| |
| |
| |
Hoofdstuk 11: Lexicale klemtoon in het Nederlands
1. Inleiding
Naast de taal-theoretische aspecten die in het vorige hoofdstuk aan bod zijn gekomen, is het voornaamste resultaat van die discussie voor onze voortgaande uiteenzetting over klemtoontoekenning in het Nederlands het volgende: we kunnen in de talen waar we mee bezig zijn affixen verwachten die de toekenning van woordklemtoon ontlopen; die worden in een lexicaal model toegevoegd nádat de klemtoonregels zijn toegepast (‘Klasse II’ suffixen). We kunnen dit ook vanuit het omgekeerde perspectief formuleren: de woordklemtoonregels werken op ongelede woorden en op woorden die geleed zijn (met ‘Klasse I’ affixen), maar zich als ongeleed gedragen. Deze formulering hebben we al vanaf het tweede hoofdstuk van dit boek gebruikt, maar eigenlijk pas in het vorige hoofdstuk inhoud gegeven. Met betrekking tot het Nederlands kunnen er nu meerdere dingen aan de hand zijn. Mochten in het Nederlands zich álle gelede woorden gedragen als ongeleed, dan kunnen we dit hoofdstuk hier beëindigen, en verwijzen naar de Nederlandse klemtoonanalyse van hoofdstuk 4. Mocht het Nederlands ongeveer eenzelfde indeling als het Engels hebben in zijn affixen, met klemtoongevoelige en klemtoonneutrale (ook in die volgorde van aanhechting), dan staat ons hier weinig meer te doen dan de Engelse voorbeelden uit het vorige hoofdstuk te vervangen door Nederlandse, schema (9) van dat hoofdstuk over te nemen, en vervolgens dít hoofdstuk af te sluiten. Geen van deze beide situaties is echter het geval, en daarom is de tekst van dit hoofdstuk langer dan men zou verwachten.
We zullen nu het volgende laten zien. Men komt voor het Nederlands ondanks alles een heel eind door in eerste instantie schema (9) te adopteren: het Nederlands heeft klemtoongevoelige (Klasse I) suffixen, bijvoorbeeld -ánt van rest-ánt en -íde van fluoríde, en klemtoonneutrale (Klasse II) affixen, bijvoorbeeld -aard van gíerig-aard en -je van álmanak-je, en als ze gecombineerd optreden doen ze dat ook in die volgorde: restánt-je. We zullen in sectie 2 verdere feiten geven die dit illustreren, en daar ook een aantal opmerkingen maken over samenstellingsvorming en inflectie.
Daarnaast heeft het Nederlands echter een aantal eigen probleemgebieden. Eén daarvan wordt gevormd door een intrigerende derde klasse affixen, de zogenaamde klemtoonaantrekkende suffixen. Zij vormen een van de klassieke problemen van het onderzoeksterrein van de interactie tussen morfologie en fonologie in het Nederlands, en we zullen er hier ruime aandacht aan besteden. We zullen met betrekking tot wat in de literatuur als belangrijkste eigenschappen van deze suffixen wordt gezien, twee dingen aantonen. In de eerste plaats zal ons standpunt zijn dat dat wat gewoonlijk ‘klemtoonaantrekking’ heet (en waarvoor een lange reeks verschillende analyses is gegeven), uit verschillende onderdelen bestaat - volgens ons drie - die bij zorgvuldige beschouwing elk kunnen worden teruggebracht tot een onafhankelijk verschijnsel. Wat zal blijken, is dat van de suffixen die onder de klemtoonaantrekkende worden gerekend, -isch een klemtoongevoelig (‘Klasse I’) suffix is, dat -ig en -lijk een duo vormen, dat heel veel met nivo 1 suffixen gemeen heeft, en dat -baar, -end en -zaam in essentie klemtoonneutraal zijn. Aan het eind van deze discussie zullen we dan de volgende belangrijke conclusie trekken: klemtoonaantrekking bestaat niet als onafhankelijk fenomeen van de Nederlandse grammatica. In de tweede plaats zal blijken dat de
| |
| |
hypothese dat klemtoonaantrekkende suffixen typisch adjectivisch zijn (zie met name Schultink (1980)), niet houdbaar is op grond van een nadere beschouwing van de feiten. Tot de (hier overblijvende) klasse -ig en -lijk behoren ook niet-adjectivische suffixen, zoals we zullen laten zien.
We vermelden hier ook voor alle zekerheid wat we weer níet doen: klemtoon is hier ons onderzoeksterrein, en niet morfologie. Het is bij een bespreking van het onderwerp van dit hoofdstuk onvermijdelijk opmerkingen over woordstructuur te maken, maar niettemin zullen we die alleen behandelen voor zover hij iets over klemtoon duidelijk maakt. Voor de basisverschijnselen van de Nederlandse morfologie wordt men verwezen naar bijvoorbeeld Booij (1977), Hoekstra & Van der Hulst (1979), Van Santen (1984), Van Beurden (1987), artikelen samengebracht in Morfologie van het Nederlands (Booij 1979), en de morfologie-special van Spektator (17:4, 1988).
| |
2. Klemtoongevoelige en klemtoonneutrale affixen in het Nederlands
In deze sectie laten we in de eerste plaats zien dat het Nederlands klemtoongevoelige en klemtoonneutrale affixen heeft, en dat ze in die volgorde achter elkaar staan. Dit suggereert een organisatie van het lexicon die veel weg heeft van die in het Engels.
Net als voor het Engels geven we eerst die gelede woorden met klemtoongevoelige affixen die we in eerdere hoofdstukken al als materiaal hebben gebruikt. Het gaat om de volgende voorbeelden.
(1)(a) |
rest-ánt |
[[rest]Nant]N |
rést |
|
stoff-éer |
[[stof]Neer]V |
stóf |
|
ceremonie-éel |
[[ceremonie]Neel]A |
ceremónie |
|
fluor-íde |
[[fluor]Nide]N |
flúor |
Meer voorbeelden van hetzelfde type zijn die in (1b):
(1)(b) |
motor-íek |
[[motor]Niek]N |
mótor |
|
norm-áal |
[[norm]Naal]A |
nórm |
|
skiff-éur |
[[skiff]Neur]N |
skíff |
|
sultan-áat |
[[sultan]Naat]N |
súltan |
|
ambon-ées |
[[ambon]Nees]N |
ámbon |
|
tibet-áan |
[[tibet]Naan]N |
tíbet |
|
commercie-éel |
[[commercie]Neel]A |
commércie |
|
architect-úur |
[[architect]Nuur]N |
architéct |
|
hobby-íst |
[[hobby]Nist]N |
hóbby |
|
chirurg-íjn |
[[chirurg]Nijn]N |
chirúrg |
|
groot-ésk |
[[groot]Aesk]A |
gróot |
|
anoniem-itéit |
[[anoniem]Aiteit]N |
anoníem |
|
tirann-íe |
[[tiran]Nie]N |
tirán |
|
kwart-ét |
[[kwart]Net]N |
kwárt |
We concluderen dat de in (1) genoemde Nederlandse suffixen behoren tot de klasse klemtoongevoelige affixen: woorden die deze affixen bevatten ondergaan de klemtoonregels alsof ze ongeleed zijn, vergelijk rest-ánt met basált, fluor-íde met pyramíde, norm-áal met vulkáan, sultan-áat met surrogáat, hobby-íst met manifést, enzovoort. Wat opvalt is dat al deze suffixen een ‘superzwaar rijm’ hebben, of een rijm dat als zodanig telt: (a) -VVC of -VCC; (b) -VVC→; of (c) een als [+F] (of [-ex]) gemarkeerde -VV of -VC. We vinden inderdaad vaak eindklemtoon bij deze klasse
| |
| |
suffixen, maar niet altijd: in sectie 2 van hoofdstuk 9 hebben we al het gedrag van het suffix -or behandeld, en beargumenteerd op welke manier het, ondanks zijn lastige klemtoongedrag, kan worden beschouwd als dat wat we nu een Klasse I suffix noemen. Beneden zullen we speciaal terugkomen op een aantal andere onbeklemtoonde Klasse I suffixen: we bespreken daar het gedrag van het adjectiviserende -isch, en vergelijken het met het nominaliserende (onbeklemtoonde) -ie, en het geografische suffix -ië.
Klasse II suffixen komen voor in voorbeelden als de volgende.
(2) |
jalóers-heid |
nonchalánt-heid |
hértog-dom |
kóppel-aar-ster |
|
drónk-aard |
gíerig-aard |
áfstamm-eling |
héngelo-er-tje |
|
díen-aar |
wándel-aar |
dóminee-se |
drónk-aard-je |
|
kóning-schap |
pélgrim-schap |
áuto-tje |
mártel-aar-schap |
|
héngelo-er |
índia-er |
álmanak-je |
wándel-ing-etje |
|
dóel-loos |
húmor-loos |
wándel-ing |
áfstamm-eling-schap |
|
kérn-achtig |
kínder-achtig |
bedénk-ing |
kínder-achtig-heid |
Deze suffixen zijn klemtoonneutraal om diverse redenen: -heid, -aard, -aar en -loos zijn zelf zwaar genoeg om klemtoon te krijgen via de woordklemtoonregel (vergelijk paradíjs, akkóord, sigáar en abrikóos), maar dat gebeurt niet. Hoewel -schap en -(e)ling zelf niet zwaar genoeg zijn voor regelmatige hoofdklemtoon (vergelijk álmanak, pythágoras), zou klemtoon nooit verder dan de derde lettergreep van rechts mogen liggen bij een als ongeleed tellend woord. Bij een schwa in de finale lettergreep níet voorafgegaan door een consonant mag klemtoon ook nooit verder naar rechts liggen dan de derde lettergreep van achteren (vergelijk térriër), maar dat is bij de gevallen op -er niet zo. Bij een schwa in de finale lettergreep, die wel wordt voorafgegaan door een consonant, zou klemtoon er onmiddellijk vóór moeten liggen (vergelijk trombóse, tamarínde), maar dat is bij de suffixen -se, -(t)je, -ster, -ing en -achtig niet het geval. Als de laatste twee lettergrepen van een woord -VC zijn valt klemtoon op de voorlaatste (vergelijk gibráltar, dubróvnik), maar -dom en -schap gedragen zich in dit opzicht neutraal.
Tot zover het verschil tussen Klasse I en Klasse II affigering, met betrekking tot klemtoon. De onderlinge volgorde tussen deze twee typen affixen wordt geïllustreerd door woorden zoals die in (3).
(3) |
norm-áal-heid |
groot-ésk-heid |
skiff-éur-tje |
patroon-áat-schap |
|
fanaat-íek-heid |
idool-áat-heid |
kapel-áan-schap |
provincie-áal-schap |
|
rest-ánt-je |
hobby-íst-je |
kamp-éer-ster |
riool-éer-ing |
|
tibet-áan-tje |
ambon-ées-je |
kamp-éer-(d)er |
groep-éer-ing |
De omgekeerde volgorde, die woorden zoals *hobby-tje-ist, *patroon-schap-aat, *groep-ing-eer, etc. zou opleveren, komt daarentegen niet voor.
Om de gevolgen van deze observaties duidelijk te maken, copiëren we op deze plaats schema (9) van het vorige hoofdstuk als (4).
| |
| |
Een van de fonologische regels die zich ook op nivo 1 in dit schema bevindt is natuurlijk, net als in het Engels, syllabificering: omdat het Nederlands in zijn klemtoontoekenning zwaartegevoelig is, moet rijmstructuur beschikbaar zijn op het moment dat klemtoon wordt toegekend.
Voor het Engels hebben we vervolgens met een aantal simpele observaties gesuggereerd dat er een nivo 3 is dat samenstellingsvorming bevat, en een nivo 4 met inflectie: inflectie treedt buiten samenstellingen op, en gewoonlijk niet erbinnen.
