sie van een Nederlandstalige roman in de Leeuwarder Courant.
Ons onderwijs leed daaronder: Wadman was toen leraar aan het Magister Alvinusgymnasium te Sneek, het kleinste in zijn soort. De verscheidenheid leed daar niet onder: In augustus vorig jaar stelde ik vast dat in mijn minieme eindexamenklasje zowel mijn eerste liefde was te vinden, op dat moment gegijzeld in Costa Rica, als de latere hooggeleerde overschrijver Diekstra en degene met wie ik nu al jaren lief en leed deel.
Leraar in het middelbaar onderwijs was toen nog een gerespecteerd beroep, niet een wao-traject. Zeker aan een gymnasium bestond het uitzicht op een professoraat. Dat gold ook voor Wadman, maar het kwam er niet van. Aan zijn kwaliteiten lag dat niet. Pas achteraf, aan de universiteit, kwam ik te weten dat zijn ‘lessen’ over literatuur een hoger niveau hadden dan de meeste colleges daar.
Wadman was een fervent kenner en criticus van Vestdijk. Een aantal van zijn kritieken - tegenwoordig zouden wij zeggen: essays - verscheen onder een titel die zijn houding ten aanzien van de duivelskunstenaar te Doorn perfect samenvatte: Handdruk en handgemeen (1965). Op school lagen de zaken toen zo dat ik het in vrijwel alles met hem oneens meende te moeten zijn. Vanaf mijn zestiende las ik daarom nagenoeg alle romans van Vestdijk om aldus gegrond te kunnen bewijzen dat Wadman ernaast zat in de bewondering die toch in zijn oordeel overheerste. Op deze manier raakte ik tegen heug en meug met Vestdijks oeuvre bekend en wel zó dat ik enkele jaren later met andere ogen aan het herlezen sloeg. Er is wel meer wat ik aan Wadman te danken heb.
Onze relatie zou men als ‘typisch Fries’ kunnen kenschetsen. De uiterlijke animositeit aan beide kanten was gelijktijdig uiting van een wederzijdse waardering, die echter niet uitgesproken kon worden; toen althans niet. Van dat ‘typisch Friese’ heb ik mij - hopelijk - bevrijd; niet zo moeilijk als Sneker die ‘stadsfries’ sprak en dus niet de kans kreeg literaire aspiraties in het Fries te ontwikkelen. Met Simon Vestdijk (Lahringen), Jan Jacob Slauerhoff (Leeuwarden), Wim Duisenberg (Heerenveen) en Jan Pen (De Lemmer) mag ik mij tot die Friese allochtonen rekenen die geslaagd geïntegreerd zijn in Nederland.
Anne Wadman daarentegen was door hemzelf gedoemd Fries te blijven. Hij studeerde in Amsterdam - als ‘Obbe Wadstra’ vervult hij nog een bijrol in Voskuils eerste roman Bij nader inzien - maar keerde terug naar Friesland en het Fries. En bleef daar. Dat zijn romans daar ook spelen heeft niets met provincialisme te maken. Vrijwel al-