Geschriften van een intellectuele glazenwasser
(2010)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermdDe draagbare Tromp
[pagina 373]
| |
V Het einde van de politiek?Rede, gehouden bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar in de theorie en geschiedenis van de internationale betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam, op 26 maart 1990. | |
[pagina 375]
| |
Het einde van de politiek?Aristoteles en de politiekHet begrip ‘politiek’ dat tegen het eind van de Middeleeuwen in Europa in zwang raakt, is niet rechtstreeks afgeleid van ‘politikos’ uit het Oudgrieks. Het Griekse origineel levert zijn eigen problemen op. ‘Politikos’ kan niet worden vertaald met ‘politiek’, zoals bijvoorbeeld veelal gebeurt als de beroemde bepaling van Aristoteles ter sprake komt dat de mens een ‘zoon politikon’ is. De sfeer van de politiek was in de Griekse stadstaat in het geheel niet duidelijk af te scheiden van andere. De juiste vertaling van ‘zoon politikon’ is daarom niet ‘politiek dier’ maar ‘sociaal wezen’.Ga naar eind1 In de Politika van AristotelesGa naar eind2 verwijst ‘politikos’ naar verwante en toch uiteenlopende begrippen: naar ‘de (stads-)staat’ in abstracto, naar de staatsinrichting of constitutie in het algemeen, maar ook naar de drie ‘juiste’ constituties die Aristoteles in zijn befaamde classificatie onderscheidt: eenmans-, meermans- en allemansregimes die in het belang van allen de macht uitoefenen, en in dit laatste verschillen van hun respectievelijke perversiteiten: tirannie, oligarchie en democratie.Ga naar eind3 In de Romeinse Republiek vinden de begrippen uit de wereld van de Griekse stadstaat een eigen plaats, en zij behouden, onder eigen naam of die van een Latijns equivalent, dezelfde betekenis, zolang de Republiek zich handhaaft. ‘Politikos’ wordt ‘politicus’: maar in plaats van dit laatste leenwoord is er ook het Latijnse ‘civilis’. Met de ondergang van de Griekse stadstaat en de Romeinse Republiek, en hun uiteindelijke opname in het Romeinse Imperium, verdwijnen de verschijnselen waarnaar die woorden en begrippen verwijzen. Er komt, kortom, een eind aan ‘politiek’ in zijn oorspronkelijke betekenis: het nastreven van het ‘goede leven’ (‘eudaimonia’) door deelname aan de publieke zaak. | |
[pagina 376]
| |
Pas in de dertiende eeuw keert dit begrip van ‘politiek’ terug, wanneer de Politika van Aristoteles is herontdekt en door Willem van MoerbekeGa naar eind4 in het Latijn wordt vertaald. De verschillende betekenissen en connotaties die het al bij Aristoteles heeft, worden gedeeltelijk herwonnen. Maar ‘politicus’ en ‘civilis’ worden toch steeds meer gereserveerd om één bepaald politiek regime aan te duiden: het republikeinse.Ga naar eind5 Republikeins! Wat moet men daaronder verstaan in het Europa van deze tijd? Om die vraag te beantwoorden is het nodig een beknopte schets te geven van de staatkundige werkelijkheid van de Middeleeuwen, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat de uitdrukking ‘staatkundig’ hier noodzakelijk anachronistisch is. Die werkelijkheid had vanaf de opdeling van het rijk van Karel de Grote twee gezichten. De opdeling maakte een eind aan het bestaan van een politieke eenheid die kon gelden als voortzetting en erfgenaam van het (West-)Romeinse Imperium, én als staatkundige manifestatie van de eenheid van de christenheid. Daarna bestonden er afzonderlijke ‘staatkundige’ eenheden naast elkaar, die - zoals het koninkrijk Frankrijk - hun legitimiteit tenminste ten dele zochten in de imperiale erfenis, in de pretentie óók voortzetting van het Romeinse Rijk te zijn.Ga naar eind6 Anderzijds maakte het Romeinse recht, basis van het juridische denken in een groot deel van Europa, het begripsmatig onmogelijk om de wereld anders te vatten dan in termen van één rijk met één soeverein, de dominus mundi, (‘heer der wereld’) als bron van het recht.Ga naar eind7 Deze officiële visie was dus een fictie: de fictie van het Imperium als de enig mogelijke vorm van soevereiniteit, waarvan alle andere waren afgeleid. Deze fictieGa naar eind8 van het universele imperium werd grotendeels gebroken door juristen (ideologen of politieke theoretici, zou men tegenwoordig zeggen) die ten dienste van hun vorsten en koningen een doctrine ontwikkelden volgens welke soevereiniteit allereerst werd opgevat als feitelijk, waarna de slotsom volgde dat deze berustte bij degene die tot de de facto uitoefening daarvan bij machte was: rex est imperator in suo regno (‘de koning is keizer in zijn eigen rijk’). Deze formule liet de mogelijkheid van de keizer als hoogste macht de jure vooralsnog onaangetast.Ga naar eind9 Voor de vrije steden, die zich, al dan niet via de coniuratioGa naar eind10, de stedelijke revolutie, tot onafhankelijke stadstaten hadden geprocla- | |