In het Nederlands volgt inflectie altijd op de output van de twee nivo's in schema (4), zie feiten zoals die in (5);
(5) |
ambassad(e)-eur-s |
- *ambassade-s-eur |
|
gezel-schapp-en |
- *gezell-en-schap |
Dat samenstellingsvorming volgt op nivo 1 en op nivo 2 blijkt uit feiten als die beneden; soms eist het suffix een zogenaamd ‘bindfoneem’.
(6) |
(a) |
rest-ántI-partij |
kamp-éerI-terrein |
|
norm-áalI-curve |
architect-úurI-prijs |
|
fluor-ídeI-tandpasta |
fonoloog-íeI-college |
|
|
(b) |
anonim-iteitI-s-beginsel |
sultan-aatI-s-regering |
|
minder-heidII-s-belang |
groot-heidII-s-waanzin |
|
peil-ingII-s-datum |
verwacht-ingII-s-patroon |
|
gezel-schapII-s-dame |
eigen-domII-s-bewijs |
Niettemin kent het Nederlands erg veel interactie van nagenoeg alle morfologische processen die zich, ruim genomen, na nivo 1 afspelen. In tegenstelling tot het Engels lijkt er in het Nederlands veel meer directe onderlinge relatie te bestaan tussen samenstellingsvorming en inflectie. Vanzelfsprekend kan een inflectie-element rechts aan een samenstelling worden toegevoegd: restant-partij-en, minderheids-belang-en, enz., maar ook interne inflectie bestaat in het Nederlands. Illustraties hiervan worden voor een deel vertroebeld door de ‘bindfonemen’, die sprekend het uiterlijk van meervoudige inflectie hebben: -s en -e(n). In voorbeelden als kersen-taart en levensverzekering is het daarom moeilijk uit te maken of we met inflectie of een bindfoneem te doen hebben. Pas als het bindfoneem ‘het tegenovergestelde aan het meervoudssuffix’ is, lukt dat: in de samenstellingen van de paren wolv-en/wolf-s-klauw, lijv-en/lijf-s- behoud en meervoud-en/meervoud-s-vorm, is steeds de -s het bindfoneem. Een groep woorden die enigszins systematisch illustreren dat meervouden intern in
| |
| |
samenstellingen kunnen voorkomen, is het type samenstellingen uit (6b), waarbij het ‘bindfoneem’ het tegenovergestelde is van het meervoudssuffix dat op diezelfde plaats kan optreden. Vergelijk (6c) beneden met (6b).
(6) |
(c) |
rariteitI-en-kabinet |
manschappII-en-wagen |
|
minderhedII-en-politiek |
verzamelingII-en-leer |
Merk op dat het voor samenstellingsklemtoon niets uitmaakt of inflectie in samenstellingen kan voorkomen of niet: het linkerdeel van de samenstelling krijgt hoofdklemtoon, onafhankelijk van de vraag of het geïnflecteerd is of niet.
Dat samenstellingsvorming binnen Klasse II-suffigering optreedt, volgt ondermeer uit de zeer productieve aanhechting van klemtoonneutraal nominaliserend -heid aan nagenoeg alles dat ook maar even een adjectivisch karakter heeft, inclusief samenstellingen. Gevallen als [vak-bekwaam]-heid, [gast-vrij]-heid en [radio-actief]-heid zijn daar voorbeelden van; zo'n constructie kan vervolgens weer gemakkelijk fungeren als linkerdeel van een nominale samenstelling, als in gastvrij-heid-s-beginsel, enz. De klemtoonneutrale adjectivische suffixen -achtig en -loos kunnen achter nominale samenstellingen: waterbed-achtig, woordgrenssymbool-achtig, kunststofijsbaan-loos (waarachter -heid dan weer vaak kan volgen, etc.).
We hoeven hier niet de in wezen morfologische vraag te beantwoorden welke vorm deze interactie tussen inflectie, samenstellingsvorming en Klasse II affigering in het Nederlands heeft. Voor ons is het voldoende om te concluderen dat schema (4) in grote lijnen geldt voor het Nederlands, met de aanvulling dat op nivo 2 meer plaatsvindt dan (4) suggereert, op een bepaalde, nog nader (door morfologen) te onderzoeken manier.
| |
3. Klemtoonaantrekkende suffixen: basis-observaties
Een klemtoonkenmerk van nivo 1 suffixen, zowel Engelse als Nederlandse, is dat zij zich consequent gedragen alsof ze zich in ongelede woorden bevinden. Als inleiding op de bespreking van klemtoonaantrekkende suffixen in het Nederlands, is het nuttig hierbij voor het Engels een verschil te constateren tussen monosyllabische Klasse 1 suffixen (bijv. -al of -ous) en bisyllabische (bijv. -ity). Zie de volgende voorbeelden:
(7) |
cáptive |
- captív-ity |
séntiment |
- sentimént-al |
|
pérsonal |
- personál-ity |
pérson |
- pérson-al |
|
oríginal |
- originál-ity |
órigin |
- orígin-al |
|
génerous |
- generós-ity |
móment |
- momént-ous |
Een bisyllabisch suffix als -ity, bestaand uit twee zwakke lettergrepen, heeft door zijn eigen structuur en de vorm van de Engelse klemtoonregels, altijd klemtoon onmiddellijk vóór zich. Een monosyllabisch suffix als -al of -ous bestaand uit één zwakke lettergreep, heeft door zijn structuur, de vorm van de klemtoonregels, en de vorm van het grondwoord, klemtoon onmiddellijk voor zich op sterke lettergrepen, en vóór-voor zich als het grondwoord eindigt op een zwakke lettergreep. Dit verschil tussen deze suffixen komt niet tot uitdrukking, en dat hoeft ook niet, als een verschil tussen twee ‘typen’ suffixen: alledrie behoren tot dezelfde klasse (‘1’), en de klemtoonregels doen de rest, op grond van het fonologische uiterlijk van -al, -ous en -ity.
Uit de literatuur die zich met klemtoonaantrekking bezighoudt, blijkt dat er een belangrijk observationeel verschil is tussen het Engels en het Nederlands, in die zin dat
| |
| |
in de laatstgenoemde taal suffixen voorkomen die klemtoon onmiddellijk voor zich hebben, maar ongeacht de vorm van het grondwoord, en voor een deel ook ongeacht hun eigen vorm. Daarbij worden de suffixen uit de inleiding genoemd, die we hier herhalen met voor elk een karakteristiek voorbeeld:
- |
-ig en -lijk: |
géestdrift |
- geestdríft-ig |
|
ínhoud |
- inhóud-elijk |
- |
-baar, -end en -zaam: |
wáarneem |
- waarnéem-baar |
|
ópmerk |
- opmérk-zaam |
|
úitdaag |
- uitdáag-end |
|
en -isch: |
próza |
- prozá-isch |
Merk op dat deze gegevens op twee manieren cruciaal verschillen van het bovengenoemde Engelse Klasse I-verschijnsel. Ten eerste is de klemtoon niet steeds die van Klasse I suffixatie: weliswaar hebben -ig, -elijk, en -end klemtoon op hun manier onmiddellijk voor de schwa, zoals gebruikelijk op nivo 1 (zie onze uitleg in hoofdstuk 8), maar de andere drie hebben allemaal ‘superzware’ rijmen die eindklemtoon hadden moeten vangen als ze op nivo 1 toegevoegd waren. In de tweede plaats is ook de interne ‘syllabezwaarte’ na suffigering bij lange na niet steeds van nivo 1: zie ondermeer geest-driftig, op-merk-zaam en waar-neem-baar, waarin interne lettergrepen voorkomen met rijmen die de hoeveelheid van twee klanksegmenten soms verre te boven gaan.
We geven de suffixen (waarop voor het eerst Schultink 1980 de aandacht vestigde in het generatieve kader) boven achter aparte streepjes omdat we ze beneden ook in die groepen zullen behandelen. Daar zit zoals aangekondigd in de inleiding de rationale achter dat we uiteindelijk zullen aantonen dat het in deze groepen ook om drie geheel verschillende verschijnselen gaat, iets wat gewoonlijk slecht wordt onderkend. Elk van die verschijnselen zal daarenboven nog afleidbaar blijken uit onafhankelijke aannames uit de voorafgaande hoofdstukken, waaruit de conclusie zal volgen dat klemtoonaantrekking als apart verschijnsel in het Nederlands niet bestaat.
| |
4. De suffixen -ig en -lijk: observaties en morfologie
Bezie de volgende voorbeelden van affigering met -ig en -lijk.
(8) |
spóed |
- spóed-ig |
áfgunst |
- afgúnst-ig |
|
nút |
- nútt-ig |
óppervlak |
- oppervlákk-ig |
|
kúnde |
- kúnd-ig |
bóuwval |
- bouwváll-ig |
|
háast |
- háast-ig |
wéldaad |
- weldád-ig |
|
stékel |
- stékel-ig |
wíllekeur |
- willekéur-ig |
|
veníjn |
- veníjn-ig |
áfkomst |
- afkómst-ig |
|
begéer |
- begér-ig |
víjand |
- vijánd-ig |
|
|
lánd |
- lánd-elijk |
áfschuw |
- afschúw-elijk |
|
féest |
- féest-elijk |
hártstocht |
- hartstócht-elijk |
|
ópen |
- ópen-lijk |
óverdracht |
- overdrácht-elijk |
|
létter |
- létter-lijk |
ínhoud |
- inhóud-elijk |
|
wéreld |
- wéreld-lijk |
hóofdzaak |
- hoofdzák-elijk |
|
publíek |
- publíek-elijk |
bísschop |
- bisschópp-elijk |
|
bedénk |
- bedénk-elijk |
víjand |
- vijánd-elijk |
Vorming van adjectieven door deze twee suffixen is, hoewel de adjectieven zelf vaak heel bekend en frequent zijn, relatief onproductief. Daarbij moet -ig onderscheiden
| |
| |
worden van het neutrale suffix van dezelfde vorm, dat sterke semantische overeenkomsten vertoont met -achtig en -erig, en een wat vage emotionele lading uitdrukt: in een zinnetje als ‘ik voel me vandaag zo woordenboek-ig’ gaat het om het tweede, niet-klemtoonaantrekkende -ig. De onproductiviteit van ‘klemtoonaantrekkende’ aanhechting met -ig en -lijk uit zich ook in het feit dat er weinig meersyllabische grondwoorden bij betrokken zijn. Niettemin doet zich wel een vorm van productiviteit zich voor bij de combinaties....récht-elijk en....kúnd-ig, als in auteursrécht-elijk, cultuurkúnd-ig; en bij...vóud-ig, als op de stippeltjes een willekeurig telwoord staat.
Het klemtoongedrag in (8) is zeker niet dat van nivo 2. Immers, de observatie is nu juist dat aanhechting van -ig en -lijk niet consequent de klemtoon van de basis in tact laat. Het lijkt er dus op dat dit duo tot de Klasse 1 suffixen zou moeten behoren. Omdat ze alletwee een schwa als vocaal hebben, en omdat in woorden met een schwa in de laatste lettergreep klemtoon daar altijd onmiddellijk vóór ligt (zowel in ongelede woorden als in woorden met Klasse 1 suffixen, i.e. trombóse en fluor-íde), is dat geen vreemde suggestie. We zullen in de loop van dit hoofdstuk laten zien dat deze opmerking uitermate relevant is, maar niettemin kan de stap om deze twee suffixen zomaar op nivo 1 te plaatsen niet genomen worden, vanwege twee redenen (waarvan we er één al genoemd hebben).
Een (fonologische) eigenschap van nivo 1 affixen is - we herhalen dat hier - dat ze voor de klemtoonregels ‘onherkenbaar zijn als affixen’. Dit manifesteert zich in uniforme klemtoontoekenning en, omdat het Nederlands een kwantiteitsgevoelige taal is waarin rijmstructuur de input is voor de klemtoonregels, ook in uniforme lettergreepopbouw. In hoofdstuk 8 hebben we uitgebreid aangetoond dat woordintern (op wat in dit hoofdstuk nivo 1 blijkt te zijn) het aantal segmenten in een rijm van een lettergreep nooit de twee overschrijdt. Naast écht ongelede woorden houden ook met nivo 1 gelede woorden zich aan deze eis. Nivo 2 suffixen doen dat niet, d.w.z. aanhechting van zo'n suffix kan gepaard gaan met het creëren van een intern rijm dat groter is dan twee: fana-tiek-heid, kam-peer-der, wande-laar-ster. Maar ook de toevoeging van een klemtoonaantrekkend suffix blijkt daartoe te kunnen leiden: vriende-lijk, woor-de-lijk, fees-te-lijk, haas-tig, etc.
