toen als gewoon soldaat in Frankrijk diende, aan zijn zwager William Beveridge zijn indruk van die prominenten: ‘deze grote kleine mannetjes die stampen en roken en op hun snorren kauwen en een ondergeschikte de schuld geven van hun fouten’. Sociale ongelijkheid was toen een overheersend aspect van het leven in Engeland, en eigenlijk is dat meer dan een halve eeuw later niet fundamenteel veranderd. Veel sterker dan in andere West-Europese landen hebben de Engelse klassentegenstellingen culturele dimensies: ze komen niet eens zozeer in de ongelijkheid van inkomens en vermogens tot uiting, maar eerder in verschillende onderwijssystemen, zelfs nog in kledinggewoonten, in levensstijl in het algemeen, en ook nog in de taal van hen die ‘hoog’ en ‘laag’ spreken.
Tegen deze ongelijkheid trok de beminnelijke Tawney van leer in zijn bekendste boek, Equality. Het verscheen voor het eerst in 1931. Veel ervan is nu verouderd of te zeer geënt op de toenmalige situatie in Engeland. Niettemin is de idee van gelijkheid, die Tawney in dit boek verdedigt, interessant genoeg om er hier de belangrijkste elementen van uiteen te zetten.
Gelijkheid is in Nederland een betrekkelijk algemeen aanvaard principe op vele beleidsterreinen, maar vaak wordt gelijkheid in politieke discussies gelijkgesteld aan inkomensnivellering, en is het besef van de principes op grond waarvan gelijkheid wordt nagestreefd, afwezig. Bovendien is er, als ik me niet vergis, in dit land sprake van een groeiende oppositie tegen het principe van gelijkheid, omdat dit tot apathie in de economie en vervlakking in de cultuur zou leiden. Vanuit communistische kring is weer een ander offensief tegen gelijkheid als socialistisch ideaal ingezet, gebaseerd op de denkbeelden van de Franse communistische filosoof Althusser, die gelijkheid als een ‘burgerlijke fictie’ afdoet. De ware socialisten worden op die manier gedwongen zich opnieuw te bezinnen op een van hun centrale beginselen, en Tawney kan daarbij van groot nut zijn.
In een wereld waar sociale ongelijkheid regel is en gelijkheid een ideaal, is het voor Tawney niettemin niet gelijkheid die gerechtvaardigd moet worden. Gelijkheid van mensen is voor hem een vanzelfsprekend uitgangspunt, en hij baseert zich daarbij op de christelijke traditie, waarin mensen gelijk zijn voor het aangezicht van God. Hierop doorbouwend stelt Tawney dat de basis van gelijkheid uiteindelijk wederzijds respect is. Gelijkheid als wederzijds respect is een veel radicalere opvatting dan meer gangbare opvattingen in de traditie van het liberalisme. Daar wordt gelijkheid meestal uitgelegd als gelijke behandeling of gelijke kansen voor iedereen.