mannen worden vervangen door bemande precisiewapens. Daartoe moest dan wel de nog steeds logge en omvangrijke Amerikaanse krijgsmacht worden getransformeerd in een snelle interventiemacht. Dat zou een breuk inhouden met de gevestigde belangen van de strijdkrachten. Rumsfeld was degene die deze meedogenloos zou moeten uitschakelen. ‘9/11’ bood hem de mogelijkheid om zijn oorlog tegen het Pentagon niet alleen in alle ernst te beginnen, maar ook te beslechten.
De oorlog tegen het talibanregime in Afghanistan werd geheel en al volgens de neoconservatieve doctrine van oorlogvoering opgezet. Geen massale inzet van reguliere Amerikaanse troepen. In plaats daarvan precisiebombardementen, enkele tienduizenden Special Forces en zakken dollars waarmee lokale roverhoofdmannen (‘krijgsheren’) omgekocht werden om aan de kant van de Verenigde Staten mee te strijden. Aanvankelijk zag het ernaar uit dat de operatie een groot succes was geworden. Het talibanregime en de aanhangers van Osama bin Laden werden verslagen, de grote steden ingenomen, een nieuwe regering gevormd, later gelegitimeerd door verkiezingen.
Vijf jaar later: de ‘precisiebombardementen’ kostten tienduizenden burgerslachtoffers, Osama bin Laden ontsnapte, de roverhoofdmannen zijn nu democratisch gekozen, zo'n twintigduizend Amerikaanse militairen zijn nog steeds bezig met het bestrijden van een tegenstander die overwonnen heette te zijn, en duizenden NAVO-militairen moeten proberen te doen waartoe de Verenigde Staten niet in staat zijn gebleken.
De oorlog tegen Irak moest het tweede grote wapenfeit in Rumsfelds veldtocht worden. Een jaar lang bevocht de minister zijn generaals over het aanvalsplan. De oorspronkelijke plannen voorzagen in een invasiemacht van vier- à vijfhonderdduizend man, nodig geacht om niet alleen Saddam Hoessein te verslaan, maar ook daarna de orde te handhaven en geen machtsvacuüm te laten ontstaan. Alle adviezen die wezen op de noodzaak om na de overwinning over voldoende troepen en politie-eenheden te beschikken, werden genegeerd.