Geschriften van een intellectuele glazenwasser
(2010)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermdDe draagbare Tromp
Een typisch Britse traditie (1979)De film My Fair Lady speelt zich af rond 1900. Sinds hij een tijdje geleden weer eens op de televisie vertoond werd, was bij mij blijven hangen dat er, historisch gezien, iets niet klopte. Niet iets van belang, maar toch iets wat eigenlijk niet kon, zoals dure oorlogsfilms waarin Duitse Tigertanks gespeeld worden door Amerikaanse Shermans, die met hakenkruisen zijn beschilderd. Pas later schoot mij te binnen wat er niet in de haak was. Het is de | |
[pagina 366]
| |
heer Doolittle, die de gehele nacht voor zijn huwelijk luid zingend van de ene kroeg naar de andere dweilt. Alsof de sluitingstijden van de pubs (23.00 uur in Londen, 22.30 uur daarbuiten) voor hem niet bestonden! Het woord ‘traditie’ wordt, zeker als het om Engeland gaat, vrijwel automatisch voorafgegaan door het bijvoeglijk naamwoord ‘eeuwenoud’. Geen land, zo heet het, is zo door tradities getekend als Groot-Brittannië. Een van de mooiste scènes uit de dagboekaantekeningen van Richard Crossman, die van 1964 tot 1970 minister in het kabinet-Wilson was, is die waarin hij de Britse Prinsjesdag beschrijft, compleet met een geheel in harnas gestoken mijnwerkersleider, die, inmiddels tot het Hogerhuis verheven, zwetend en rinkelend het Rijkszwaard in de optocht torst. Maar niet alle traditie is eeuwenoud. Verrassend is veel onderzoek dat onder schriftloze stammen en volkeren is gedaan. Vaak bleek dan dat tradities als het ware uitgevonden werden op het ogenblik dat het blanke koloniale bestuur trachtte zijn wetten en regels en cultuur op te leggen.Ga naar eind1 Tradities zijn in dat geval dus niet zozeer uitdrukking van de eigen identiteit, maar een verdedigingsmiddel tegen druk vanbuiten. Vrijwel niemand in Engeland kan je uitleggen waarom de pubs zulke vreemde en vroege sluitingstijden hebben; iedereen verwijst naar ‘traditie’ als een vanzelfsprekende verklaring. Toch zijn de open pubs van My Fair Lady historisch helemaal verantwoord. Vóór de Eerste Wereldoorlog, in Engeland nog altijd de Great War, bestonden deze traditionele sluitingstijden helemaal niet. De Great War, want in verhouding tot de Tweede Wereldoorlog waren de verliezen in de Eerste Wereldoorlog catastrofaal. De uiteindelijke oorzaak van die verliezen was een ontwikkeling van de militaire techniek in omvang en complexiteit, waar strategie, tactiek, organisatie en cultuur ver bij achter bleven. De standaardtactiek aan het Westelijk Front bestond uit het leggen van een monsterachtige, urenlange barrage van zware artillerie op de Duitse linies. Bij het tweede offensief aan de Somme presteerden de Britten het één stuk geschut per vijf meter frontlijn op te stellen. Als de kanonnen zwegen, kwam de infanterie de loopgraven uit en trok door het niemandsland op. Dit gebeurde veelal netjes in het gelid, al ging de ‘thin red line’ waarvan Kipling dichtte, nu in kaki gekleed. Het gruwelijkste voorbeeld van zo'n aanval deed zich de eerste juli | |
[pagina 367]
| |
van 1916 voor, toen de Britse opperbevelhebber, generaal Haig, het offensief aan de Somme (Somme-i) opende. Het was de eerste keer dat de vrijwilligers van Kitcheners Nieuwe Leger werden ingezet. Enthousiast, maar slecht geoefend, hadden ze niets anders geleerd dan in keurige rijen met twee of drie meter tussenruimte, rechtop marcherend, aan te vallen. Dekking zoeken was ‘not done’. Die dag leed het Britse leger de zwaarste verliezen uit de geschiedenis van het Rijk: 57.470 man, waarvan ruim 20.000 doden. Maar ook waar de aanval handiger was georganiseerd, stond het resultaat van tevoren vast. De infanterie moest oprukken over een terrein dat door de voorafgaande beschieting in een vrijwel onbegaanbare woestenij van modder was herschapen. Altijd waren de Duitsers op tijd terug in hun stellingen om met machinegeweren de Britse infanteristen weg te maaien. De enige slotsom die de veldheren van die tijd uit deze gang van zaken konden trekken, was echter dat waar het aan gemankeerd had onvoldoende kanonvuur was geweest. Dit, op zijn beurt, zou het gevolg zijn geweest van gebrek aan munitie. Zo kwam de zwartepiet uiteindelijk bij de munitie-industrie terecht. Daar, zo heette het, werd geslampampt. Op deze wijze ontstond het shell-scandal, het granatenschandaal. De generaals begonnen ermee, Lloyd-George nam hun verhaal over en de kranten praatten hem na. Nu konden maatregelen niet uitblijven. De lanterfantende munitiemakers werd het onmogelijk gemaakt na het middaguur in de kroeg te blijven hangen. Ook nachtbrakerij was voortaan uit den boze. En de pubs mochten voortaan pas open als de arbeiders allang waren gestopt met granaten bij te vijlen. Zo kwamen de openings- en sluitingstijden van de Engelse pub tot stand. Gebaseerd op een onzinnig, misleidend en nu ook vergeten voorwendsel, heeft niemand er daarna ooit kans toe gezien aan deze sluitingstijden een eind te maken. Integendeel: wie zou er durven optreden tegen zo'n eerbiedwaardige Britse traditie? Het Parool, 11 november 1979. |
|