[pagina 377]
| |
meerd, ontwikkelde Bartolus van SaxoferratoGa naar eind11 rond 1350 een overeenkomstige leer: de stadstaat maakte, onder andere door de geldigheid van het Romeinse recht te erkennen, deel uit van een abstract universeel rijk, maar was inzake macht en gezag soeverein: sibi princeps (‘vorst over zichzelf’).Ga naar eind12 Dit proces paste precies bij de notie die lezing van Aristoteles Politika met zich meebracht: die van de polis als een soevereine eenheid, die zijn positie niet ontleende aan enige hogere macht, maar aan zijn economische en sociale autonomie; de stadstaat die er bovendien altijd een is naast andere. De idee van de ongedeelde soevereiniteit is bij Aristoteles ondenkbaar. Zij kan dat nu ook in Europa worden, niet dankzij lezing van Ta Politika, maar door het proces van staatsvorming dat onweerstaanbaar op gang is gekomen, en waar de vorming van stadsrepublieken deel uitmaakt van de eerste fase. In dat proces wordt enerzijds de idee van de ene, allerhoogste soevereiniteit gesloopt, maar anderzijds wordt ook in tendentie de mogelijkheid van andere soevereiniteit dan op staatsniveau geëlimineerd. De idee van soevereiniteit wordt om zo te zeggen vereffend, horizontaal: alleen staten kunnen soeverein zijn. De opvallende overeenkomsten tussen de vrije stad van de Middeleeuwen en de polis van de Griekse en Romeinse Oudheid maken verklaarbaar hoe de Aristotelische opvatting van ‘politiek’ in de eerste kon herleven.Ga naar eind13 Bij MachiavelliGa naar eind14, de laatste en grootste van de schrijvers over de vrije stadsrepubliek, vindt men het woord ‘politico’ in precies deze betekenis. Waar hij het gebruikt, is het synoniem met het ‘vivere civile’, de uitdrukking waarmee hij meer frequent het ware republikeinse regime aanduidt.Ga naar eind15 Maar in Il Principe valt het woord ‘politico’ in deze Aristotelische betekenis niet één keer.Ga naar eind16 Dat is geen wonder, want deze vorstenspiegel heeft niet de stadsrepubliek tot thema, zoals de DiscorsiGa naar eind17 maar de vorming en handhaving van de nieuwe staat. Il Principe verhoudt zich tot het Europese statenstelsel in de fase van zijn ontstaan als de Politika van Aristoteles tot het Griekse in zijn nadagen.Ga naar eind18 De politieke geschiedenis van dit klassieke republicanisme eindigt met de definitieve val van de Florentijnse Republiek in 1530, drie jaar na de dood van Machiavelli.Ga naar eind19 De Machiavelli die beklijft is de analyticus van de macht, en het begrip ‘politiek’ dat in de zestiende eeuw het Aristotelische, republikeinse, verdringt, gaat terug op de discussie | |
[pagina 378]
| |
die Il Principe dan losmaakt. Het begrip ‘politiek’, welteverstaan, niet het wóórd. Dat komt, zoals ik al heb benadrukt, in zijn hele boek niet voor. Het voert te ver hier die discussie zelfs maar samen te vatten.Ga naar eind20 De resultaten zijn onder andere af te lezen in het werk van William Shakespeare. In het door Karl Marx zo geliefde Timon of Athens heet het bijvoorbeeld: ... The devil knew not what he did when he made man politicGa naar eind21 ‘Old Nick’ (i.e. Machiavelli) wordt een bijnaam voor de duivel, en algemeen krijgt ‘politiek’ de betekenis van amoreel, onscrupuleus, kortom... machiavellistisch. Deze negatieve connotatie van ‘politiek’ hangt ten nauwste samen met het moderne begrip ‘politiek’, dat in de tweede helft van de zestiende eeuw ook de benaming ‘politiek’ krijgt. | |
‘Staat’ en ‘politiek’Dit gebeurt in Frankrijk, tijdens de burger- en godsdienstoorlogen. Het woord ‘politique’ is daar, waarschijnlijk in eerste instantie als scheldwoord, uitgevonden om er een bepaalde groep van juristen en hoge staatsdienaren mee aan te duiden.Ga naar eind22 Hun belangrijkste theoreticus was Jean BodinGa naar eind23, en hun program luidde in de kern dat binnenlandse vrede en het behoud van de integriteit van de staat gesteld moesten worden boven godsdienstig gelijk. Dit begrip van ‘politiek’ werd door de katholieke partij met haat en minachting begroet. De religieuze tolerantie die er de implicatie van was, zag men als lafhartig opportunisme, als een vlucht in neutraliteit in een strijd die geen plaats buiten de strijdende partijen toestond. De haat tegen ‘les politiques’ verbond zich met een antimachiavellisme, dat in de Europese godsdienstoorlogen bij beide partijen in zwang was gekomen. De Franse protestanten meenden bijvoorbeeld dat aan het Franse hof, gedomineerd door de Florentijnse Maria de' Medici, Machiavelli's boek gelezen werd ‘als de Sybillijnse boeken in het oude Rome’.Ga naar eind24 De BartholomeusnachtGa naar eind25 was de bevestiging van hun vermoedens: was het model hiervan niet exact beschreven in het zevende hoofdstuk van Il Principe, waar Machiavelli met nauwelijks | |
