deren al het vee dat ze kunnen vinden bij elkaar in een corral, om ze te tellen, de nieuwelingen te brandmerken, jonge stieren te castreren, ze tegen mond- en klauwzeer in te enten, een wormkuur toe te dienen en uitwendige parasieten weg te roken.
Vergeleken met moderne veeteelt in de Verenigde Staten levert zijn farm echter tamelijk armoedige resultaten op, zo ontdekte Luttwak toen hij in Maryland een echte eigentijdse veeboerderij bezocht. In zijn beschrijving is deze eerder een laboratorium en een fabriek dan wat je vroeger met het begrip ‘boerderij’ in verband bracht. Alles is brandschoon, hygiënisch, perfect onderhouden. Het prachtige Black Angus-vee wordt gehouden voor vleesproductie en doet daar alles aan. 90 procent van de koeien kalft elk jaar en de jonge ossen zijn na achttien maanden op gewicht en klaar voor de slacht. Van zijn Boliviaanse koeien krijgt maar 60 procent per jaar een kalf en de ossen groeien zo langzaam dat het dertig maanden duurt voor ze zwaar genoeg zijn. Kortom, vanuit het oogpunt van bedrijfsefficiëntie moest er voor Luttwak veel te leren zijn van de moderne bedrijfsvoering. En leren doet hij.
Zo komt hij erachter waarom zijn koeien zoveel minder baren dan de prachtexemplaren op de modelboerderij in Maryland. Op de savanne waar zijn vee weidt, weigeren koeien de toenadering van stieren zolang hun kalveren nog geen zes maanden zijn. Dat zouden Black Angus-koeien ook wel willen. Maar zij worden stuk voor stuk en dag en nacht in de gaten gehouden en voortdurend getemperatuurd om vast te stellen wanneer ze succesvol bevrucht kunnen worden. Dat gebeurt vervolgens door middel van kunstmatige inseminatie, een procedure die wordt herhaald tot sonogrammen aangeven dat er een embryo aan het ontstaan is.
Beteuterd komt Luttwak tot de conclusie dat deze techniek op zijn Boliviaanse ranch niet valt toe te passen. Er is geen denken aan dat hij en zijn personeel ooit zo'n dagelijkse controle zouden kunnen uitoefenen over individuele dieren. Zijn jonge ossen zullen ook nooit zo snel groeien als die in Maryland. Zij eten gewoon van het land, het hele jaar door. In Noord-Amerika en Europa kan rundvee niet van het land leven. Daarvoor is het te talrijk. Het moet worden bijgevoerd, wat weliswaar tot snellere gewichtstoename leidt, maar ook tot veel hogere kosten. Verbijsterd constateert onze farmer dat hij helemaal niets van die moderne bedrijfsvoering heeft te leren. Zijn Nelor-vee vindt op het land alles wat het nodig heeft, het hele jaar door. Behalve zout en toegevoegde mineralen, waarvan de toediening hem $ 3,- per stuk per jaar kost. Hij rekent voor dat hij eenhon-