gund, als bezetenen. Tot aan de grens van hun krachten. Bewerkstelligd hebben zij niets.’
De sociaal-democratische revolutie had niet een leninistische dictatuur van het proletariaat voor ogen, maar een proletarische democratie waaraan ook de verslagen klassen mee mochten doen. De twee andere legenden die Haffner weerlegt, zijn de dolkstootlegende, waarmee de verslagen legerleiders hun nederlagen in de schoenen van de sociaal-democraten schoven, én de legende dat er tussen 1918 en 1920 helemaal geen Duitse revolutie heeft plaatsgevonden. Dat zij er wél was, is het centrale betoog van Haffner, dat analytisch even scherp is als literair beeldend. Men zal niet gauw de nieuwe sociaaldemocratische rijkskanselier Friedrich Ebert vergeten (die zich een dag later moest laten omdopen tot ‘volkscommissaris’), dunne aardappelsoep etend in de Rijksdag, terwijl zijn collega Scheidemann door de corridors holt om voor een wachtende menigte door een openstaand raam aanstonds de republiek uit te roepen.
Het verhaal, om niet te zeggen: de aanklacht, van Haffner is echter ook bitter, soms te bitter zoals hij in een tien jaar later geschreven nawoord toegeeft. Hij onderschat de drukkende last van de politieke en historische factoren waarmee Ebert en Noske rekening hadden te houden. Hij negeert het feit dat Noske de eerste en laatste minister van Defensie was die de Reichswehr onder politieke controle trachtte te houden. Hij schrijft er niet over dat Ebert en de zijnen de achturige werkdag, werkloosheidsvoorzieningen en een wettelijke cao per bedrijfstak invoerden, iets waarvoor spd en vakbonden vele jaren hadden gestreden.
Bovenal miskent Haffner dat de tragedie van 1918-1920 - want een tragedie was het - onafwendbaar voortkwam uit de officiële weigering van de spd, twintig jaar eerder uitgesproken en sindsdien talloze malen ritueel herhaald, om het revisionisme ook tot feitelijk uitgangspunt van haar politiek ijveren te maken. Zo werd de Duitse arbeidersbeweging in politiek opzicht schizofreen gemaakt. Terwijl ze allang in de praktijk reformistisch was, bleef ze in naam revolutionair. In 1918 kozen de arbeiders voor democratie en vrede. In feite probeerden zij de mislukte revolutie van 1848, de burgerlijke revolutie, uit te voeren. Er was heel wat voor nodig om hun misverstand uit de weg te ruimen. De gevolgen van de vergeten en verraden revolutie - daarin heeft Haffner gelijk - bepalen tot op de dag van vandaag datgene wat nu ‘het Duitse probleem’ heet.
21 januari 1984