[pagina 379]
| |
ingehouden geestdrift verhaalt van de listige wijze waarop Cesare Borgia in Sinigaglia afrekende met zijn voormalige bondgenoten Vitellozzo Vitelli, Oliverotto Euffredici, Paolo Orsini en de graaf van Gravina Orsini? Onder het mom van verzoening wist hij hen zonder gewapend gevolg de stad binnen te lokken, waar hij hen gevangen liet nemen, en later wurgen.Ga naar eind26 De verbinding van dit antimachiavellisme met de afkeer van degenen die de neutraliteit en integriteit van de staat stellen boven religieuze rechtzinnigheid levert aldus het eerste moderne woord én begrip ‘politiek’ op. De breuk met de Middeleeuwen is even onherroepelijk als die met Aristoteles. ‘Politiek’ is nu rechtstreeks gekoppeld aan de staat als enige soevereine macht. De kern ervan is Machiavelli's ‘mantenere lo stato’.Ga naar eind27 Want de staat is er altijd een naast andere, en het begrip ‘staat’ impliceert het begrip ‘statenstelsel’. In dit nieuwe begrip ‘politiek’ is politiek niet meer, zoals bij Aristoteles en Thomas van Aquino, een ‘praktische wetenschap’ in het verlengde van de ethiek. Neen, het is een amorele techniek geworden, een kunst.Ga naar eind28 Politiek als ‘staatskunst’ is geen publieke kwestie. Het nieuwe begrip ‘politiek’ leidt in de zestiende en zeventiende eeuw tot de opkomst van een specifieke literatuur, waarin de technische geheimen, de arcana, van het handhaven van de staat worden uiteengezet. Het voornaamste en invloedrijkste boek in dit genre is de De arcanis rerum publicarum van Arnold Clapmar, dat een jaar na zijn dood, in 1605, verscheen.Ga naar eind29 De arcana reipublicae zijn de berekeningen, kunstgrepen en listen die zich verbergen achter de openlijke redeneringen en motieven van het regeren. Zij vallen uiteen in twee klassen: de arcana imperii en de arcana dominationis. De eersten betreffen het handhaven van de staat onder normale omstandigheden, de tweede methoden om opstand en revolutie te boven te komen. Deze preoccupatie met de binnenlandse dimensie van het handhaven van de staat ligt in het verlengde van die bij Machiavelli. Zij weerspiegelt enerzijds de fragiliteit van de nieuwe staat en een ontstaansgeschiedenis waarin oorlog en burgeroorlog in elkaar overgaan; anderzijds het nog maar rudimentaire besef van het zich vormende statenstelsel. ‘Ragione di stato’, ‘raison d'état’, ‘redenen van staat’ - kernbegrip in de nieuwe idee van ‘politiek’ - gaat vooraf aan het andere kernbegrip: machtsevenwicht. | |
[pagina 380]
| |
De dynamiek in het statenstelselHet moderne begrip (en woord) ‘politiek’ verkrijgt dus zijn oorspronkelijke betekenis bij de opkomst van het Europese statenstelsel. ‘Politiek’ en ‘staat’ zijn in deze zin onlosmakelijk aan elkaar geklonken. Deze politiek heeft in beginsel een statisch karakter. Het handhaven van de staat is echter geen kwestie van rusten. De eerste theoreticus van de nieuwe staat en het nieuwe statenstelsel, Thomas Hobbes, demonstreert in Leviathan overtuigend hoe in de staat der natuur handhaving van de status-quo een oorlog van allen tegen allen veronderstelt, waarbij oorlog ‘niet alleen (bestaat) uit veldslagen en daadwerkelijke gevechten, maar uit een verloop van tijd waarin de bereidheid om tot wapengeweld over te gaan genoegzaam bekend is.’Ga naar eind30 In de staat der natuur is het voldoende dat er één niet tevreden is met zijn situatie, om een proces op gang te brengen waarin iedereen gedwongen wordt naar meer macht te streven, al was het alleen maar om zich op dezelfde plaats te kunnen handhaven. ‘Politiek’ is de voornaamste verkeersvorm in dit statenstelsel, dat zijn formeel-juridisch beslag krijgt in een jaar dat Hobbes nog aan zijn Leviathan schrijft: 1648, de Vrede van Münster, waarbij alle ondertekenaars elkaar als soeverein en gelijkberechtigd erkennen.Ga naar eind31 Van deze verkeersvorm is oorlog, een modaliteit, inderdaad: voortzetting van de politiek met andere middelen. Maar als politiek, met oorlog als instrument daarin begrepen, de verkeersvorm van dit statenstelsel is, wat veroorzaakt er dan de dynamiek van? Op die vraag zijn twee antwoorden