omvang groeiden, namen ook de behoeften toe. Traditionele produktietechnieken en traditionele vormen van arbeidsorganisatie waren steeds minder in staat aan de groeiende vraag te voldoen. Daarom zag, en ziet, de bourgeoisie zich gedwon- | |
[pagina 71]
| |
gen een hoogst revolutionaire rol te spelen. Voortdurend moet ze in de weer zijn om de produktiekrachten te vernieuwen en te verbeteren, maar haar revolutionaire rol is niet beperkt tot de economische sfeer. Ook op sociaal en politiek terrein is het de bourgeoisie die een eind maakt aan verstarring en gezapigheid. Overal heeft ze de schone schijn die over de maatschappelijke verhoudingen werd opgehouden als ‘natuurlijk’ weggescheurd en heeft ze die verhoudingen teruggebracht tot wat ze werkelijk zijn: relaties gebaseerd op eigenbelang en zucht naar gewin. ‘Alles wat van stand is en alles wat staat gaat in rook op, al het heilige wordt ontwijd en de mensen zijn eindelijk gedwongen hun situatie en hun wederzijdse betrekkingen nuchter onder ogen te zien.’Ga naar eind5. Maar terwijl de bourgeoisie economisch en politiek triomfeert over de vroegere feodale en aristocratische machthebbers, zet ze te zelfder tijd een proces in gang dat tot haar eigen ondergang moet leiden. Want met de bourgeoisie ontstaat het proletariaat. Naarmate de produktiekrachten, het industriële apparaat groeit, neemt ook het proletariaat in omvang toe, en worden de resten van de vóór-industriële klassen tot deze klasse gedegradeerd. In de ontwikkeling van de produktiekrachten ligt echter eveneens de verdere ontmenselijking van de arbeid besloten. De arbeider verdient steeds minder en wordt steeds meer een verlengstuk van de machine. Anderzijds leidt dit zelfde proces geleidelijk tot solidariteit onder de arbeiders, waardoor conflicten tussen afzonderlijke arbeiders en afzonderlijke ondernemers steeds meer het karakter aannemen van een conflict tussen twee klassen. Steeds heviger vormen neemt dit conflict aan, ten dele als gevolg van de structurele tegenstelling tussen de twee klassen, ten dele ook omdat zich op den duur onbeheersbare spanningen voordoen tussen de organisatie van het produktieve vermogen en de bestaande eigendomsverhoudingen: ‘de burgerlijke verhoudingen zijn te eng geworden om de erdoor voortgebrachte rijkdom te bevatten’.Ga naar eind6. Zo ontstaan crises als gevolg van overproduktie, die vervolgens door verdere economische expansie verholpen worden. Dit is echter slechts een vlucht voorwaarts. | |
[pagina 72]
| |
De vooruitgang van de industrie leidt ertoe dat delen van de bourgeoisie worden afgestoten; terechtgekomen in het proletariaat brengen zij dit kennis en kunde bij. Naarmate het ogenblik van het beslissende conflict nadert, begint de bourgeoisie als klasse steeds verder uiteen te vallen. Een klein deel van de heersende klasse sluit zich bewust aan bij het proletariaat. Dit immers heeft de toekomst, omdat zijn opgang organisch verbonden is met de ontwikkeling van de techniek en de industrie, én omdat het de meerderheid van de bevolking uitmaakt. In het tweede gedeelte van het Manifest schetst Marx de positie van de communisten in verhouding tot het proletariaat. In twee opzichten verschillen communisten van andere proletarische partijen: zij zijn niet nationalistisch, maar internationalistisch georiënteerd en vertegenwoordigen het belang van de gehele arbeidersklasse; daarnaast beschikken zij als enigen over het juiste inzicht in de ontwikkeling van de maatschappij, omdat hun theorie niet de constructie is ‘van een of andere wereldverbeteraar’Ga naar eind7. maar de uitdrukking van die maatschappelijke ontwikkeling zelf. De kern van het communisme is de afschaffing