Ten tweede: in het Nederlands bestaat de volgende conditie op ongelede woorden: sequenties van twee schwa's zijn woordintern uitgesloten. Woordintern zijn schwa's toegestaan, en zelfs meer dan één is mogelijk in een woord, maar nooit direct naast elkaar. Dus, m∂loen, wag∂n, alg∂bra, j∂nev∂r komen voor, maar er zijn geen feiten van het type *alg∂br∂ of *j∂n∂ver. Ook aanhechting van een nivo 1 affix resulteert, voor zover we hebben kunnen nagaan, nooit in meerdere adjacente lettergrepen met een schwa. Dit geldt niet voor nivo 2 suffixen, zoals voorbeelden als ket∂l-tj∂ en werk-st∂r-tj∂ aantonen. De suffixen genoemd in (8) trekken zich van een verbod op twee opeenvolgende schwa's ook weinig aan: zie voorbeelden als stekel-ig en wereld-lijk in (8) (de extra schwa van voorbeelden als land-e-lijk en hartstocht-e-lijk kan later geïnserteerd zijn; bij -ig worden juist twee schwa's tot één gereduceerd zoals altijd in het Nederlands: kund-ig). Dit suggereert wederom dat de betreffende suffixen géén nivo 1 suffixen zijn, en als resultaat van deze discussie leiden we nu het volgende af: de klemtoonaantrekkende suffixen -ig en -lijk worden noch op nivo 1 noch op nivo 2 van het lexicon aangehecht.
Daarmee rijst de vraag waar ze dan wél in het model van de Lexicale Fonologie in (4) gehuisvest zijn. Meer inzicht hierover kan verkregen worden uit volgorderestricties, en dat brengt het volgende aan het licht. De suffixen -ig en -lijk kunnen achter reeksen ongelede woorden, zoals (8) duidelijk maakt. Daarbij is een volgens ons
| |
| |
nog nooit eerder gemaakte observatie dat die ongelede input van zichzelf al altijd eindklemtoon moet hebben; zie (9):
(9) |
natúur-lijk |
profíjt-elijk |
veníjn-ig |
*unie-lijk |
|
fatsóen-lijk |
figúur-lijk |
chagríjn-ig |
*pelgrimm-elijk |
|
persóon-lijk |
avontúur-lijk |
huméur-ig |
*animo-ig |
|
fortúin-lijk |
paradíjs-elijk |
ellénd(e)-ig |
*chaos(s)-ig |
Waarom deze suffixen die eis stellen, is ons onduidelijk, en er waren fonologische tijden dat voor een dergelijke situatie de term ‘conspiracy’ werd gebruikt naar aanleiding van werk van Kisseberth (1970); maar een verschijnsel een naam geven is natuurlijk niet hetzelfde als het uitleggen. Bovendien zullen we in de loop van dit hoofdstuk merken dat dit verschijnsel veel vaker optreedt, onafhankelijk van klemtoonaantrekking; in het volgende hoofdstuk bespreken we de theoretische relevantie ervan aan de hand van eenzelfde Engels voorbeeld.
Er zijn niet veel gevallen waarin ze volgen op een nivo 1 suffix, maar het trio schánde/schand-áal/schandál-ig bevat een voorbeeld. Tegelijkertijd is klemtoonneutraal -heid uit (3) uitermate productief achter adjectieven, en klemtoonaantrekkende suffixen kunnen er ook gemakkelijk vóór, als in de volgende voorbeelden:
(10) |
géld-ig-heid |
lánd-elijk-heid |
weldádig-heid |
|
vijánd-ig-heid |
ópen-lijk-heid |
hartstócht-elijk-heid |
Dus moeten de onder (8) gepresenteerde adjectieven voor handen zijn vóór aanhechting van -heid. Maar omgekeerd: hoewel -ig en -lijk ondermeer gesubcategoriseerd zijn voor nomina, kan -heid er niet binnen optreden als in (potentieel) *open-heid-elijk, enz.
Dit impliceert dat deze twee suffixen (i) niet op nivo 1, (ii) niet op nivo 2, (iii) wel ná nivo 1, (iv) maar vóór nivo 2 aangehecht moeten worden. Hieruit kunnen we een interessant resultaat afleiden, namelijk dat zich tussen nivo 1 en nivo 2 een apart nivo bevindt waar deze suffixen worden toegevoegd. Deze constatering betekent een aanpassing van schema (4), in die zin dat een nieuw nivo wordt verondersteld tussen ‘nivo 1’ en ‘nivo 2’ (dat nu nivo 3 wordt), waarop klemtoonaantrekkend -ig en -lijk worden aangehecht.
(11) |
1: |
ongelede woorden (en Klasse I suffigering) |
|
↓ |
|
2: |
-ig, -lijk |
|
↓ |
|
3: |
klemtoonneutrale (Klasse II) suffixen, inflectie en samenstellingen |
Maar deze wijziging is natuurlijk nog niet voldoende. De data in (8) maken duidelijk dat de gelede input van -ig en -lijk ook nog drie andere soorten bevat, te weten (i) samenstellingen, (ii) geprefigeerde werkwoorden, en (iii) zogenaamd ‘scheidbaar samengestelde’ (of ‘scheidbare’) werkwoorden. Zelfs onder de zojuist voorgestelde aanvulling op het lexicale model kan deze input niet verklaard worden, en dat is wat we nu zullen gaan doen.
Beschouw eerst nog meer samenstellingen waarachter -ig en -lijk (met klemtoonaantrekking) kunnen voorkomen.
| |
| |
(12) |
vóorraad |
- voorrádig |
éendracht |
- eendráchtelijk |
|
géestdrift |
- geestdríftig |
spréekwoord |
- spreekwóordelijk |
|
vóorspoed |
- voorspóedig |
ínzicht |
- inzíchtelijk |
|
móedwil |
- moedwíllig |
nádruk |
- nadrúkkelijk |
|
gódsdienst |
- godsdíenstig |
kríjgstucht |
- krijgstúchtelijk |
|
éerzucht |
- eerzúchtig |
vóorwaarde |
- voorwáardelijk |
|
véchtlust |
- vechtlústig |
stráfrecht |
- strafréchtelijk |
|
régelmaat |
- regelmátig |
úiteinde |
- uitéindelijk |
|
wílskracht |
- wilskráchtig |
ópzet |
- opzéttelijk |
|
tóekomst |
- toekómstig |
nóodzaak |
- noodzákelijk |
|
wéemoed |
- weemóedig |
ógenblik |
- ogenblíkkelijk |
Als analyse voor deze gevallen lenen we een idee dat Paulissen & Zonneveld (1988) in een andere context hebben uitgewerkt. Deze auteurs stellen voor dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen de productieve, potentieel recursieve, samenstellingsvorming besproken in hoofdstuk 5, die voorbeelden als vakantie-land, hart-[stil-stand], [[woord-grens]-symbool]-deletie en nep-[[kunst-stof][ijs-baan]] oplevert, en een uitermate beperkt type, dat onproductief is, nagenoeg altijd uit twee woorden bestaat, en waarschijnlijk ‘vroeg in het lexicon’ gevormd wordt. Semantisch gezien gaat het hierbij veelal om ‘abstracta’, zoals opgemerkt in Backhuys et al. (1988). Juist omdat ze zo vroeg gevormd worden, zijn deze samenstellingen ‘onverwacht’ beschikbaar voor een reeks morfologische processen, en de input van klemtoonaantrekkende suffixen bestaat er voor een deel dan ook uit. Merk daarnaast op dat dit ook een type lijkt te zijn dat veel van de niet-in-isolatie-voorkomende linker- en/of rechterdelen bevat; met verwijzing naar onze bespreking van dit verschijnsel in sectie 4 van hoofdstuk 9 gaat het om gevallen als die beneden:
(13) |
oorzáak-elijk |
afschúw-elijk |
licháam-elijk |
|
oorsprónk-elijk |
bisschópp-elijk |
ambácht-elijk |
|
wanórde-lijk |
evenwícht-ig |
vijánd-elijk |
|
wansmáak-elijk |
eerbíed-ig |
majestéit-elijk |
|
armóed-ig |
eenvóud-ig |
vijánd-ig |
|
wanhóop-ig |
achterdácht-ig |
|
|
ootmóed-ig |
onderdáan-ig |
|
|
wijsgéer-ig |
|
|
aandácht-ig |
|
|
voorráad-ig |
|
We stellen voor dat op het zojuist door ons aangenomen ‘nivo 2’ deze samenstellingen beschikbaar zijn voor affigering met -ig en -lijk. Ogenschijnlijk lijkt dit een vorm van interactie te betekenen die ons in de empirische problemen brengt, want we lijken nu te voorspellen dat met deze twee suffixen gecreëerde vormen door deze potentiële interactie op één nivo ‘intern in vroege samenstellingen’ moeten kunnen voorkomen. Dat is echter een schijnprobleem, vanwege de morfologische restricties op die samenstellingen: rechts staat, daar waar de woordsoort te controleren is, altijd een N (er komen dus ook geen ongelede adjectieven rechts voor), en links is de toestand gevarieerder, maar komt ook zelden een ongeleed adjectief (of werkwoord) voor; wijsgeer en vechtlust behoren tot de weinige uitzonderingen. We concluderen dat dit eenrichtingsverkeer tussen vroege samenstellingsvorming en toevoeging van de suffixen -ig en -lijk volgt uit onafhankelijke condities.
| |
| |
De aard van de werkwoordelijke input van adjectivische suffixen is als volgt. Geprefigeerde werkwoorden kunnen voorkomen als input van de twee hier behandelde suffixen, maar andersom kunnen klemtoonaantrekkende suffixen nu ook ‘binnen’ prefixen voorkomen. Het eerste type staat in (14a), het tweede in (14b). Bij (14b) horen ook een aantal werkwoordelijke ‘conversie’-gevallen, dat wil zeggen voorbeelden waarbij een gegeven woord overgaat van de ene woordsoort naar de andere, zonder ‘zichtbare affigering’; naar een suggestie van Jan Don nemen we aan dat dat bij werkwoorden ‘onzichtbare prefigering’ is. We laten ook zien dat in beide gevallen ‘vroege samenstellingen’ het binnenste grondwoord kunnen vormen.
(14) |
(a) |
be-géer-ig |
be-trékk-elijk |
|
be-wérk-elijk |
|
be-váll-ig |
aan-schóuw-elijk |
ver-lókk-elijk |
|
ver-móed-elijk |
be-dérf-elijk |
|
ver-léid-elijk |
|
ver-wérp-elijk |
be-dénk-elijk |
|
be-gróot-elijk |
|
|
(b) |
ver |
[zaak-elijk]-en |
|
ver |
[een-ig]-en |
|
|
ont |
[kerk-elijk]-en |
|
ver |
[eeuw-ig]-en |
|
ver |
[vrouw-elijk]-en |
|
be |
[vocht-ig]-en |
|
be |
[moei-lijk]-en |
|
ont |
[moed-ig]-en |
|
ver |
[wezen-lijk]-en |
|
over |
[hand-ig]-en |
|
ver |
[persoon-lijk]-en |
|
be |
[spoed-ig]-en |
|
ver |
[gemakk-elijk]-en |
|
be |
[gunst-ig]-en |
|
ver |
[niet-ig]-en |
|
be |
[angst-ig]-en |
|
be |
[kracht-ig]-en |
|
ver |
[waard-ig]-en |
|
[heil-ig]-en |
|
[wett-ig]-en |
|
[eind-ig]-en |
|
[maat-ig]-en |
|
|
(c) |
[ver |
[antwóord]]-elijk |
|
ver |
[eenvóud-ig]-en |
|
ver |
[ootmóed-ig]-en |
|
[eerbíed-ig]-en |
Ten behoeve van de vormen in (14a) laat Van Beurden (1986) in haar model van de Lexicale Fonologie van het Nederlands nog eens een prefix-nivo voorafgaan aan klemtoonaantrekking, maar (14b) laat zien dat de zaak toch niet zo in elkaar steekt. In elk geval kunnen de genoemde prefixen aan nivo 1 woorden gehecht worden, zie gevallen als ver-[politíek](-en), be-[discussi-éer](-en), be-[argument-éer](-en). We nemen verder aan dat de observaties van (14) evidentie zijn dat op nivo 2 van schema (11) ook de vorming van geprefigeerde werkwoorden en de toevoeging van -ig en -lijk interacteren. Omdat geprefigeerde werkwoorden niet kunnen voorkomen in ‘vroege samenstellingen’, is opnieuw de opmerking relevant dat dat ook nagenoeg consequent voor óngelede werkwoorden geldt.