gegeven. Het eerste sluit nauw aan bij de diagnose die Thomas Hobbes stelde. Het voornaamste probleem hij het handhaven van de staat is de onzekerheid over veiligheid en overleven. Aangezien het streven van de ene staat. zijn veiligheid en overlevingskansen in het statenstelsel te verzekeren, in tendentie onherroepelijk ten koste gaat van de veiligheid van andere, ligt hier de basis voor een oneindige machtsstrijd tussen staten.Ga naar eind32 Naast deze minimale dynamiek, voortkomend uit angst en vrees, en de zucht deze in een ‘commodious living’Ga naar eind33 te boven te komen, is er bij tijd en wijle ook sprake van een maximale, namelijk daar waar één mogendheid zich de grootst mogelijke veiligheid tracht te verschaffen door het statenstelsel te liquideren. Dit is ‘hegemonie’ in zijn sterkste betekenis: de vestiging van een universeel rijk. In een zwakkere betekenis heet ‘hegemonie’ het innemen van de centrale en leidende positie in het statenstelsel. | |
[pagina 381]
| |
Aldus kan de geschiedenis van het Europese statenstelsel opgevat worden als een langdurig, onophoudelijk, in cyclische fasen geordend proces, waarin de poging van een grote mogendheid om zich hegemonie in een van deze twee betekenissen te verwerven, wordt afgewend door een coalitie van bedreigde rivalen. Het handhaven van de staat betekent dus het handhaven van een machtsevenwicht, zoals de staatslieden van Europa in de loop van de zeventiende eeuw steeds duidelijker beseffen, tot de doctrine van het machtsevenwicht erkend en expliciet geformuleerd onderdeel is geworden van het begrip ‘politiek’.Ga naar eind34 Zo kan de geschiedenis van het Europese statenstelsel, dat zijn rudimentaire vorm kreeg met de invasie van Italië in 1494, beschreven worden als achtereenvolgende pogingen van continentale machten en mogendheden - de minst betwiste voorbeelden zijn Karel v, Lodewijk xiv, Napoleon en Hitler - er de hegemonie in te verwerven en het te doen opgaan in een imperium; en het succesvolle verzet daartegen van de practici van het Europese machtsevenwicht, die steeds werden aangevoerd door maritieme mogendheden als Engeland en Groot-BrittanniëGa naar eind35, of door een moerasmacht als de Republiek.Ga naar eind36 De logica van de politiek die zich hier manifesteert kan echter ook opgevat worden als een bijzonder aspect van een veelomvattender proces. Zo'n opvatting begint met de conclusie die Max Weber aan het eind van zijn leven trok. De rivaliteit tussen de opkomende staten, zo stelde hij, gaf het kapitalisme de overlevingskans die het in een andere politieke orde nooit zou hebben gehad. ‘Die geschlossene nationale Staat also ist es, der dem Kapitalismus die Chancen des Fortbestehens gewährleistet; solange er nicht einem Weltreich Platz macht, wird also auch der Kapitalismus dauern.’ (‘Het is de gesloten nationale staat die het kapitalisme de mogelijkheid geeft voort te bestaan; zolang de staat niet wordt opgevolgd door een wereldrijk, blijft daarom het kapitalisme bestaan.’)Ga naar eind37 Deze slotsom vormt het fundament van de zogenaamde wereldsysteemtheorie, waarvan Immanuel Wallerstein de grondlegger is.Ga naar eind38 Volgens deze theorie is het Europese statenstelsel de kern van een in de loop van de afgelopen drie eeuwen over de hele aardbol expanderende kapitalistische wereldeconomie. De logica van de politiek is geen zelfstandig proces, maar onderdeel van de ‘accumulatie van het kapitaal’, om de klassieke term te gebruiken.Ga naar eind39 De theorie van het wereldsysteem, en de onderscheidene varianten | |
[pagina 382]
| |
daarop hebben tot onderzoek en discussie geleid die niet alleen een krachtige correctie inhouden op het academisch realisme dat na de Tweede Wereldoorlog in het Westen het dominante model werd in de studie van de internationale politiek, maar leggen ook als weinig andere de relatie tussen theorie en geschiedenis.Ga naar eind40 Het begrip ‘politiek’ zoals dat ontstond in het kader van het Europese statenstelsel, behoudt in de context van wereldsysteemtheorieën zijn betekenis. De soevereine staat blijft de voornaamste bedrijver van politiek, welke motieven men aan zijn handelen ook toeschrijft. | |