van de privé-eigendom. Met een aantal verdachtmakingen en misverstanden rond deze notie rekent Marx kordaat af. Communisten eisen niet de afschaffing van eigendom in het algemeen, maar van de burgerlijke eigendom, die de laatste en meest volledige vorm van uitbuiting van de ene mens door de andere mogelijk maakt. Zo ook verwerpen communisten niet het gezin, maar het burgerlijk huwelijk, dat gebaseerd is op bezitsverhoudingen en in feite neerkomt op officieuze en officiële prostitutie. Het verwijt dat communisten het vaderland willen afschaffen treft al evenmin doel. Arbeiders hebben geen vaderland, maar met de tegenstellingen tussen klassen zullen ook de tegenstellingen tussen de naties verdwijnen. De aanklachten die vanuit religieus, filosofisch en ideologisch gezichtspunt tegen het communisme zijn ingediend, verdienen in de ogen van Marx geen uitvoerige weerlegging. Niets anders immers zijn zij dan de vertaling van stoffelijke belangen. ‘De heersende ideeën van een tijdperk | |
[pagina 73]
| |
waren altijd alleen maar de ideeën van de heersende klassen’.Ga naar eind8. Voor zover in zulke ideeën getamboereerd wordt op ‘eeuwige waarheden’ als vrijheid, rechtvaardigheid, enzovoorts, maakt het communisme daar korte metten mee, omdat die ‘eeuwige waarheden’ niets anders zijn dan bijprodukten van een ogenschijnlijk ‘natuurlijk’ maatschappelijk stelsel. Dat stelsel is echter zelf historisch gegroeid, en niet een eeuwig en onveranderlijk gegeven. Hierna ontvouwt Marx het politieke programma van de communisten. De eerste stap bestaat eruit dat ‘door het bevechten van de democratie het proletariaat verheven wordt tot heersende klasse’.Ga naar eind9. Vervolgens zal het proletariaat de bourgeoisie stap voor stap alle kapitaal ontnemen, alle instrumenten van de produktie centraliseren in handen van de staat, die dan echter het als heersende klasse georganiseerde proletariaat is. Het doel van deze maatregel is het zo snel mogelijk uitbreiden van de produktiekrachten. Dit kan in de eerste fase alleen maar geschieden met behulp van ‘despotische maatregelen’ die economisch onhoudbaar lijken, maar waarvan op den duur zal blijken dat ze noodzakelijk zijn om de produktiewijze werkelijk van karakter te doen veranderen. Als praktische stappen om het zover te laten komen noemt Marx de volgende maatregelen: onteigening van de grond; progressieve belastingheffing; afschaffing van het erfrecht; inbeslagneming van de eigendommen van rebellen en emigranten; centralisatie van de kredietverschaffing door middel van de oprichting van een nationale bank; centralisatie en nationalisering van vervoer en transport; uitbreiding van het aantal staatsondernemingen; arbeidsplicht voor iedereen; samenvoeging van industrie en landbouw ten einde het verschil tussen stad en platteland op te heffen; openbaar en gratis onderwijs; afschaffing van kinderarbeid in de bestaande vorm, en het combineren van onderwijs en arbeid. Wanneer dank zij de uitvoering van dit programma de verschillen tussen de klassen zijn verdwenen en de produktie bestierd wordt door ‘de samenwerkende individuen’Ga naar eind10., dan verliest de staat zijn politieke karakter. Politiek wordt | |
[pagina 74]
| |