Merk ook nog het volgende op. Toevoeging van een prefix in het Nederlands, althans van de hier behandelde, is blijkbaar klemtoonneutraal. De simpelste verantwoording van zulk klemtoonneutraal gedrag volgt uit de veronderstelling dat alle structuur blijft zoals hij is, en dat het affix wordt ‘ge-adjungeerd’ (waardoor het prefix in dit geval w wordt, en de stam s). We zullen aannemen dat alle klemtoonneutrale affigering op deze manier verloopt. Verder laten de werkwoorden in (15) zien dat vroege samenstellingen onafhankelijk van adjectivische suffixen input kunnen zijn voor prefigering (inclusief conversie).
| |
| |
(15) |
be |
klémtoon-en |
be |
óordeel-en |
be |
óorlog-en |
nóodzaak-en |
|
be |
ínvloed-en |
be |
wíerook-en |
ver |
wélkom-en |
árbeid-en |
|
ver |
óordeel-en |
be |
ántwoord-en |
be |
líchaam-en |
hérberg-en |
|
ver |
áfschuw-en |
be |
vóorraad-en |
be |
vóordeel-en |
ántwoord-en |
De adjectieven afschuw-elijk, voordeel-ig en voorraad-ig laten zien dat beide motivaties voor vroege vorming van samenstellingen ook tegelijkertijd kunnen bestaan.
Scheidbare werkwoorden vormen ook een deel van de input van de twee suffixen. Zij gedragen zich als geprefigeerde werkwoorden: ze komen binnen en buiten -lijk en -ig voor, vergelijk (16) met (14).
(16) |
(a) |
[in-háal]-ig |
[aan-hóud]-elijk |
[op-mérk]-elijk |
[af-zónder]-lijk |
|
[na-láat]-ig |
[toe-géef]-elijk |
[voor-lóop]-ig |
[aan-stéek]-elijk |
|
|
(b) |
aan[moed-ig] |
-en |
in[huld-ig] |
-en |
aan[maat-ig] |
|
-en |
|
aan[kond-ig] |
-en |
uit[nood-ig] |
-en |
af[vaard-ig] |
|
-en |
Scheidbare en geprefigeerde werkwoordsvorming interacteren, met als output voorbeelden zoals die in (17):
(17) |
uit[ver-groot] |
-en |
bij[ver-dien] |
-en |
af[be-stell] |
-en |
|
door[be-reken] |
-en |
voor[be-spreek] |
-en |
na[ver-tell] |
-en |
|
door[ver-koop] |
-en |
voor[ver-brand] |
-en |
over[ver-hitt] |
-en |
Voorbeelden waarbij een vroege samenstelling nog eens diep intern zo'n werkwoord kan voorkomen, zijn ons onbekend, maar dat verbaast ons niets, gegeven het feit dat ook constructies als verantwoordelijk en vereenvoudigen (zie (14)) uiterst schaars zijn. Gevallen waarin een prefix links aanhecht aan een scheidbaar werkwoord zijn ons ook niet bekend; we zullen aannemen dat daar een reden voor is, bijvoorbeeld de bekende suggestie dat om wat voor reden dan ook het eerste deel van een scheidbaar werkwoord altijd links aan de buitenkant moet staan. Incidentele gevallen waarin dat niet zo is, zoals enkele werkwoorden met her- (her-[in-deel](-en)), staan bekend om hun problematische vervoeging: ‘hij...?’. We sluiten ons verder aan bij het algemene gevoel dat de vorming van scheidbare werkwoorden een van de grootste huidige probleemgebieden van de Nederlandse morfo-syntaxis is.
Deze overwegingen combinerend, komen we uit bij het model in (18) als opvolger van (11):
(18) |
1: |
ongelede woorden (en Klasse I suffigering) |
|
↓ |
|
2: |
-ig en-lijk,
vroege samenstellingen,
geprefigeerde en scheidbare werkwoorden |
|
↓ |
|
3: |
klemtoonneutrale (KlasseII) suffixen,
inflectie en samenstellingen |
| |
5. De suffixen -baar, -end en -zaam: observaties en morfologie
Beschouw de volgende data.
| |
| |
(19) |
gáng-baar |
uitvóer-baar |
spánn-end |
déugd-zaam |
|
búig-baar |
overdráag-baar |
téken-end |
spráak-zaam |
|
bewáar-baar |
ontvlám-baar |
ontlúister-end |
gróei-zaam |
|
uitnéem-baar |
voorspél-baar |
bevréemd-end |
verdráag-zaam |
|
aantóon-baar |
herháal-baar |
bedúid-end |
behóed-zaam |
|
waarnéem-baar |
inwíssel-baar |
uitdáag-end |
mededéel-zaam |
|
toeláat-baar |
doorláat-baar |
voortváar-end |
opmérk-zaam |
Van deze drie suffixen zijn -baar en -end uitermate productief, zeker na werkwoorden, terwijl -zaam nagenoeg in onbruik is geraakt. Dit trio is zeker níet van nivo 1. Zoals eerder gezegd: voor -baar en -zaam met hun lange klinker zou het op nivo 1 vreemd zijn dat ze geen hoofdklemtoon zouden vangen op dat superzware rijm; vergelijk barbáar en cycláam. En er komen weer te zware interne rijmen voor: buig-baar, be-vreem-dend, op-merk-zaam, etc.
Wat betreft de volgorde-restricties geldt het volgende: de suffixen volgen op ongelede woorden (zie (19)), en -baar en -end frequent op het werkwoordelijke nivo 1 suffix -eer (zie (20) beneden); geen enkele andere combinatie van nivo 1 suffix gevolgd door een van de hier besproken suffixen komt ook maar enigszins productief voor, en de omgekeerde volgorde is volstrekt afwezig. Deze drie suffixen komen ook frequent voor -heid voor (en de omgekeerde volgorde is afwezig, maar dat is niet zo vreemd - ze nemen alleen productief werkwoorden als input):
(20) |
import-éer-baar |
uitvóer-baar-heid |
afwíssel-end-heid |
|
fotograaf-éer-baar |
uitnéem-baar-heid |
ontróer-end-heid |
|
control-éer-baar |
waarnéem-baar-heid |
déugd-zaam-heid |
|
typ-éer-end |
uitdáag-end-heid |
mededéel-zaam-heid |
|
advies-éer-end |
volhárd-end-heid |
opmérk-zaam-heid |
Volgens de literatuur zijn deze suffixen niet klemtoonneutraal, dat wil zeggen, niet van nivo 3 (het oude nivo 2) van schema (18). De voorbeelden die dat laten zien hebben gelede werkwoord-stammen. Deze vertonen in isolatie beginklemtoon ((...dat ik) óplos, úitvoer, médedeel, ópmerk, etc.), maar na aanhechting met een van deze drie suffixen ligt klemtoon onmiddellijk vóór het suffix, zie (19) en (20). Ook zij tasten dus blijkbaar de klemtoon van de basis aan, en kunnen daarmee niet klemtoonneutraal zijn. In feite geloven we echter niet in de geldigheid van dit argument: we zullen nu laten zien dat er reden is om aan te nemen dat deze drie suffixen in principe klemtoonneutraal zijn, een positie die naar ons beste weten niet eerder in de literatuur verdedigd is.
In de vorige sectie hebben we, in tegenstelling tot wat gebruikelijk is in de literatuur, ruime aandacht besteed aan de input voor de twee suffixen -ig en -lijk, en wat blijkt is dat bestudering daarvan, en met name een zorgvuldige bestudering van de woordsoort, zowel voor die suffixen als voor de suffixen van deze sectie tot een groter inzicht leidt. Weliswaar wijst Schultink (1980) ook op het belang van de woordsoort in die zin dat hij uitkomt bij een analyse waarin het verschijnsel klemtoonaantrekking (van de zes in de inleiding genoemde suffixen) zich lijkt te beperken tot adjectiviserende suffixen, maar de woordsoort van de grondwoorden blijft buiten beschouwing. Zoals zal blijken is die wel degelijk belangrijk. De tot nu toe behandelde suffixen hechten zich in elk geval niet vaak aan adjectieven: -lijk nog het vaakst, zoals in bang-elijk, open-lijk en gewoon-lijk; en -zaam in lang-zaam. Omdat we bij die input-woordklasse geen voorbeeld van ‘klemtoonaantrekking’ kennen, laten we hem voorlopig buiten beschouwing. Een schematisch overzicht van de resterende input staat in (21):
| |
| |
(21) |
N |
V |
N |
V |
|
spóed-ig |
dúid-elijk |
déugd-zaam |
láak-baar |
|
persóon-lijk |
beváll-ig |
gáng-baar |
verdráag-zaam |
|
verstánd-elijk |
verácht-elijk |
|
waarnéem-baar |
|
afgúnst-ig |
opmérk-elijk |
|
mededéel-zaam |
|
hoofdzák-elijk |
naláat-ig |
|
uitdáag-end |
Wat in het oog springt is het volgende: er is een opvallend verschil tussen de twee typen suffix onderling. In de eerste groep is evidentie voor klemtoonaantrekking te vinden bij beide input-woordsoorten N en V, maar in de tweede groep zijn aanwijzingen voor klemtoonaantrekking slechts afkomstig uit één type input; het gaat om scheidbare werkwoorden: wáarnemen, médedelen, úitdagen, góedkeuren, etc. Om goed duidelijk te maken wat dat betekent, bespreken we hier kort de meest saillante eigenschappen van dit type.
De term ‘scheidbaar samengesteld werkwoord’ is in de literatuur in omloop om dit type te onderscheiden van de ‘echt’ samengestelde werkwoorden, zoals rangschikken en raadplegen, een verschil dat syntactisch-morfologisch tot uitdrukking komt in het feit dat laatstgenoemde werkwoorden zich voortdurend als eenheden gedragen, terwijl allerlei materiaal geplakt kan worden tussen de twee onderdelen van de scheidbare werkwoorden. Dat geldt voor de infinitief-markeerder te, het verleden deelwoord prefix ge-, en (optioneel) hulpwerkwoorden. Verder hebben de onderdelen van deze werkwoorden een geïnverteerde volgorde in hoofdzinnen. In (22) staan deze verschijnselen kort aangeduid.
(22) |
-... |
besloot |
goed te keuren |
vs. |
te rangschikken |
|
* te goedkeuren |
|
*rang te schikken |
|
-... |
heeft |
goedgekeurd |
|
gerangschikt |
|
*gegoedkeurd |
|
*ranggeschikt |
|
-... |
dat ik |
goed wilde keuren |
|
wilde rangschikken |
|
wilde goedkeuren |
|
*rang wilde schikken |
|
- |
ik |
keur goed |
|
rangschik |
|
*goedkeur |
|
*schik rang |
Voor een bespreking van deze twee typen werkwoorden verwijzen we naar Koster (1975), Trommelen & Zonneveld (1986) en Paulissen & Zonneveld (1988).