De belofte van het einde van de politiekMet de Franse Revolutie ontstaat, na het Aristotelische en dit klassieke, een derde, geheel verschillend begrip van politiek. Het is dynamisch, het gaat niet uit van een toestand die kost wat kost moet worden gehandhaafd. Het is uitdrukking van het denken van de Verlichting dat de mens perfectible, te vervolmaken, is. Het verwijst naar binnen, naar de ‘burgerlijke maatschappij’, de civil society die kort daarvoor is ontdekt door de Schotse moraalfilosofen.Ga naar eind41 Onvermijdelijk wordt de staat het archimedisch punt van dit nieuwe begrip politiek: daar alleen is de macht geconcentreerd die de reconstructie van de maatschappij, het ‘vormgeven aan de toekomst’ in de formulering van TroelstraGa naar eind42, mogelijk maakt. Daaraan zit iets paradoxaals, en men kan in de grote sociale theorieën van de negentiende eeuw dan ook een ongemakkelijke houding ten aanzien van ‘staat’ en ‘politiek’ terugvinden. De teneur van die doctrines is politiek (en staat) overbodig te maken. Het radicale liberalisme propageert een internationale samenleving waarin staat en dus ook politiek niet meer mogelijk zijn. Het programma van Cobden, de meest consequente van zijn theoretici, belooft geen alternatief voor de dan bestaande praktijk van de buitenlandse politiek, maar de volledige liquidatie ervan.Ga naar eind43 Maar de afschaffing van de politiek is ook de belofte van de socialistische doctrines. Ooit zou immers, in de fameuze, door Saint-Simon gemunte, en door Friedrich Engels overgenomen frase, ‘het heersen over mensen plaatsmaken voor het beheer van zaken’.Ga naar eind44 Deze twee moderne begrippen ‘politiek’ verdragen zich theoretisch slecht met elkaar. Het eerste ontleent zijn bestaan immers aan de | |
[pagina 383]
| |
noodzaak van ideologische neutralisering, ooit in uiterste consequentie verwoord in Talleyrands dictum voor de diplomatie: ‘pas de zèle’.Ga naar eind45 De ideologische politiek bestaat echter op grond van het feit dat de ideologie een hogere rangorde heeft dan het staatsbelang. Met de drie grote ideologische conflicten die het Europese statenstelsel in de afgelopen vierhonderd jaar hebben geteisterd, hebben de theoretici (en practici) van de staatsraison nooit goed weg geweten: het conflict tussen katholicisme en protestantisme, de uitdaging van de Franse Revolutie en de rivaliteit tussen totalitarisme - in twee varianten, het nazistische en het communistische - en liberale democratie. Elk van deze tegenstellingen heeft voor ten minste een, en vaak twee generaties, het statenstelsel in het ongerede gebracht. In 1989 werd niet alleen de erfenis van de Franse Revolutie begraven, maar kwam er ook een eind aan het grote ideologische conflict tussen communisme en kapitalisme, tussen totalitarisme en democratie. De Sovjet-Unie verliet Chroesjtsjovs doctrine van ‘vreedzame co-existentie’ voor het standpunt dat de maatschappelijke stelsels van kapitalisme en socialisme in principe vreedzaam naast elkaar konden bestaan, en gaf daarmee de idee van de historisch noodzakelijke overgang van ‘kapitalisme’ naar ‘socialisme’ op.Ga naar eind46 Het is geen wonder dat deze ontbinding van de politiek-ideologische parameters van de afgelopen halve eeuw overal tot politieke en intellectuele verwarring aanleiding heeft gegeven, en tot meer of minder overtuigende pogingen deze te boven te komen. Van deze laatste is het artikel van Francis Fukuyama over ‘Het einde der geschiedenis’ het meest besprokene en gekritiseerde geworden.Ga naar eind47 Veel van die kritiek treft doel op terzijdes. Maar terecht heeft Fukuyama zich erover beklaagd, dat de teneur van zijn betoog zo weinig is aangevallen in dezelfde hegeliaanse context als waarin hij schreef.Ga naar eind48 In Hegels opvatting van de geschiedenis is deze immers niet een opeenvolging van toevallige processen en gebeurtenissen, ‘full of sound and fury, signifying nothing’, maar een proces waarvan de rationaliteit achteraf kan worden vastgesteld. (Hierin verschilde hij van Marx, die dat proces in de toekomst projecteerde. Hegel was een idealist, bescheiden in verhouding tot de utopist Marx.)Ga naar eind49 Voor zover Fukuyama constateert dat er klaarblijkelijk een eind is gekomen aan de confrontatie tussen ‘liberalisme’ en ‘communisme’, en daarmee aan de derde grote confrontatie in het statenstelsel, heeft | |
[pagina 384]
| |
