Midden in de feestrede stond een man op en begaf zich zonder misbaar naar voren om daar The Wealth of Nations dicht te klappen en vervolgens met het boek onder de arm het auditorium te verlaten. Het was onze bibliothecaris, die kort tevoren 64 was geworden en van zijn nieuwe privilege gebruikmaakte. Sindsdien heb ik een haarfijn criterium om de Nederlandse beroepsbevolking in te delen: er zijn de mensen die om kwart over vijf onder alle omstandigheden zouden stoppen en er zijn de mensen die dat niet zouden doen.
Tot de laatsten behoren voorzeker onze politici: ministers en Kamerleden, maar ook burgemeesters, wethouders en gemeenteraadsleden van grote steden. Het ambt van politicus is in toenemende mate geprofessionaliseerd, zo wordt gezegd. De term professionalisering is echter een vlag die verschillende ladingen dekt. Met professionalisering wordt enerzijds bedoeld dat politicus een beroep is geworden. Het is niet meer iets wat je naast je eigenlijke werk doet. Maar het is zeker geen beroep geworden in de betekenis van werkzaamheden die aan een duidelijk afgebakende arbeidstijd zijn gebonden.
Professionalisering verwijst anderzijds naar de inhoud van werkzaamheden: het begrip suggereert dat er sprake is van specifieke kennis en duidelijke bekwaamheden. Maar daarvan is geen sprake. De Tweede Kamer of gemeenteraad kent geen toelatingsexamen. De kennis en vaardigheden die nodig zijn om er op middelmatige manier te functioneren, kunnen in een paar weken geleerd worden door iemand met een redelijke intelligentie; voor de rest gaat het om ervaring en niet formeel te leren bekwaamheden.
De professionalisering van de politiek wordt zelfs weersproken door waarnemers van het parlement die constateren dat hedendaagse Kamerleden door de bank genomen minder thuis zijn in parlementaire gebruiken en staatsrechtelijke vormen dan eerdere generaties: bewindslieden uit het zittende kabinet demonstreren bijna wekelijks dat ze in dit opzicht voor Kamerleden niet wensen onder te doen.
De politiek slokt meer tijd op, dat is zeker. Maar er is geen aantoonbaar verband tussen tijdsbeslag en politieke kwaliteit. Er zijn veel nadelen verbonden aan de huidige pseudo-professionalisering. Enkele daarvan duidde minister Brinkman vorig jaar al aan in een interview dat hem door de Kamer niet in dank werd afgenomen. Hij wees daar op het gevaar van een geestelijk isolement als gevolg van een tachtigurige werkweek en op dat van een te nauwe binding tussen Kamerleden en belangengroepen. In een recent artikel noemt de