De observatie dat aantrekking van klemtoon plaatsvindt als een van de suffixen -baar, -end en -zaam zijn toegevoegd achter scheidbare werkwoorden, is gebaseerd op de bijzin-volgorde van de twee onderdelen van zulke scheidbare werkwoorden en hun klemtoonpatroon, zie (23):
(23) |
neem wáar |
- |
...dat ik |
wáarneem |
- waarnéembaar |
|
toon áan |
- |
|
áantoon |
- aantóonbaar |
|
leid ín |
- |
|
ínleid |
- inléidend |
|
daag úit |
- |
|
úitdaag |
- uitdágend |
|
deel méde |
- |
|
médedeel |
- mededéelzaam |
|
merk óp |
- |
|
ópmerk |
- opmérkzaam |
Het is het verschil tussen de twee rechter rijtjes in (23) dat in de literatuur voor deze suffixen ‘klemtoonaantrekking’ wordt genoemd: in bijzinnen wordt de volgorde gebruikt van de twee delen van de scheidbare werkwoorden, die precies dezelfde
| |
| |
volgorde is als die gevonden wordt vóór de suffixen; we beschouwen als het ware het klemtoonpatroon van deze werkwoorden ‘in isolatie’. Maar het is vervolgens een belangrijke observatie, in omloop sinds Schultink (1980), dat bij die werkwoorden waarbij in principe klemtoonaantrekking verwacht wordt, -baar en -end klemtoonneutraal zijn bij andere werkwoorden dan de scheidbare. Dan gaat het om twee typen. In de eerste plaats geprefigeerde werkwoorden met een interne nominale samenstelling (be-[klémroon](-en)) uit (15), plus daarmee vergelijkbare conversie-gevallen zoals [brándmerk]-en (het type [nóodzaak]-en uit (15)). In de tweede plaats écht samengestelde werkwoorden zoals [rangschikk]-en. Aan de hand hiervan kan men het volgende uitmaken: de klemtoon is be-klémtoon-baar, be-óordeel-end, enzovoort, en niet *be-klemtóon-baar, *be-oordéel-end).
(24) |
- |
be [klémtoon] |
-baar/-end |
be [óordeel] |
-baar/-end |
|
stróomlijn |
-baar/-end |
brándmerk |
-baar/-end |
|
kénschets |
-baar/-end |
múilkorf |
-baar/-end |
|
- |
hándhaaf |
-baar/-end |
húisvest |
-baar/-end |
|
ráadpleeg |
-baar/-end |
rángschikk |
-baar/-end |
Merk op dat be-ántwoord-baar in contrast staat tot ver-antwóord-elijk (in (14c)); we zullen daar beneden nog op terug komen. Verder zijn -end en -zaam klemtoonneutraal na árbeid-, dat als een tot werkwoord geconverteerd zelfstandig naamwoord moet worden beschouwd. In geen van beide gevallen verschuift klemtoon. Wat blijkt is dat daar waar -baar, -end en -zaam klemtoonneutraal zijn, namelijk na samenstellingen, -ig en -lijk juist klemtoon aantrekken, zie rángschik-baar versus afgúnst-ig, enz.
Voor het klemtoongedrag van met name het productieve -baar is een reeks analyses voorgesteld van verschillende aard en verschillende graden van ingewikkeldheid (zie bijv. De Rooij-Bronkhorst 1980, Neijt & Zonneveld 1981, Van Zonneveld 1983, Kooij & Van der Niet 1985, De Haas 1985, en Langeweg 1988), maar ze hebben naar onze mening gemeen, dat ze de kern van de zaak missen: ze nemen als vanzelfsprekend aan dat feiten als in (19) laten zien dat de suffixen -baar, -end en -zaam klemtoonaantrekkende suffixen zijn, waarna die in (24) problematisch worden. Wij stellen echter voor (24) als uitgangspositie te beschouwen, waarmee we onszelf dwingen om de drie onderhavig suffixen als klemtoonneutraal op te vatten. Van daaruit is een alternatieve analyse nodig voor de feiten in (19), die als volgt zou kunnen lopen.
Er is reden om aan te nemen dat met ogenschijnlijke klemtoonverschuiving van (19) een verschijnsel interfereert dat in feite onafhankelijk daarvan is. Zoals we in hoofdstuk 13 zullen zien, ligt globaal gesproken in Nederlandse zinnen de hoofdklemtoon achteraan (de labelingsregel voor de boom is ‘w-s voor zusjes’, maar daarover dan meer). Een interessant, en bekend, verschijnsel (zie bijvoorbeeld Kraak 1970, Evers & Huybregts 1975 en Baart 1987) doet zich nu voor in bijzinnen die eindigen op een werkwoordsvorm: het werkwoord vangt niet de hoofdklemtoon, maar het woord ervóór doet dat - het werkwoord is als het ware extrametrisch:
(25) |
ik koop een bóek |
- |
....dat ik een bóek koop |
|
ik zie gróen |
- |
....dat ik gróen zie |
|
ik ga naar húis |
- |
....dat ik naar húis ga |
|
ik breng het te bérde |
- |
....dat ik het te bérde breng |
|
ik raadpleeg de dókter |
- |
....dat ik de dókter raadpleeg |
|
ik keur het plan góed |
- |
....dat ik het plan góedkeur |
| |
| |
We zullen dit verschijnsel noch hier, noch in hoofdstuk 13, aan een analyse onderwerpen, maar wel de volgende conclusie trekken: wat blijkbaar in (19) gebeurt, is niet zozeer het observeren van het klemtoonpatroon van scheidbare werkwoorden in isolatie, als wel het effect van de in (25) geïllustreerde regelmaat: de werkwoorden zijn extrametrisch op woordeinde, en de hoofdklemtoon van de zin ligt er onmiddellijk voor. Maar als dat zo is, is de implicatie de volgende: uit (25) kan geen argument worden gehaald voor het basis-klemtoonpatroon van scheidbare werkwoorden, d.w.z. in (25) rechts kan niet gesproken worden van klemtoonaantrekking. De status van de drie suffixen -baar, -end en -zaam is open, en eigenlijk zouden we op grond van (24) liever spreken van klemtoonneutrale dan van klemtoonaantrekkende suffixen.
We zullen van nu af aan ook vol gaan houden dat deze drie suffixen klemtoonneutraal zijn, maar daarbij moet nog wel het volgende geobserveerd worden.
Deze conclusie creëert een discrepantie tussen dit trio aan de ene kant en normale deverbale klemtoonneutrale suffixen zoals -ing, -er en -sel aan de andere; vergelijk (19) met (26):
(26) |
wáarneem |
- ing |
médedeel |
-ing |
ópmerk |
- ing |
|
góedkeur |
- ing |
ínleid |
-ing |
vóorstell |
- ing |
|
ópvolg |
- er |
úitlokk |
-er |
ínwoon |
- er |
|
áfsluit |
- er |
áfzett |
-er |
áanvall |
- er |
|
úitvloei |
- sel |
vóortbreng |
-sel |
vóorwend |
- sel |
Hoe moeten we dit dilemma vermijden? We doen hiervoor het volgende voorstel, dat in elk geval aansluit bij een aantal informele observaties in Schultink (1980) en Kooij & Van der Niet (1985).
De genoemde auteurs observeren een bekend, maar onverklaard (en slecht onderzocht) verschijnsel dat in contexten die aan alle kanten klemtoonneutraliteit suggereren, toch een soort klemtoonverschuiving kan voorkomen, zij het van een andere soort dan we vinden bij de tot nu toe besproken adjectivische suffixen. We denken daarbij aan de LCPR-achtige klemtoon van samenstellingen als staatsbósbeheer en radioómroeporkest, die we hebben gesignaleerd in sectie 3 van hoofdstuk 4: ook daar ligt klemtoon op een voorlaatste element in een niet-aantrekkingsomgeving. Een vergelijkbaar fenomeen treedt ook op bij combinaties van de twee klemtoonneutrale suffixen -loosA en -heidN. Ieder apart zijn deze twee klemtoonneutraal, maar samen geven ze woorden als raad-elóos-heid, werk-elóos-heid, besluit-elóos-heid, enz. We hebben geen gedetailleerde analyse voor dit verschijnsel, maar ons doel zal duidelijk zijn: hoe het gedrag van de zojuist genoemde samenstellingen en van -loos-heid ook wordt beregeld, de combinatie van een scheidbaar werkwoord en -baar, -end of -zaam (waarnéem-baar, uitdág-end, opmérk-zaam) valt er ook onder. Merk daarbij op dat de combinaties -baar-heid en -zaam-heid geen ‘klemtoonneutrale klemtoonaantrekking’ ondergaan (zie (20) boven). Belangrijk lijkt ons verder de observatie dat de verschijnselen die we nu onder één noemer schuiven in elk geval een grote overeenkomst vertonen in die zin dat ze een zekere mate van variatie en onzekerheid bij taalgebruikers veroorzaken. Voor een reeks ‘LCPR-samenstellingen’ bestaan beide
klemtoonpatronen (huuradviescommissie is een voorbeeld), en klemtoonverschuiving is lang niet altijd verplicht bij -baar en -end, of bij de -loos-heid constructie. Zie (27).
(27) |
úitstek-end |
- uitsték-end |
áanvull-end |
- aanvúll-end |
|
áfsluit-baar |
- afslúit-baar |
áantoon-baar |
- aantóon-baar |
|
tíjd-loos-heid |
- tijd-lóos-heid |
hóp-eloos-heid |
- hop-elóos-heid |
| |
| |
Bij nieuwvormingen treedt ook niet automatisch verschuiving op: áf-was-baar, áf-wass-end, en hóed-loos-heid bijvoorbeeld zijn even goed als, zo niet beter dan, hun varianten met verschuiving. Voor alle drie de typen woorden geldt in elk geval dat de mogelijkheid tot verschuiving toeneemt bij voortschrijdende lexicalisatie, maar dit staat wel in schril contrast tot de volledig verplichte klemtoonverschuiving die bij -ig en -lijk optreedt.
Hoewel dit veelbelovend is, en volgens ons op de goede weg, zullen we ons niet met een verdere formele uitwerking voor deze suggesties bezig houden. Onze belangrijkste conclusie is, dat als we het bovenstaande accepteren, er geen reden meer is om -baar, -end en -zaam te rangschikken onder de klemtoonaantrekkende suffixen in de in de literatuur bedoelde zin: alle facetten van hun (klemtoon-)gedrag volgen uit alternatieve observaties, en met name de feiten in (24) volgen nu vanzelf.
Merk ook op dat uit deze hypothese nu een aantal predicties volgen met betrekking tot het lexicale model in (18), die op verrassende wijze bevestiging zijn van de zojuist gelanceerde ideeën. Neem bijvoorbeeld de volgorde tussen -lijk en -baar. Aan de ene kant is -baar niet gesubcategoriseerd voor adjectieven, vandaar *-lijk-baar; aan de andere kant wordt -baar pas (klemtoonneutraal) toegevoegd na -lijk, vandaar *-baar-lijk. Aan geprefigeerde werkwoorden, inclusief die van (13b), kunnen in variërende mate, maar over het algemeen vrij eenvoudig, -baar en -end worden aangehecht: vervoer-baar, verwezenlijk-baar, vereenvoudig-end, enz. Het is niet onbelangrijk om te observeren dat, voor zover wij kunnen nagaan, vormen waarin deze twee suffixen voorkomen binnen een verbaal prefix niet bestaan: *ver[gang-baar]-en, *ver[afschuwend]-en, enz. Dit is te beschouwen als belangrijke onafhankelijke evidentie voor de loskoppeling in nivo's van -ig en -lijk (‘vroeg’) enerzijds, en -baar, -end en -zaam anderzijds: niet alleen gedragen de twee groepen suffixen zich anders qua klemtoon, maar blijkbaar ook qua morfologie. Tenslotte nemen we aan dat de ongeprefigeerde werkwoorden van (24), zoals rangschikken, laten zien dat -baar en -end op nivo 3 achter samenstellingen kunnen.