hij in de hegeliaanse context gelijk met zijn these van het einde der geschiedenis. Geen noodzakelijk gelijk overigens, alleen een empirisch. Het valt niet met zekerheid vast te stellen of zich niet ooit een vierde universeel conflict in het statenstelsel zal voordoen, ook al bestaat daarvoor op dit moment geen aanwijzing. De wereldsysteemtheoreticus Wallerstein, de Hegel van de twintigste eeuw, postuleert bijvoorbeeld dat het kapitalisme noodzakelijkerwijs een andere oppositie op zal roepen.Ga naar eind50 Dit is niet zo'n zonderlinge verwachting voor wie in aanmerking neemt dat Fukuyama meldt dat volgens Hegel zelf de geschiedenis al aan zijn eind kwam toen Napoleon, de Weltgeist te paard, in 1806 de Pruisen versloeg en door Hegels universiteitsstad Jena reed. Daarmee had de Franse Revolutie zich definitief bevestigd, en kwam een eind aan de historie, als het proces waarin de wereld tot bewustzijn van zichzelf komt. Fukuyama is bescheiden genoeg om te vermelden dat hij dit hele verhaal in feite ontleent aan Alexandre Kojève, de grote Russische Hegel-kenner die in de jaren dertig een hele generatie Franse intellectuelen, van Sartre tot en met Aron, inwijdde in de geschiedfilosofie van Hegel.Ga naar eind51 Kojève kwam in de jaren dertig tot dezelfde conclusie als Hegel voor en Fukuyama na hem: vanuit wereldhistorisch oogpunt was er nu een eind aan de geschiedenis gekomen. Anders dan zijn grote voorganger en kleine navolger verbond hij aan deze slotsom persoonlijke consequenties. Hij gaf zijn leerstoel op en werd na de oorlog ambtenaar, in welke hoedanigheid hij te maken had met het proces van de Europese eenwording.Ga naar eind52 Ik hoop dat de logica van deze overstap uit het voorgaande zowel als uit wat volgt naar voren komt. | |
Schmitts redding van de politiekIn 1967 reisde Kojève van Peking per trein terug naar Parijs. In Berlijn onderbrak hij de tocht om de verblufte geleerde Jakob Taubes te vragen hoe hij het best naar Plettenberg kon reizen, om met Carl Schmitt te praten. ‘Mit wem sonst ist in Deutschland zu reden?’Ga naar eind53 Carl Schmitt leefde toen al twintig jaar in Plettenberg, waar hij zijn huis San Casciano had genoemd, naar het feitelijke ballingsoord van Niccolò Machiavelli. Over Schmitt is veel te zeggen, omdat zijn | |
[pagina 385]
| |
schrijven en handelen vrijwel alle grote morele en politieke controverses van de twintigste eeuw betreft.Ga naar eind54 Hier voer ik hem slechts op als de laatste grote politieke theoreticus van het Europese statenstelsel. In Der Begriff des politischenGa naar eind55 deed Schmitt een poging een definitie van ‘politiek’ te ontwerpen in andere termen dan die van de staat. In zijn gedachtegang moest aan dit begrip een fundamentele distinctie ten grondslag liggen. Zoals esthetiek uiteindelijk berust op het kunnen maken van het onderscheid tussen ‘mooi’ en ‘lelijk’, moraal op dat tussen ‘goed’ en ‘slecht’, en economie op de mogelijkheid winst- dan wel verliesgevend te onderscheiden, zo zou ook het begrip ‘politiek’ op het maken van een constitutieve distinctie gebaseerd moeten worden. Schmitts oplossing is even beroemd geworden en berucht, als misverstaan. De fundamentele tegenstelling waarop de mogelijkheid van politiek berust is de tegenstelling tussen ‘Freund’ en ‘Feind’, tussen ‘vriend’ en ‘vijand’. In deze betekenis heeft politiek niet een specifiek inhoudelijk of institutioneel substraat. Politiek ontstaat daar waar tegenstellingen een intensiteit bereiken dat het onderscheid tussen ‘vriend’ en ‘vijand’ kan worden gemaakt. Schmitt doet grote moeite om uit te leggen dat de tegenstelling tussen ‘vriend’ en ‘vijand’ moreel en ideologisch neutraal is. De vorming van de staat is voor Schmitt, in het voetspoor van Bodin en Hobbes, de regulering van de politiek naar binnen en naar buiten toe. Naar binnen toe: want politiek en staat worden pas bestaanbaar als de burgeroorlog is uitgesloten, als het legitiem gebruik van geweldsmiddelen bij de staat berust. ‘Politie’, Schmitt herinnert eraan, heeft dezelfde etymologische wortels als ‘politiek’. Staatspolitiek, het kunnen maken van het onderscheid tussen vriend en vijand, is volgens Schmitt de conditie waaronder een geordend statenstelsel mogelijk wordt. Het Europese statenstelsel te karakteriseren als een anarchie, als een hobbesiaanse natuurstaat, is een misvatting. Juist de neutralisering van de distinctie ‘Freund-Feind’ maakte het Ius Publicum Europaeum mogelijk, dat oorlog in het statenstelsel niet uitbande, maar beperkte en reguleerde, met name in de periode 1815-1914.Ga naar eind56 Op een laatste aspect van Schmitts begrip ‘politiek’ dient te worden gewezen. Het houdt een volstrekte breuk in met het verlichtingsdenken, en de uit het derde begrip ‘politiek’ voortvloeiende grote ideologieën. Alle, ik heb het al opgemerkt, bevatten in de kern de belofte | |
[pagina 386]
| |
