dan één opzicht denken aan die van Verdi. Net als deze was Fellini aan het eind van zijn leven onbetwist ‘il maestro’. De laatste werken van Verdi genoten toentertijd een succès d'estime; de laatste films van Fellini flopten. Voor nieuwe projecten heeft hij geen financiers weten te vinden. De Italiaanse commotie bij de dood van Fellini lijkt dan ook eerder verklaard te moeten worden uit de politieke situatie dan uit eerbied voor zijn cinematografische prestaties. Het officiële, publieke, Italië heeft in de ogen van zijn burgers alle waardigheid verloren. Er is geen politicus of zakenman die niet als potentieel corrupt staat aangemerkt. Tegenover hen is Fellini een man boven verdenking. Hij en zijn films hebben met politiek niets van doen. Maar tegelijkertijd was hij meer dan wie ook representant van Italië, meer nog dan Moravia of Visconti, die bovendien al eerder stierven.
Hij was natuurlijk geen held van de onafhankelijkheid als Verdi. Toen Verdi stierf bevond het officiële Italië zich echter eveneens in een deplorabele toestand. Koning Umberto i was een jaar eerder vermoord en feitelijk werd in het land een militaire dictatuur uitgeoefend. Is het onaannemelijk dat Verdi en Fellini bij hun dood symbool werden van de integriteit van een ander Italië? De overeenkomst tussen de twee kunstenaars kan nog één verzet hoger worden gesteld. Ook van de agnost Verdi is niet met zekerheid bekend of hij zich aan het eind toch niet heeft verzoend met de kerk.
Maar dan houdt het op. Als er dan vergelijkingen moeten worden getrokken is er maar één onontkoombaar: die tussen Federico Fellini en Gioacchino Rossini. Tenminste de Rossini van de komische opera, met het schrijven waarvan hij al was gestopt voor hij op zijn 38ste zijn allerlaatste opera componeerde. Zijn komische opera's zijn wel - en met recht - gekarakteriseerd als een steeds luider geschreeuw om stilte. Zij hebben slechts ogenschijnlijk een verhaal en een moraal. Zij gaan over niks, zoals het best gedemonstreerd in het schitterendste exempel van zijn kunst: Il viaggio a Reims, dat pas een tiental jaren geleden werd herontdekt, en dat over niets anders gaat dan de vergeefse pogingen van in een mondaine badplaats bijeengekomen Europese aristocraten om de kroning van de Karel x (1825) in Reims bij te wonen.
Net als Rossini heeft Fellini ons niets te vertellen. Hij heeft ons echter zeer veel laten zien, op dezelfde lawaaierige manier waaraan Rossini zijn bijnaam ‘signor crescendo’ had te danken. 8½ en Amarcord zijn hoogtepunten in een oeuvre dat net drie films minder telt dan Verdi opera's schreef. Maar de merkwaardige ontroering die zich altijd van mij meester maakt bij allerlaatste scène van 8½ kan ik niet