Zoals al eerder vermeld: we hebben hier niet de intentie alle problemen van het model van de Nederlandse Lexicale Fonologie in één keer op te lossen; we hebben ook niet de illusie dat alle details bij nadere bestudering voortdurend en onmiddellijk onze ideeën zullen bevestigen. Maar we nemen wel aan dat ze in grote lijnen correct zijn. We gaan er dus vanuit dat er een scheiding moet worden gemaakt tussen de twee klemtoonverschijnselen van de laatste twee secties, waarbij de ‘klemtoonaantrekking’ die van nivo 2 van model (18) is, en plaatsvindt zodra een van de daar genoemde adjectivische suffixen, d.w.z. -ig of -lijk, wordt aangehecht. Bij de uitwerking van dat proces in metrische termen hebben we het volgende in gedachten.
| |
6. Klemtoonaantrekking
Het is in de literatuur over klemtoonaantrekking, zeker de metrische, gebruik om het proces zelf tamelijk eenvoudig op te vatten, namelijk als een ‘omlabeling’ van de sterkteverhouding van de twee knopen van het grondwoord: (aan)s(trek)w-elijk → (aan)w(trek)s-elijk. Zo simpel kunnen de zaken echter niet liggen, vanwege feiten waarvan we er één al een aantal malen genoemd hebben:
(28) |
ver-ántwoord |
- |
[ver-[antwóord]]-elijk |
|
báarmoeder |
- |
[buiten-[baarmóeder]-lijk |
|
náamwoord |
- |
[voor-[naamwóord]-elijk |
|
wérkwoord |
- |
[hulp-[werkwóord]-elijk |
| |
| |
Een van de meest recente voorstellen voor ‘klemtoonaantrekking als omlabeling’ is die van De Haas (1985), die als rationale achter het verschijnsel eenzelfde soort verlangen naar afwisselend ritme ziet als bij de Ritme Regel van hoofdstuk 7: de daargenoemde regel maakt, schematisch gezien, van w-w-s → s-w-s, terwijl klemtoonaantrekking s-w-w → w-s-w zou zijn, veroorzaakt door adjectivische suffixen. Juist dit aanroepen van ritme loopt fout bij de ingebedde structuren van (28). In ver-antwoord-elijk bijvoorbeeld zijn de kandidaat-topknopen geen input voor omlabeling omdat ze al staan in een w-s verhouding (in een structuur met een geprefigeerd werkwoord waarvan (ver)w(derf)s-elijk de simpelste variant bevat: (ver)w(antwoord)s-elijk). Soortgelijke bezwaren kunnen tegen de andere voorbeelden in (28) worden ingebracht: steeds is de reden van de verschuiving in het ingebedde deel onduidelijk.
Laten we de derivatie van ver-antwoord-elijk nagaan onder onze analyse. Voor de eerste stap moet in elk geval de regel van samenstellingsklemtoon (geformuleerd in sectie 3 van hoofdstuk 5) kunnen werken op nivo 2, om de vroege samenstelling ántwoord aan zijn klemtoonpatroon te helpen (dit lijkt een ad hoc stap, maar we zullen verderop in deze sectie laten zien wat het grotere kader ervan is). Omdat we weten dat de onderhavige prefigering een geval is van klemtoonneutrale adjunctie, verandert er in de tweede stap niets aan het klemtoonpatroon. In de derde stap moet ‘klemtoonaantrekking’ werken, waarvan we hebben geconstateerd dat die in dit geval niet kan werken omdat een s-w input ontbreekt.
Wat het bovenstaande suggereert is dat ‘klemtoonaantrekking’ geen omlabeling is van input-knopen, maar dat we veeleer te maken hebben met Schultinks observatie (1980) dat, ongeacht de morfologische opbouw van het grondwoord, ‘in suffixed adjectives the rightmost stressable vowel before the rightmost suffix receives main stress’ (p.216), waarbij ‘stressable’ betekent ‘volle vocaal’ (d.w.z. niet-schwa). We zijn het heel ver met deze formulering eens, zij het dat Schultink, door zes (adjectivische) suffixen als klemtoonaantrekkers te beschouwen, in feite een morfologische bewoording gaf aan iets dat eerder een sterk fonologisch karakter lijkt te hebben. Immers, de suffixen die óver zijn in de bovengegeven analyse van klemtoonaantrekking hebben beide een schwa als vocalische kern: -ig en -lijk. Twee suffixen met superzware lettergrepen, te weten -baar en -zaam, hebben we ontmaskerd als eigenlijk klemtoonneutraal, en -end gedraagt zich aantoonbaar hetzelfde als deze twee; -isch zullen we in de volgende sectie behandelen, met als conclusie dat het noch ‘Klasse II’, noch klemtoonaantrekkend in de bedoelde zin is. Maar de daaruit volgende observatie dat klemtoon onmiddellijk voor de schwa ligt, komt ons uitermate bekend voor, als generalisatie van ‘nivo 1’ uit hoofdstuk 8. We staan dus voor de taak om, zonder dat we (om de boven besproken redenen met betrekking tot syllabestructuur en woordopbouw) kunnen spreken van een nivo 1 proces, toch een zodanige analyse van klemtoonaantrekking te geven dat hij de nivo 1 generalisatie vertegenwoordigt. Dat kan volgens ons op de volgende manier.
Als we moeten nagaan hoe nivo 1 woordklemtoon in elkaar steekt, kan het niet anders dan opvallen dan dat ‘klemtoonaantrekking’ door -ig en -lijk grote gelijkenis vertoont met de woordklemtoonregel van nivo 1: zowel een w-s woordboom (boven voeten), als extrametriciteit (van de schwa) spelen zo te zien een rol. We herhalen hier die regel in de formulering die hij in hoofdstuk 5 heeft gekregen:
(29) |
Nederlandse Woordklemtoon |
|
- kwantiteitsgevoelig, maximaal binaire s-w voeten, rechts naar links |
|
- w-s woordboom |
| |
| |
- vroeg-extrametrisch: schwa-lettergrepen |
- laat-extrametrisch: VX-lettergrepen |
Het frappante feit doet zich voor dat de veronderstelling dat déze regel zowel werkzaam is op nivo 1 als op nivo 2 precies is wat we nodig hebben om het verschijnsel klemtoonaantrekking te beschrijven. Daarbij hoort ook dat de twee suffixen -ig en -lijk met een schwa als vocaal extrametrisch zijn.
Ruimtegebrek verhindert ons alle representatieve gevallen door te lopen, maar we beschouwen de verschillende stappen aan de hand van de voorbeelden [figuur]-lijk, [spreek-woord]-elijk en [hulp[werk-woord]]-elijk.
Op nivo 1 krijgen ongelede woorden hun klemtoon, door voettoekenning en labeling zoals uitvoerig besproken in de eerste helft van dit boek. Op nivo 2 kan een deel van deze woordenschat, voor het grootste deel monosyllabische woorden, optioneel gecombineerd worden tot ‘vroege samenstellingen’, met samenstellingslabeling: s-w (zoals boven al opgemerkt, is dit de nivo 3 regel die werkt op nivo 2). Op nivo 2 kan ook een klemtoonaantrekkend suffix worden toegevoegd, zowel aan een lexicaal item als figuur (dat op nivo 2 niet in een samenstelling is opgenomen), als aan een vroege samenstelling. Daarbij zal ongetwijfeld een morfologische structuur als [[spréekwoord]-elijk] met eerder toegekende samenstellingsklemtoon als input dienen, maar klemtoonaantrekking grijpt in deze structuur in (zie nivo 2 in (30) boven), en creëert een nieuwe structuur, met voeten en een woordboom daar bovenop. Dit is voor ons klemtoonaantrekking, die dus bestaat uit de metrische regel in (29), in feite een reapplicatie van de woordklemtoonregel van nivo 1. (We nemen aan dat op het moment dat de nieuwe boom wordt gevormd, de oude boomstructuur verdwijnt, zie verder hoofdstuk 12 voor deze procedure van ‘overschrijving’ van bestaande metrische informatie).
Op nivo 3 kunnen een reeks zaken gebeuren, bijvoorbeeld de onderstaande.
| |
| |
Een afgeleid adjectief kan bijvoorbeeld een klemtoonneutraal suffix toegevoegd krijgen: hier -heid (dat wordt ge-‘adjungeerd’). Achter een vroege samenstelling kan een klemtoonneutraal suffix (bijvoorbeeld -achtig) worden toegevoegd. Of er kan op nivo 3 simpelweg een totaal nieuwe samenstelling worden gevormd en gelabeld, van beschikbare lexicale items (waar bijvoorbeeld -loos achter kan, enz.). Deze mogelijkheden staan boven aangegeven, maar er kan natuurlijk nog veel meer: -heid toegevoegd na -achtig, het daardoor gevormde hele nomen met een bindfoneem -s links in een nieuwe samenstelling, enz. Maar voor ons bevindt de crux zich op nivo 2, waar klemtoonaantrekking plaatsvindt volgens de regel in (29).
Tot slot van deze sectie geven we het lexicale model dat uit de bovenstaande discussie is gekomen, en daarna nog een aantal punten van commentaar op de gegeven analyse van klemtoonaantrekking.
Het model is het volgende.
(31) |
|
Morfologie |
|
Fonologie |
|
|
1: |
ongelede woorden en Klasse I suffigering |
→ |
syllabificatie
woordklemtoon: kwantiteitsgevoelige binaire voeten; w-s woord-boom |
|
↓ |
|
|
|
2: |
-ig en -lijk,
vroege samenstellingen, geprefigeerde en scheidbare werkwoorden |
→ |
samenstellingsklemtoon
adjunctie klemtoonneutrale prefixen klemtoonaantrekking: = woordklemtoon van nivo 1 |
|
↓ |
|
|
3: |
klemtoonneutrale ‘Klasse II’ affixen, inflectie en samenstellingen |
→ |
samenstellingsklemtoon
adjunctie van klemtoonneutrale affixen |
| |
| |
Merk op dat de drie nivo's op een aantal punten overlappen: nivo 1 en 2 hebben een klemtoonprocedure gemeen, en hetzelfde geldt voor nivo 2 en 3. Dit is een bevestiging van een ook in de literatuur levend idee dat dergelijke overlap mag voorkomen, maar dat de fonologie nooit ‘discontinu’ is: in schema (31) zou een (klemtoon-)regel nooit op nivo 1 en nivo 3 hebben mogen werken, zonder dat te doen op nivo 2. We kunnen dat ook iets anders zeggen: de lijst fonologische regels is onafhankelijk van de morfologische, en elke fonologische regel heeft een specificatie bij zich voor de nivo's waarop hij werkt. Bijvoorbeeld: ‘samenstellingsklemtoon, nivo 2-3’, ‘woordklemtoon, nivo 1-2’, enz. Zo'n visie wordt voorgesteld in Mohanan (1982), in de vorm van de volgende universele conditie:
(32) |
Stratum Domain Hypothesis: |
|
The domain of a rule is specified as a set of continuous strata |
Ook aan de morfologische kant van model (31) blijkt deze Stratum Domain Hypothesis uitermate nuttig. Dan gaat het om de volgende gevallen. In de door ons gepresenteerde dichotomie tussen klemtoonaantrekkende en klemtoonneutrale suffixen komen een aantal incidentele idiosyncratieën voor. Net zoals er vroege samenstellingsvorming bestaat op nivo 2 naast reguliere op nivo 3, verwaardigt een neutraal (nivo 3) suffix het zich soms voor een enkel geval naar een lager nivo af te dalen. Sterker nog: dit laatste verschijnsel kan gezien worden als een manifestatie van hetzelfde fenomeen van ‘nivo-verhuizing’. Hierbij behoren de volgende voorbeelden.
