wordt men ‘een kleurrijke figuur’ in de politiek.
Mijn favoriete anekdote over George Brown is deze. Van 1966 tot 1968 was Brown minister van Buitenlandse Zaken in de regering-Wilson. In die functie bracht hij ooit een officieel bezoek aan Venezuela. Bij het staatsiediner gebruikte Brown (‘kleurrijk’) zoals gebruikelijk meer dan hij aankon, maar de sfeer werd er alleen maar beter door. Nadat de tafels waren afgeruimd begon de muziek te spelen. Dat was voor Brown, óók een groot liefhebber van de dans, het signaal om op te staan, zich naar een andere gast in de zaal te begeven en deze in de volgende bewoordingen toe te spreken: ‘Prachtige dame in het rood, mag ik deze wals van u?’ ‘Neen,’ zei de aldus aangesprokene op besliste toon. ‘In de eerste plaats ben ik niet in het rood gekleed, maar in het paars. In de tweede plaats ben ik geen prachtige dame, maar de pauselijke internuntius. En in de derde plaats is het niet een wals die nu gespeeld wordt, maar het Venezolaanse volkslied.’
Van dit verhaal schijnt geen woord waar te zijn, maar dat krijg je dus als je een ‘kleurrijke’ figuur bent. Ik blader wat in biografieën en dagboeken van zijn tijdgenoten Anthony Crosland en Richard Crossman, allebei, net als hij, minister in de regeringen van Harold Wilson. Ja, kleurrijk, zeker. Maar toch ook meer. Toen Wilson begon met regeren werd Brown minister van een nieuw departement van Economische Zaken en zette met een bijna ongelooflijke gedrevenheid alles in het werk om de toen al haperende Britse industrie te stimuleren en te vernieuwen. Tenslotte was dat het programma waarmee de Labour-regering in 1964 de verkiezingen had gewonnen: Groot-Brittannië een technologische revolutie te bezorgen. Crosland, die een kleine twee jaar onderminister op dat departement was, hield er een groot respect aan over voor een man die in karakter zijn tegenvoeter was.
Na twee jaar werd Brown overgeplaatst naar Buitenlandse Zaken in een van die veelvuldige en raadselachtige ‘herschikkingen’ van de regering waarop Britse minister-presidenten het patent hebben - Harold Wilson in het bijzonder. De achterliggende gedachte bij zulke bewegingen is dat ministers op die manier politici blijven, generalisten, en niet de spreekbuizen van hun departement. In werkelijkheid gaat het niet zelden om belangrijker politieke overwegingen, zoals het markeren van de pikorde in het kabinet.
Brown, die in 1964 op het nippertje door Wilson was verslagen in de race om het partijleiderschap, moest wel nummer twee in de regering worden, maar hij bleef het niet. En na zijn vertrek naar Bui-