hier door Marx namelijk gedefinieerd als het georganiseerde geweld van de ene klasse tegen de andere. ‘In plaats van de burgerlijke samenleving met zijn klassen en klassentegenstellingen treedt een samenwerkingsverband waarin de vrije ontwikkeling van een ieder de voorwaarde is voor de vrije ontwikkeling van iedereen’.Ga naar eind11. Het derde deel van het Manifest is een kritiek op andere socialistische theorieën. Daarvan zijn er volgens Marx drie soorten. De eerste soort is het reactionaire socialisme, dat op zijn beurt weer onderverdeeld is in drie varianten. Het feodale socialisme is een vinding van verbitterde aristocraten, die hun haat tegen de bourgeoisie vermommen als het pal staan voor belangen van het proletariaat. Het christelijk socialisme is verwant aan het feodale socialisme; het is ‘het wijwater waarmee de paap de ergernis van de aristocraat zegent’.Ga naar eind12. Het kleinburgerlijk socialisme vindt z'n sociale basis in de ontwikkeling van de kleine burgerij als een aparte laag tussen bourgeoisie en proletariaat. De theoretici van deze stroming - genoemd wordt de Zwitserse econoom Sismonde de Sismondi - bekritiseren dientengevolge de burgerlijke samenleving niet vanuit proletarisch maar vanuit kleinburgerlijk gezichtspunt. Dit houdt in dat zij weliswaar op scherpzinnige wijze de vinger leggen op het feilen van het kapitalisme, maar de remedie zoeken in een terugkeer naar voor-kapitalistische verhoudingen, dan wel in het tot staan brengen van de onweerstaanbare opmars van de produktiekrachten. De derde variant van het reactionaire socialisme wordt gevormd door het Duitse ‘ware socialisme’, de politieke erfgenaam van het Jong-Hegelianisme. Hier herhaalt Marx kort en bondig de kritiek uit Die heilige Familie en Die deutsche Ideologie: Duitse filosofen hebben de ideeën van Franse socialisten ontmand door deze tot filosofische fantasterij op te blazen. ‘Ze schreven filosofische onzin achter het Franse origineel. Achter de Franse kritiek op financiële verhoudingen schreven ze bijvoorbeeld “vervreemding van het wezen van de mens”, achter de Franse kritiek op de burgerlijke staat schreven ze “opheffing van het abstract algemene”.’Ga naar eind13. Net als | |
[pagina 75]
| |
bij de andere vormen van socialisme herleidt Marx ook hier de inhoud van de theorie tot de sociale context waarin ze is geformuleerd: het is de achterlijkheid van Duitsland in politiek opzicht die onvermijdelijk resulteert in denkbeelden als die van de ‘ware socialisten’. De tweede soort socialisme is het burgerlijke of conservatieve socialisme. Toonbeeld hiervan is het werk van Proudhon. De kritiek uit Misère de la philosophie wordt herhaald: het socialisme van Proudhon wil de samenleving helemaal niet veranderen. Het wil loonsverhogingen en lotsverbetering voor de arbeiders, inperking van de macht van de bourgeoisie, allerlei administratieve en bestuurlijke verbeteringen; maar het wil niet: afschaffing van de burgerlijke produktieverhoudingen, laat staan dat het deze langs revolutionaire weg zou willen nastreven. Het burgerlijk socialisme vindt zijn steun dan ook bij dat deel van de bourgeoisie, dat sociale misstanden wil verhelpen om de burgerlijke samenleving stabieler te maken en beter te laten functioneren. Het kritisch-utopisch socialisme is de derde soort. Het gaat hier om oorspronkelijke theoretici als Saint-Simon, Fourier en Owen, die het ongeluk hadden te leven in een tijdperk waarin de tegenstelling tussen bourgeoisie en proletariaat zich in een nog onderontwikkeld stadium bevond. Dit belette hen tot het inzicht te komen dat het proletariaat een zelfstandige politieke factor zou worden, die mettertijd zijn eigen geschiedenis zou maken. Zo namen zij hun toevlucht tot geïsoleerde experimenten, waarvan ze hoopten dat deze de heersende klasse ten voorbeeld zouden strekken. Want bij gebrek aan beter hadden deze theoretici hun hoop gesteld op de welwillendheid van de bourgeoisie. Naast zulke utopische elementen bevatten hun analyses waardevolle inzichten, en zo dragen ze bij tot de groei van een revolutionair bewustzijn bij het proletariaat. De latere aanhangers van deze denkers klampen zich echter vast aan die utopische elementen en staan daarom frontaal tegenover de steeds rijper wordende arbeidersbeweging. In het laatste deel van het Manifest zet Marx de opstelling van de communisten tegenover andere oppositionele bewe- | |
