tenschappen, door middel van intimidatie en intolerantie onderwijs en onderzoek voor jaren hebben verziekt. Als je daarvan toen wat zei of schreef, dan werd je van ‘anticommunisme’ beschuldigd, en dat was in linkse kring het ergste wat je naar het hoofd kon krijgen.
Hier kan men lezen dat het allemaal minstens zo erg was als ik toen schreef. Dat vinden deze auteurs nu ook, maar het is allemaal iets waarvoor zij geen verantwoordelijkheid droegen. Zij deden alleen maar mee, bijvoorbeeld door mee te helpen de historicus Ger Harmsen kapot te schrijven op de wijze waarop een generatie eerder Marcus Bakker dat met het verzetsverleden van de oud-communisten Gortzak en Wagenaar had gedaan. Zij stonden er eigenlijk toen al niet achter, maar ze deden het toch maar. Goed te zijn na de oorlog, daar moest je wat voor over hebben. Zij deden wat de partijleiding vond dat moest, en toen ze dat niet meer deden hielden ze hun mond, tot de cpn niet meer bestond, het communisme was ingestort, en hun terugblik politiek geen enkele betekenis meer kon hebben. Het geldt niet voor alle bijdragen in dezelfde mate, maar het woord dat deze bundel in zijn algemeenheid het meest kenmerkt is: studentikoos.
Een tijdje geleden knipte ik de televisie aan om, alsof het zo gepredestineerd was, Ischa Meijer een hele uiteenzetting van zijn gespreksgenote Elsbeth Etty te horen samenvatten: ‘Als ik het goed begrijp bent u op het juiste tijdstip lid geworden van de cpn en bent u er ook weer op het goede moment uitgestapt.’
15 mei 1991