Zoals de Intercitytrein, komend van Amsterdam cs, kort voor het Amstelstation door de bocht gaat, lichtelijk schuin hangend, in een subtiele hoek met de horizon - het is volmaakt van lijn, van kleur, van beweging. Elke keer weer wacht ik er met spanning op. Echt volmaakt is de scène alleen als er zo'n robuuste locomotief van de serie 1200 trekt. De nieuwe 1600 wordt ontsierd door een symmetrisch blikken optrekje, een ventilator naar ik veronderstel.
Beeldende kunst? Er schuilt een merkwaardige paradox in veel moderne beeldende kunst. Ooit autonoom geworden als domein van het esthetische, heeft ze doelstellingen ontwikkeld en pretenties op zich genomen waarbij schoonheid veelal een onbedoeld neveneffect is geworden. Van een kant is die onverschilligheid te begrijpen - tegen de schoonheid van de wereld valt niet op te boksen. De uiterste consequentie is de autonomie van beeldende kunst te definiëren in het volstrekt opgeven van het mimetische (nabootsende). Minder waardering heb ik voor een andere consequentie, waarbij het kunstwerk in opzet niet meer is dan het resultaat van een theorie of procedé, al was het alleen maar omdat zulke kunstwerken eerst geduid moeten worden en daarmee juist hun beeldend karakter verliezen. Maar vaak ontsnapt het werk aan de methode. Ik zal niet gauw de overdonderende intensiteit van Pollocks One vergeten toen ik het in het echt zag in het Museum of Modern Art in New York - terwijl dit toch - als boekomslag, reproductie of behang - uitgeperst leek. Misschien kwam het ook door de onverwacht kolossale afmetingen van het schilderij.
Kunst is er niet om mooi te zijn, maar om soms te verontrusten, dan weer te verzoenen; om nieuwe vormen te tonen en oude van commentaar te voorzien. Toch kan de vaak ingewikkelde en verborgen draad met het esthetische niet te ver worden afgewikkeld. Maar in deze eclectische cultuur is het esthetische zelf tot probleem geworden. Er is een enorme afstand gegroeid tussen de simpele ervaring van ‘wat een mooi plaatje’ - tot die status is, laten we zeggen, Mondriaan in een halve eeuw opgerukt - en de soms bijna geheel geprivatiseerde esthetica van modernistische en postmodernistische groepen en individuen in de beeldende kunst.
Het schilderij dat hier aan de wand hangt, Klei van Irene Verbeek, ontleent voor mij haar schoonheid aan de spanning tussen de klassieke, ogenschijnlijk rustgevende vormgeving en de al even schijnbare onrust daarbinnen. Het is, zoals het hoort, voor verschillende uitleg vatbaar; voor mij vooral een schitterende evocatie van het Wad