Universitaire oligarchie
Het overlijden van Gerhard Veringa roept onvermijdelijk herinneringen op aan de periode dat hij minister was van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, zoals het departement toen nog heette. Vanuit het niets werd hij in 1967 bewindsman. In het toen net uitgebroken gewoel van de jaren zestig bleef Veringa overeind, dankzij zijn bedaardheid, toegankelijkheid en inzicht in de noodzaak van verandering.
Hij vertegenwoordigde daarmee de deugden van wat volgens de politicoloog Hans Daudt het meest progressieve kabinet was uit de Nederlandse geschiedenis. Zijn partij, de Katholieke Volks Partij (kvp), vond dat kennelijk ook en liet in 1971 Piet de Jong, de meest onderschatte naoorlogse minister-president, zonder meer vallen ten gunste van Veringa. Als leider en lijsttrekker van de kvp werd Veringa echter al snel uitgeschakeld door een ernstige ziekte. Die heeft hij bijna dertig jaar overleefd, maar in de politiek is hij niet teruggekeerd.
Veringa is onlosmakelijk verbonden met zijn voornaamste wetgevende prestatie: de wet universitaire bestuurshervorming, de wub. In de jaren zestig waren de universiteiten in hoog tempo veranderd van kleine elite-instellingen in massale instituten van wetenschappelijk onderwijs. De geest der tijd liet steeds luider de roep om inspraak, medezeggenschap en democratisering horen.
Ik weet nog goed hoe verbijsterd wij, als radicale studenten, waren toen Veringa zijn wetsontwerp bekendmaakte. Dit ging veel verder dan waarop wij hadden gehoopt of zelfs voor mogelijk en verstandig hadden gehouden. Het meest vergaande voorstel dat toen in onze kring circuleerde was dat van een ‘radenuniversiteit’. (‘Alle macht aan de raden.’) Eigenlijk hadden wij dat voorstel zelf nooit serieus genomen. En nu kwam Veringa met een wet waarin het universitaire bestuur in handen kwam van gekozen raden, waarin de wetenschappelijke staf, de studenten en het technische en administratief personeel alledrie ongeveer evenveel te vertellen kregen!