van een einde aan de politiek, of het nu het liberale model betreft, waarvan Jürgen Habermas' ideaal van ‘herrschaftsfreie Kommunikation’ de intellectueel uiterste vorm isGa naar eind57, dan wel het socialistische, met zijn technocratische belofte dat politiek bij de groei van kennis overgaat in bestuurskunde. (Soms krijgt men de indruk dat het geloof in dit proces in Nederland al wijdverbreid is.)Ga naar eind58 Hiertegenover plaatst Schmitt zijn decisionisme, uitgedrukt in zijn favoriete Hobbes-citaat: ‘non veritas, sed auctoritas facit legem’ - niet de waarheid, maar het gezag maakt uit wat wet is. Het is dit onaangename inzicht in de willekeur van ‘letzte Entscheidungen’ (Max Weber) dat ervoor garant kan staan dat met het zo veelvuldig geconstateerde verval van de grote ideologieën niet ook het daarmee gelieerde begrip ‘politiek’, ontdaan van zijn utopische, op zelfmoord geprogrammeerde aspect, aan zijn einde komt. | |
De transformatie van het statenstelselIn Schmitts Begriff des politischen wordt de schakeling tussen ‘politiek’ en ‘staat’ als een historisch unieke prestatie gezien, en zijn oorlog en burgeroorlog de boven- en benedengrens van de mogelijkheid tot politiek. In deze opvatting is de mogelijkheid van een ‘einde van de politiek’ een gegeven, al verschilt dit volstrekt van de hegeliaanse visie. Schmitt plaatst dit einde rond 1900, als het Ius Publicum Europaeum vervalt omdat het Europese statenstelsel desintegreert in een veel minder coherent wereldsysteem, dat hij vervolgens heftig zal kritiseren omdat het zich volkenrechtelijk op ethische uitgangspunten baseert, die de vijand tot misdadiger verklaren en zo de beperking van oorlog en conflict onmogelijk maken.Ga naar eind59 Daarmee is de tweede reden van Schmitts opvatting van het einde der politiek gegeven: de grote ideologische strijd van de twintigste eeuw, zich manifesterend in twee wereldoorlogen, kan niet beheerst worden door een op neutralisering van ideologie gebaseerd statenstelsel. Maar, in de derde plaats, is het de staat zelf die als ‘concreet, historisch verschijnsel’Ga naar eind60 ondergaat. Schmitt constateert dat uitoefening van soevereiniteit nog slechts mogelijk kan zijn in grotere verbanden dan dat van de staat, in ‘Grossräume’.Ga naar eind61 | |
[pagina 387]
| |
Maar kan Fukuyama's ‘End of History’ niet worden opgevat als de terugkeer naar het klassieke statenstelsel? Heeft het er niet veel van dat met de desintegratie van het communisme de betrekkingen tussen Europese staten weer in bepaalde opzichten de contouren van vóór 1914 aannemen? Zou het eeuwfeest van Bismarcks ontslagGa naar eind62 anders niet geen andere opmerkzaamheid hebben gekregen dan die van enkele gespecialiseerde historici? Maar de twee andere argumenten van Schmitt zijn door de ontwikkelingen van het laatste jaar niet werkelijk aangetast. Het Europese statenstelsel dat bij de Vrede van Münster nog enkele honderden soevereine en pseudosoevereine eenheden telde, was op zijn negentiende-eeuwse hoogtepunt teruggebracht tot een twintigtal zowel in naam als in feite soevereine staten. Het huidige wereldstatenstelsel telt ruim honderdzestig ‘staten’Ga naar voetnoot*, maar de discrepantie tussen feitelijke en formele soevereiniteit maakt het voor een groot deel daarvan onzinnig om te spreken van een soevereine staat. Dat geldt voor Libanon in extremis, maar ook voor het merendeel van de Afrikaanse en Caribische ‘staten’. Terwijl in een niet onaanzienlijk deel van de wereld staatsvormings-processen in een embryonaal stadium blijven steken, stelt zich in een ander Schmitts Grossraum-probleem: de ontwikkeling van Europa tot een soevereine eenheid. Zo'n politieke eenwording is vanuit historisch perspectief echter onwaarschijnlijk, ondanks (of misschien wel: dankzij) de steeds succesvollere economische integratie. De vorming van de klassieke staten uit kleinere eenheden heeft immers altijd plaatsgevonden onder twee of drie condities die in het hedendaagse Europa - hoe ook geografisch gedefinieerd - niet vervuld worden. In de eerste plaats zijn zulke processen vrijwel altijd geïnitieerd en voltrokken door een dominante macht in het desbetreffende gebied: Holland in de Republiek, Savoje-Piemont in Italië, Moskou in Rusland, Pruisen in Duitsland, Aragon en Castilië in Spanje, et cetera. Zelfs na de eenwording zal een nieuw Duitsland voor Europa echter niet de rol van Pruisen kunnen vervullen. In de tweede plaats is de vorming van grotere staten in Europa vanaf de Franse Revolutie steeds begunstigd door de mythe van de natie, die in de nieuwe staat zijn politieke en geografische bestem- | |
[pagina 388]
| |