In ver[éen-zaam]-en is -zaam uitzonderlijk een nivo 2 suffix. Op dezelfde manier is het anderszins nivo 3 suffix -loos (klémtoon-loos, ínvloed-loos, géestdrift-loos) voor een keer van nivo 2 in het geprefigeerde werkwoord ver[wáar-looz]-en. Het suffix -end is klemtoonaantrekkend in die schaarse gevallen waarin het na samengestelde nomina staat: argwán-end en kenmérk-end (maar het is klemtoonneutraal op nivo 3 als de stam een werkwoord is: kénmerk-end). Het klemtoonneutrale nivo 3 suffix -heid is geprefigeerd in het nagenoeg onhandelbare werkwoord be[wáarheid]-en; -(e)ling is nagenoeg steeds neutraal (áfstamm-eling, schípbreuk-eling), behalve in wellúst-eling, opnieuw na een abstracte stam; en neutraal -sel komt in één geval intern voor in een scheidbaar werkwoord: in[kap-sel]-en. Een uniek geval van de opeenvolging -baar-lijk is wonder-báar-lijk (hoewel daar via het even vreemde baar-lijk misschien nog wel een mouw aan te passen is). Dit zijn allemaal gevallen waarin een suffix tijdelijk nivo 2 opzoekt in plaats van zijn eigenlijke nivo 3.
Het andere type suffix komt ook voor: een nivo 1 suffix dat tijdelijk opstijgt naar nivo 2. Het werkwoord-suffix -eer is daarvoor een sterke kandidaat, zie de feiten in (33).
(33) |
(a) |
triomf-eer |
(b) |
parodie-eer |
(c) |
waard-eer |
|
alarm-eer |
|
anim(o)-eer |
|
asfalt-eer |
|
balanc-eer |
|
agend(a)-eer |
|
|
spion-eer |
|
torped(o)-eer |
|
Dit suffix heeft alle diagnostische eigenschappen van nivo 1. Het houdt zich aan de daar geldende syllabificering (zie (a) en (b)), krijgt klemtoon op een superzwaar rijm, kan vóór een neutraal suffix als -ing, heeft geen andere input dan woorden van nivo 1 (zie weer (a) en (b)), en stelt geen klemtooneis aan zijn grondwoord (vergelijk (a) met (b)). Niettemin bestaan er incidentele feiten als die in (c): in het eerste geval is in het afgeleide woord de interne lettergreep te zwaar, in het tweede komt als grondwoord
| |
| |
(blijkbaar) een vroege samenstelling voor (ásfalt). Dit suggereert voor deze twee vormen een nivo 2 specificatie van het eigenlijk nivo 1 suffix -eer. Hiermee valt ook een fonologische observatie samen. Het suffix -eer veroorzaakt normaal een fonologisch effect dat in het Engels (bij vergelijkbare suffixen) bekend staat als ‘Velar Softening’, waardoor een k in een s verandert vóór het suffix, zie de feiten in (34).
(34) |
muzíek |
- music-éer |
prodúct |
- produc-éer |
|
rubríek |
- rubric-éer |
indicátie |
- indic-éer |
|
fabríek |
- fabric-éer |
dóctor |
- doc-éer |
|
specifíek |
- specific-éer |
introdúctie |
- introduc-éer |
Dit verschijnsel treedt ook op bij een aantal andere suffixen: doc-ént, músic-i, die allemaal een voorvocaal hebben (vandaar het ‘palataliserende’ effect van de regel), en ook allemaal duidelijk van nivo 1 zijn. Het ligt dan ook voor de hand Velar Softening zelf als nivo 1 regel van het Nederlandse lexicon te beschouwen (rechtsboven in schema (31)); dat hij niet op nivo 2 werkt, tonen voorbeelden als hóek-ig en zíek-elijk. Gegeven deze regel zijn vormen als park-éer, shock-éer, blokk-éer, etc., problematisch; ze zijn dat echter niet als ook hier -eer is gemarkeerd als nivo 2-aanhechter, waardoor deze vormen Velar Softening ontlopen. Merk op dat deze fonologische regel nu van dezelfde aard is als de Engelse regel Trisyllabic Laxing uit het vorige hoofdstuk, en dat de door ons in sectie 3 van hoofdstuk 9 besproken regel van ‘klinkerverkorting’ in gevallen als káart/cart-othéek en sóort/sort-éer nu relevant is voor het waar-déer voorbeeld: de regel is lexicaal en van nivo 1, en waardeer ontloopt hem op nivo 2.
In het Engels komt dit verschijnsel van nivo-wisseling bij suffixen ook voor, eveneens in beide richtingen, wat sterk suggereert dat het niet om zomaar een eigenschap van het Nederlandse lexicon gaat. Het suffix -ous is haast altijd van nivo 1, zoals we hebben gezien, maar in het enkele voorbeeld házard-ous is het wel degelijk klemtoonneutraal (*hazárd-ous); we komen in het volgende hoofdstuk op deze vorm terug. Het adverbiale suffix -ly is altijd klemtoonneutraal (zie het vorige hoofdstuk), maar ondergaat de nivo 1 klemtoonregel in necessárily (naast nécessary).
Dit idee van ‘nivo-wisseling’ behoeft met betrekking tot klemtoon nog een punt van commentaar, met een interessante gevolg. Merk op dat het verschijnsel van nivowisseling ondermeer inhoudt dat -heid en -loos in plaats van op nivo 3, op nivo 2 kunnen worden aangehecht. Als we veronderstellen dat ze daarbij hun specificatie voor ‘klemtoonneutraal’ meenemen, gaat er niets fout in de derivaties van het adjectief éenzaam, en het zelfstandig naamwoord wáar-heid: beide zijn voorbeelden van simpele ‘klemtoonneutrale adjunctie’. De zaak ligt echter anders wanneer een nivo 1 suffix, zoals -eer, pas op nivo 2 wordt aangehecht (waard-éer, asfalt-éer): dan moet er ook voor gezorgd worden dat klemtoon wordt toegekend, en het zal duidelijk zijn dat dat voor dit suffix finale klemtoon op een superzwaar rijm betekent. Merk nu op dat juist die wens ons onafhankelijke evidentie geeft dat bij suffigering op nivo 2 de nivo 1 klemtoonregel (nogmaals) werkt: net als op nivo 1 wordt klemtoon toegekend met twee resultaten: onmiddellijk voor schwa, en op een superzwaar rijm. Dit toont overigens ook aan dat niet alleen adjectivische suffixen op dit nivo die woordklemtoonregel aanroepen: -eer is consequent verbaliserend.
Er is een extra reden om te denken dat dit laatste verhaal correct is, en dat zijn observaties over het morfologische en fonologische (syllabestructuur en klemtoon) gedrag van het nominaliserende suffix -íer. Dit suffix is veel minder productief dan -eer, maar lijkt er verder sprekend op. Het heeft een beklemtoond superzwaar rijm, het neemt nivo 1 input (harpóen/harpoen-íer, avontúur/avontuur-íer), en ondergaat nivo 1
| |
| |
verkorting in het paar póort/port-íer. Maar heeft ook nivo 2 eigenschappen. Het heeft een superzwaar rijm voor zich in koet-síer, en komt na vroege samenstellingen in de voorbeelden hérberg/herberg-íer en áalmoes/aalmoez(-en)-íer. Dit suggereert dat in elk geval deze drie woorden op nivo 2 worden gevormd, waar -ier dan wel eindklemtoon moet kunnen krijgen. Dat kan, als de nivo 1 klemtoonregel daar nogmaals werkt, zoals hier verondersteld. Verder is -ier van nivo 2 in zijn tamelijk soepele mogelijkheden voor verbale conversie, dat we boven een typisch proces van dit nivo hebben genoemd: tuin-íer-en, avontur-íer-en, rente(-n)-íer-en, enz. En tenslotte is de opbouw van het adjectief potsíer-lijk (waarvoor iedereen zijn eigen volksetymologie heeft) nu duidelijk (zie Franck/Van Wijk 1949): póets/potsíer als geval van verkorting op nivo 1, en vervolgens aanhechting van -lijk op nivo 2.
Onze conclusie luidt dus dat, afgezien van het feit dat oppervlakkige ‘klemtoonaantrekking’ een her-applicatie van de nivo 1-woordklemtoonregel is, dat mechanisme optreedt bij zowel adjectiviserende als niet-adjectiviserende suffixen (en onder de laatste zowel bij een verbaliserend als een nominaliserend, zodat alle woordsoorten vertegenwoordigd zijn). Klemtoonaantrekkendheid beperkt zich slechts ogenschijnlijk tot adjectieven omdat de twee betrokken suffixen, -ig en -lijk, allebei een schwa als vocaal hebben. Die opmerking doet op zich de vraag rijzen of er een niet-adjectiviserend schwa-suffix te vinden zou kunnen zijn dat de relevante eigenschappen met -ig en -lijk deelt. Hoewel de evidentie daarvoor niet hard is, is nominaliserend -te een mogelijke kandidaat. Beschouw feiten als die in (35).
(35) |
(a) |
groot-te |
schaars-te |
(b) |
beroer-te |
(c) |
ruim-te-lijk |
|
hoog-te |
scherp-te |
|
behoef-te |
|
behoef-t(e)-ig |
|
diep-te |
somber-te |
|
ver-hitt(e)-en |
|
goed-koop-te |
Dit suffix komt achter monosyllabische (of als zodanig tellende) adjectieven. Het komt zowel binnen als buiten geprefigeerde werkwoorden voor: zoals in ver-[hit-te](-en)/[beroer]-te, waardoor het van nivo 2 moet zijn. Daarmee is de observatie compatibel dat het interacteert met -ig en -lijk, zie (c). Tenslotte zou goedkoop-te een geval van klemtoonaantrekking kunnen zijn na een vroege samenstelling (die dan de N-samenstelling góedkoop is, en niet het adjectief goedkóop: vroege samenstellingen zijn geen adjectieven). Als deze redenering, op grond van overigens tamelijk schaarse taalfeiten, correct is, kent het Nederlands ook een nominaliserend (niet-adjectivisch) nivo 2 suffix met een schwa.
Het zal ook weinigen ontgaan zijn dat bij de vroege samenstellingen die de input zijn voor klemtoonaantrekking, zelf ook gelede onderdelen voorkomen, zij het in uiterst lichte mate. Dezelfde suffixen blijken ook voor te komen in een aantal monosyllabische grondwoorden, en het gaat om gevallen als de volgende:
(36) |
over[drach-t]-elijk |
af[kom-st]-ig |
[deug-d]-elijk |
[vluch-t]-ig |
|
in[zich-t]-elijk |
af[gun-st]-ig |
[schrif-t]-elijk |
[drif-t]-ig |
|
toe[kom-st]-ig |
gods[dien-st]-ig |
[jach-t]-ig |
[gun-st]-ig |
|
overeen[kom-st]-ig |
taal[kun-de]-ig |
[drach-t]-ig |
[kun-de]-ig |
De aangegeven stammen lijken qua opbouw echter sprekend op ongelede woorden, en we zullen dan ook aannemen dat het hier om (overigens onproductieve) Klasse I-suffixen gaat, ogenschijnlijk klemtoonneutraal omdat ze blijkbaar slechts achter monosyllabische grondwoorden kunnen.
| |
| |
Tenslotte bemoeien we ons hier niet met het adjectivische suffix -s, dat wel (bijvoorbeeld door Schultink) tegelijkertijd met de klemtoonaantrekkende wordt behandeld. We kennen geen enkel duidelijk geval waarin het zich gedraagt als een klemtoonaantrekker in de hier behandelde zin. Het komt wel frequent voor in ‘synthetic compound’-constructies, een verschijnsel dat even aan bod is geweest in het woord buitenbaarmóeder-lijk in (28): onder-máat-s, goed-géef-s, enz. Het voldoet ook niet aan andere tests voor nivo 2-schap in die zin dat we geen geval kennen waarin het voorkomt in een geprefigeerd of een scheidbaar werkwoord. We laten de analyse van dit suffix voor wat hij is, hoewel we er in de volgende sectie in een ander verband nog op terugkomen.
| |
7. Het suffix -isch
Na bovenstaande uiteenzetting over het klemtoongedrag van Nederlandse affixen, en de verantwoording van dat gedrag binnen het model van de Lexicale Fonologie gaan we hier tenslotte in op het adjectivische suffix -isch. Dit wordt traditioneel binnen de klasse ‘klemtoonaantrekkende suffixen’ uit de voorafgaande sectie gerekend, maar vertoont tegelijkertijd zulk contradictoir gedrag dat een heranalyse volgens ons op zijn plaats zou moeten zijn. Die heranalyse geven we in deze sectie, waarbij we tenslotte zullen concluderen dat dit suffix vanzelfsprekend niet klemtoonneutraal is, maar dat ook het klemtoonaantrekkende karakter slechts schijn is: uiteindelijk is het een Klasse I-suffix van het type -aal, -iek, enz., hoewel deze conclusie pas getrokken kan worden op grond van heel veel informatie over klemtoon, en de interactie tussen klemtoon en morfologie, zoals we die in het voorafgaande hebben gegeven.