[pagina 76]
| |
gingen uiteen. De algemene teneur is dat ze waar dan ook tactische bondgenootschappen aan zullen gaan, maar daarbij nooit hun uiteindelijk doeleinden uit het oog zullen verliezen. In Duitsland zullen de communisten samenwerken met de bourgeoisie, zodra deze met revolutionair oogmerk optreedt tegen de absolute monarchie. Duitsland is de spil waar de Europese revolutie om draait: als het daar tot de al te lang uitgebleven burgerlijke revolutie komt, dan kan deze niet anders zijn dan het onmiddellijk voorspel tot een proletarische revolutie. Het Manifest eindigt enigszins ronkend, ook als men niet weet dat de partij van de communisten toentertijd in Europa niet meer dan enkele honderden leden en aanhangers telde: ‘De communisten versmaden het hun toeleg en hun mening te verheimelijken. Zij verklaren openlijk dat hun doelen alleen maar bereikt kunnen worden door de gewelddadige omverwerping van de hele nu bestaande maatschappelijke orde. Laten de heersende klassen voor een communistische revolutie sidderen. De proletariërs hebben daarbij niets anders te verliezen dan hun ketenen. Zij hebben een wereld te winnen. Proletariërs van alle landen, verenigt u!’Ga naar eind14. Het Communistisch Manifest is terecht het beroemdste en bekendste geschrift van Marx geworden. (Marx en Engels worden altijd in één adem als auteur opgevoerd. Zeker is dat Engels een eerste versie in de toentertijd populaire catechismus-vorm heeft vervaardigd; zeker is ook dat de definitieve versie alleen door Marx is geschreven.) Het Manifest toont zijn literaire en retorische talenten op hun best. Als mokerslagen dalen de zinnen op de lezer neer: zó is het, zó moet het zijn. ‘In het Kommunistisch Manifest hamerde Marx met de korte, krachtige, het proletariaat tot vereniging bijeenroepende, slagen van zijn ijzeren bijl op de fabrieksdeur van het kapitalisme de stellingen, waarvan hij weldra in Das Kapital en de Internationale de grote, elkaar aanvullende nadere bewijzen leverde’, schreef de Nederlandse marxist J. Saks vijftig jaar na de publikatie van het Manifest.Ga naar eind15. Men kan het met deze ‘orthodoxe’ waardering eens zijn; ook hier leeft blijkbaar de gedachte dat de thesen | |
[pagina 77]
| |
van het Manifest een nadere bewijsvoering behoeven. Het Manifest is geen filosofische verhandeling, geen wetenschappelijke vertoog. Het is een politiek pamflet, maar het kan niet alleen daarnaar beoordeeld worden: het is ook de samenvatting van de theorie van de geschiedenis van Marx, van zijn kritiek op andere socialistische doctrines, en van de wijze waarop de overgang van kapitalisme naar socialisme zou moeten verlopen. Bovendien wordt de politiek-pamflettistische zijde van het Manifest gedragen door de intellectuele en wetenschappelijke pretenties erachter. In het Manifest heeft Marx definitief afscheid genomen van het vocabularium van de filosofie van Hegel. Voor degenen die - zoals de ‘ware socialisten’ - nog wel blijven schrijven over ‘vervreemding’ heeft hij slechts laatdunkende opmerkingen over. Maar hij heeft met het wegdoen van dit politieke vocabularium niet de politieke denkbeelden die hij daarin heeft ontwikkeld overboord gezet. Het politieke vocabularium van het Manifest is even eclectisch als de uiteenlopende socialistische doctrines waaruit geput is. Alleen de politieke economie kan Marx in staat stellen de kerngedachten van het Manifest ‘wetenschappelijk’ uit te werken. |