ming moest vinden.Ga naar eind63 Van een daarmee vergelijkbaar Europees besef is echter buiten enkele enclaves in Brussel, Luxemburg en Straatsburg, geen sprake.Ga naar eind64 Eerder ziet men de herrijzenis en herbevestiging van nationale en zelfs regionale identiteiten. De derde factor is het virtuele verdwijnen van oorlog als politiek instrument, factor bij uitstek in de staatsvormingsprocessen van het oude Europa. Of deze uitschakeling van de krijg in Europa valt toe te schrijven aan de nucleaire factor, aan de bevriezing van de Oost-West-verhouding in de afgelopen halve eeuw, dan wel aan de opmars van een beschavingsproces is een vraag die hier niet beantwoord hoeft te worden.Ga naar eind65 De voorzichtige slotsom is dat van de ontwikkeling naar een statenstelsel vergelijkbaar met dat van het Ius Publicum Europaeum maar tot op zekere hoogte sprake zal zijn. Het systeem van feitelijke en formeel soevereine staten lijkt plaats te maken voor een wereld waarin soevereiniteit niet langer alleen horizontaal is geleed, maar ook verticaal. Het belangrijkste (maar niet enige) voorbeeld daarvan is het gedeeltelijke verlies van soevereiniteit van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen aan deze laatsten.Ga naar eind66 De staat verliest aldus het monopolie op soevereiniteit. Is niet het meest waarschijnlijk de groei naar een wereld die in zijn politiek-juridische structuur doet denken aan die van de Middeleeuwen; een wereld van elkaar deels overlappende en op verschillende niveaus functionerende gezagsstructuren? Zo'n neomediaevalismeGa naar eind67 zou niet alleen een eind maken aan het statenstelsel zoals dat in ieder geval tot 1914 heeft gefunctioneerd, maar ook aan ‘politiek’ in de betekenis die het in de zestiende eeuw kreeg. In dit opzicht had Kojève meer een wereldhistorisch gelijk met zijn toetreding tot de eurobureaucratie dan in zijn conclusie van het einde der geschiedenis.
Dames en heren, in 1505 berichtte Niccolò Machiavelli aan de Signoria van Florence over de manier waarop de heerser van het kleine Siena zich handhaafde in de moeilijke situatie van het toenmalige Italië. Uit zijn bewoordingen blijkt een duidelijke waardering voor deze Pandolfo Petrucci, die zijn methode volgens de Florentijnse geheimschrijver als volgt verwoordde: ‘Omdat ik zo weinig mogelijk vergissingen wil begaan, regeer ik naar de dag en regel mijn zaken bij het uur. Want de tijden zijn machtiger dan ons brein.’Ga naar eind68 | |
[pagina 389]
| |
Er zijn tijden dat dit recept van Petrucci inderdaad de hoogste wijsheid is, niet alleen in de politiek maar ook in de politieke wetenschap. In zo'n tijd leven wij nu, en in deze situatie is het dwaas te pretenderen een diagnose van deze tijd te kunnen geven die langer standhoudt dan maanden of weken. In plaats daarvan heb ik ervoor gekozen enkele treden terug te doen, en vanuit een historisch perspectief een kleine intellectuele verkenning te ondernemen op een terrein dat zich het best laat vergelijken met een waddengebied dat voor het eerst in vele jaren is drooggevallen, zonder dat men weet wanneer het tij weer op zal komen. Voor het eerst in tijden komen wrakstukken boven water van schipbreuken die men al vergeten waande, en wel zeer opmerkelijk is hoezeer sommige wrakken alweer varensklaar lijken te zijn. Genoeg beeldspraak. De kleine terreinverkenning die ik hier ondernam had geen programmatische bedoeling. Maar zij heeft wel duidelijk gemaakt, dat ik mij bij het ontleden van de internationale politiek in heden, verleden, en, als het kan de toekomst, zal bedienen van de instrumenten die gesmeed zijn in de arsenalen van de klassieke sociale wetenschap, waar de kunstmatige arbeidsverdeling tussen geschiedenis, sociologie, politieke wetenschap en politieke filosofie gelukkig nog niet bestond. Dames en heren, ongeveer anderhalve eeuw geleden was de onoverzichtelijkheid van met name Oost-Europa niet minder groot dan nu. Wat er met de Wallachijse vorstendommen moest gebeuren, met Bessarabië en de Boekowina, was een belangrijk gespreksthema in de hoofdsteden van de grote mogendheden. Lord Palmerston legde in deze situatie het Lagerhuis uit, dat er in heel Europa maar drie mensen te vinden waren die precies wisten hoe de vork daar in de steel zat: ‘One died, one got mad, and I have forgotten.’Ga naar eind69 Volgens het optimistische en departementale beeld van de gammawetenschappen is het er ook daar te doen om de groei en vergroting van kennis. Ik aanvaard deze leerstoel met een bescheidener pretentie: een bijdrage te leveren in de strijd tegen de vergeetachtigheid. Oorspronkelijk gepubliceerd met proloog en epiloog, in Bart Tromp, Het einde van de politiek? Schoonhoven, 1990. |
|