derwijskansen als gevolg van een vroege school- of beroepskeuze.
De idee achter de basisvorming is lovenswaardig, maar in het traject tussen de oorspronkelijke voorstellen van de wrr en de vaststelling van de uiteindelijke wet is de basisvorming, onder andere door allerlei rare politieke compromissen en ideetjes van Kamerleden, inhoudelijk zo toegetakeld, dat degenen die aan de wieg van het project stonden zich er niet meer in herkenden. Het is daarom de vraag of mislukking van de basisvorming al niet in de wet geprogrammeerd was.
Zes jaar later blijkt dat van een verhoogd algemeen onderwijspeil geen sprake is, evenmin als van een gelijk onderwijsaanbod op alle scholen. De selectie naar schooltypen vindt eerder vroeger dan later plaats. Het malle keurslijf volgens welke het onderwijs in alle vakken, dus bijvoorbeeld ook geschiedenis, moet culmineren in ‘vaardigheden’, heeft juist in het voorbereidend beroepsonderwijs, waar vaardigheden centraal zouden moeten staan, verkeerd uitgewerkt.
Deze resultaten zijn door het educatief-politieke complex, de motor achter het nu een kwarteeuw voortdenderende ‘constructief onderwijsbeleid’, schouderophalend ontvangen. Uitzondering was een Kamerlid van D66 dat publiekelijk verklaarde nooit voor de wet te hebben gestemd als ze toen deze resultaten had kunnen voorzien.
De eerste algemene reactie uit het complex luidt dat er eigenlijk niets aan de hand is. Het is nog te vroeg om tot conclusies te komen; de invoering van de basisvorming is nog volop in ontwikkeling. Het meest ongeschokt toonde zich de ‘Voorzitter Projectmanagement Basisvorming’. In de eerste plaats, zo meldde hij, was het verminderen van de ongelijkheid in onderwijskansen door middel van uitstel van de schoolkeuze helemaal niet een officieel doel van de basisvorming, maar een particulier ideaal van de staatssecretaris die de wet indertijd door het parlement loodste, Jacques Wallage. Dat is dus één mislukking minder. Bovendien las hij uit het onderzoek dat over de hele linie de prestaties van leerlingen niet waren afgenomen. ‘Bij andere grote onderwijsvernieuwingen was dat wel het geval.’ (Overigens constateert het onderzoek verminderde schoolprestaties op het vwo.)
De tweede reactie is die van de radikalinski's van het educatief-politieke complex. Zij wijten de mislukking aan de volgens hen te slappe invoering van de basisvorming. Oud-secretaris Wallage, die als Kamerlid wel met machinegeweren op de universiteiten wilde schieten, vindt dat de basisvorming ‘te liberaal is ingevoerd’. Anderen menen dat ‘de onaantastbare positie van de docent’ debet is aan de drei-