op de Noordpoolster. De gedachte was dat op deze manier het strooilicht geëlimineerd zou worden als men zo door de buizen naar de ster kijkt; op de cirkelvormige houder zou men dan kunnen aflezen op welke breedtegraad men zich bevindt. Het dag- en nachtprincipe vond zijn meest ambitieuze toepassing in de werken die tezamen de Utah Tarim-collectie vormen. Deze machines zijn ontworpen en gebouwd om te zijner tijd de grote zoutvlakte in Utah (waar automobielen, die naar de letter genomen geen automobielen zijn, wereldsnelheidsrecords vestigen) met een snelheid van 18 millimeter per dag over te steken.
Al deze kunstwerken zijn de neerslag van denkprocessen die als het ware diagonaal door de gebruikelijke lopen. Aan de ene kant treft men de onbevangenheid van het kinderlijke aan, een onbevangenheid waarin de vraag naar beste vorm van een atoombom even voor de hand liggend is als die naar de precieze afstand van hier tot de horizon. Aan de andere kant is sprake van een zeer persoonlijk onderzoek naar hoe de dingen - Van Bakel sprak van de ‘voorwerpelijke wereld’ - eruit behoren te zien.
Gerrit van Bakel onderschreef, waarschijnlijk zonder zich ervan bewust te zijn, de filosofie van Aristoteles: alles heeft zijn doel, elk levend wezen en elk levenloos ding is op weg naar zijn uiteindelijke verwerkelijking. Bij dat proces wou hij een handje helpen. Een kunstenaar is echter geen filosoof en ook geen kind. Terecht schreef R.H. Fuchs indertijd ter inleiding van de eerste tentoonstelling van Gerrit van Bakel in het Van Abbemuseum: ‘Een kunstenaar hoeft niets te bewijzen, maar hij moet wel tonen. Daar ligt de paradox van conceptuele kunst: ze staat niet op zichzelf, ze ontleent haar betekenis aan de ideeën en concepten waarvan ze uitdrukking is. Maar aan de andere kant ontlenen die ideeën op hun beurt hier weer hun waarde aan de vorm die ze gekregen hebben.
Op dit punt vind ik het oeuvre van Gerrit van Bakel zeer overtuigend en zeer indrukwekkend. De vorm die hij aan zijn denkbeelden gaf, was bovenal functioneel. Hij wist de indruk te wekken dat het er niet anders uit had kunnen zien. Een vriend die in het atelier bij hem Het Regenwagentje bekeek, reageerde met: ‘Die wielen zien eruit, Gerrit, alsof je het wiel opnieuw hebt uitgevonden.’ Dít brengt precies onder woorden wat ik bedoel.
Het is natuurlijk ook mogelijk om in al deze werken een commentaar te zien op de wijze waarop in onze samenleving techniek en technologie functioneren. Men kan dit oeuvre eveneens lezen als een aanval op de kloof tussen natuur en cultuur. De Vorm van een Ver-