Beschouw om te beginnen de reeks vormen met dit suffix in (37).
(37) |
fílm-isch |
prozá-isch |
dramá-(t)isch |
|
profét-isch |
alfabét-isch |
programmá-(t)isch |
|
demón-isch |
algebrá-isch |
aromá-(t)isch |
|
ión-isch |
alcohól-isch |
napoleón-(t)isch |
|
motór-isch |
babylón-isch |
cholér-isch |
Als we de afgeleide woorden vergelijken met de grondwoorden, zal het duidelijk zijn dat bij een oppervlakkige analyse aan het verschijnsel klemtoonaantrekking kan worden gedacht, vooral door een onderzoeker die dat associeert met adjectiviserende suffixen. Tegelijkertijd kunnen we echter een een aantal observaties maken om dat idee op losse schroeven te zetten, en uiteindelijk te elimineren. De input voor -isch verschilt totaal van die van de klemtoonaantrekkende suffixen: geen vroege samenstellingen, geen geprefigeerde of scheidbare werkwoorden, en geen finale klemtoon-conditie; in feite is alle input voor dit suffix zelf afkomstig van hetgeen wij hier nivo 1 noemen. Verder kan -isch nooit in een conversie-werkwoord terecht komen, en zou het als adjectivisch nivo 2 suffix net als -ig/-lijk gevolgd moeten kunnen worden door nominaliserend klemtoonneutraal nivo 3 -heid, en dit is nu juist iets dat tot de onmogelijkheden van de Nederlandse morfologie behoort: *fílm-isch-heid, *prozá-isch-heid, *dramá-(t)isch-heid, etc.
Daar tegenover staat het volgende. De lange vocaal van -isch wordt gevolgd door een consonant, wat een superzwaar rijm oplevert. Maar mochten we op grond van het bovenstaande willen zeggen dat -isch zelf een nivo 1-suffix is, dan moeten we wel constateren dat zulke suffixen met een superzwaar rijm eindklemtoon horen te krijgen (vergelijk de voorbeelden onder (1b)), en -isch hééft geen eindklemtoon. Er lijkt dus geen voor de hand liggende oplossing te zijn van de eigenschappen van dit suffix.
| |
| |
We zullen hier echter een analyse ontwikkelen van -isch, die de genoemde, onderling tegenstrijdige facetten dekt; daarbij beginnen we met enkele relevante empirische observaties over een aantal andere suffixen, namelijk nominaliserend (niet beklemtoond) -ie en geografisch -ië en -íje. Voorbeelden van het eerstgenoemde suffix staan in (38).
(38) |
devóot-ie |
frequént-ie |
transparánt-ie |
|
precíes-ie |
prodúct-ie |
potént-ie(-éel) |
|
diffúus-ie |
elegánt-ie |
referént-ie(-éel) |
Klemtoon kan in deze afgeleide woorden gemakkelijk worden toegekend door de nivo 1 procedure voor ongelede woorden (een binaire voet van rechts af). Behalve dat is er echter met dit suffix iets bijzonders aan de hand: het stelt een eis aan zijn grondwoord met betrekking tot finale klemtoon, wat niet typisch is voor Klasse I (vergelijk afgeleide woorden als sultan-áat, tibet-áan en hobby-íst in (1b), en ook de vormen in (40) beneden in de rechterkolom). Blijkbaar hebben we in dit opzicht te maken met een idiosyncratie, vergelijkbaar met die die we zijn tegengekomen bij de nivo 2 suffixen. We zouden dus kunnen denken dat dit suffix klemtoonaantrekkend is, maar voorbeelden waarin het gevolgd wordt door een Klasse I suffix (zie (38) rechts), spreken dat tegen. We zouden, gegeven (38), ook kunnen denken dat dit suffix klemtoonneutraal is, maar ook die conclusie is fout om de zojuist genoemde reden. Dit laat echter wel goed zien hoe dat schijn op dit onderzoeksterrein kan bedriegen: als we oppervlakkig, zonder verder inzicht in de grammatica, naar het gedrag van een suffix kijken kan het klemtoonneutraal of klemtoonaantrekkend lijken, maar het om andere redenen niet zijn.
Vervolgens de geografische suffixen -ië en -ije, met de volgende data.
(39) |
bélg-ië |
kroáat-ië |
wallónië |
indonésië |
|
roeméen-ië |
batáav-ië |
kaukásië |
skandinávië |
|
mongóol-ië |
oceáan-ië |
itálië |
argentínië |
|
turk-íje |
bulgaar-íje |
venétië |
califórnië |
|
hongaar-íje |
tsjechoslowaak-íje |
marséille |
lombardíje |
Voor -ië geldt het volgende. Soms komt dit suffix achter een herkenbaar grondwoord, meestal de inwoner, soms is er ook een indirectere relatie tussen die twee (waal, kaukasiër, italiaan, argentijn). Relevant zijn nu de volgende zaken. We zien dat -ië net als onbeklemtoond -ie behoort tot de suffixen die eindklemtoon eisen van hun grondwoord. Net als -ie kan het gevolgd worden door Klasse I suffixen (met schwa-deletie: itali-áan, veneti-áan, azi-áat), en ligt klemtoon altijd onmiddellijk vóór het suffix, niet omdat het op de een of andere manier klemtoon aantrekt, maar simpelweg door de aard van de Nederlandse klemtoonregels: de laatste lettergreep bevat een schwa, de voorlaatste lettergreep een vocaal die niet gevolgd wordt door een consonant. Dan wordt de derde lettergreep van rechts bereikt vanaf de finale (extrametrische) schwa-lettergreep over de prefinale -VV- heen. Dit alles volgens onze analyse van woorden met schwa in de laatste lettergreep in hoofdstuk 8. Net als bij -ie betekent dus ‘klemtoon onmiddellijk vóór het suffix’ niet hetzelfde als ‘klemtoonaantrekking’. Dat klemtoon in (39) ligt waar hij ligt komt door de fonologische opbouw van het suffix en zijn klemtooneis aan de stam. Instructief in dit verband is ook nog het gedrag van de suffix-variant -ije, die alle relevante eigenschappen met -ië deelt maar een tweeklank in de voorlaatste lettergreep heeft; uit onze analyse in hoofdstuk 9 van tweeklanken als gesloten lettergrepen volgt dan onmiddellijk prefinale klemtoon.
| |
| |
Het komt ons voor dat uit deze observaties over -ie en -ië een oplossing volgt voor de eigenschappen van -isch, namelijk morfologisch gedrag van nivo 1, en klemtoon niet op het suffix maar er onmiddellijk vóór. Wat daarbij in de weg zit is, zoals geobserveerd, het niet-beklemtoonde superzware rijm. We geven nu twee oplossingen voor dit probleem, eerst een ogenschijnlijk in ons kader aardige analyse, die echter bij nadere beschouwing niet werkt, en daarna het echte voorstel.
Men herinnere zich dat we in hoofdstuk 9 het gedrag van het eveneens onbeklemtoonde suffix -or hebben besproken, dat sprekend op de hier besproken suffixen leek: nivo 1, en klemtoon nagenoeg altijd voor zich, ook als dat niet onmiddellijk uit de klemtoonregels volgde. Onze analyse was om -or een ‘appendix’ te noemen, waar in het Nederlands immers altijd klemtoon vóór ligt, volgens de schwa-analyse van hoofdstuk 8. Onderdeel van dat voorstel waren de volgende twee belangrijke observaties: hiatus-vocalen voor -or worden overgeslagen net als voor schwa (térriër, júnior), en de sonoriteits-hiërarchie blijft in tact (méntor, *metnor). Omdat vanwege de oppervlakkige gelijkenis voor wat betreft klemtoon een appendixanalyse voor -isch de moeite van het overwegen waard is, is het dus van enig belang te observeren dat beide condities bij -isch worden geschonden: zie prozá-isch en algebrá-isch in (37), en woorden als cylíndr-isch, hypochóndr-isch en psychiatr-isch. Deze eerste oplossing zetten we daarom opzij.
De hypothese daarentegen die het conflict oplost, is dat -isch een ‘onderliggende vorm’ krijgt die via de nivo 1 klemtoonregel automatisch klemtoon onmiddellijk voor het suffix oplevert. Gegeven het bovenstaande zou een dergelijke onderliggende vorm op -ie, op -ije, of op -ië moeten lijken, en we kiezen voor de laatste om een reden die zometeen duidelijk zal worden. Dat wil zeggen: we nemen -/ii∂s/ als de suffixrepresentatie waar de nivo 1 klemtoonregel rekening mee heeft te houden. We suggereren daarmee dat in feite de hele groep woorden in (40) klemtoon krijgt via dezelfde regel die op nivo 1 werkt op ongelede woorden, en alle gelede met een Klasse I suffix.
(40) |
próza |
- prozá-isch |
kwéstie |
- kwesti-éus |
|
álfabet |
- alfabét-isch |
série |
- seri-éel |
|
corrúpt |
- corrúpt-ie |
hóbby |
- hobby-íst |
|
mongóol |
- mongól-ië |
régio |
- regio(n)-áal |
|
hongáar |
- hongar-íje |
sénegal |
- senegal-ées |
Hoofdklemtoon ligt op de superzware eindsyllaben in de rechterkolom, en onmiddellijk voor het suffix in de linker. Het suffix -isch verschilt duidelijk van -ie, -ië en -ije in zoverre dat deze drie suffixen eindklemtoon van het grondwoord eisen, terwijl -isch juist ‘klemtoonaantrekkend’ gedrag kan vertonen doordat het die eis niet stelt. Maar van nivo 2 is het niet; het is een Klasse I suffix dat klemtoon altijd voor zich heeft, en dat is iets anders. In ons voorstel is de onderliggende representatie daarop ingericht: de onderliggende vorm /-ii∂s/ veroorzaakt klemtoon op de derde syllabe van rechts, net zoals het Engelse -ity dat doet door zijn eigen vorm. Feitelijk doet -isch nu het meest denken aan de variant -ious ([-iy∂s]) van het Engelse Klasse I suffix -ous die voorkomt in bijvoorbeeld rebél-ious.
Tot slot van deze sectie resten ons nu nog twee zaken. In de eerste plaats zijn we ons natuurlijk bewust van het feit dat de door ons gesuggereerde oplossing voor het probleem met -isch ons wel verplicht om aan te geven hoe de relatie tussen de onderliggende vorm en zijn schwa-loze oppervlaktevariant wordt gelegd. Wat zal
| |
| |
blijken is dat er mogelijkheden zijn daar onafhankelijke evidentie voor te geven (die ook onze keuze voor juist deze onderliggende vorm motiveert). In de tweede plaats is uit de bovenstaande discussie een probleem blijven liggen dat wel om een oplossing vraagt, namelijk het onvermogen van het Klasse I suffix -isch om gevolgd te worden door nominaal -heid: *film-isch-heid, etc. We zullen laten zien dat de zojuist gekozen onderliggende vorm een belangrijke rol speelt in dat verschijnsel, en ons de gelegenheid biedt een verklaring te formuleren die onmogelijk is als we -isch zien als een ‘klemtoonaantrekkend’ suffix à la -lijk en -ig. We behandelen deze punten nu in de omgekeerde volgorde.
Zoals boven uitvoerig geschetst kunnen adjectivische suffixen als -lijk, -ig, -end, -baar en -zaam gemakkelijk gevolgd worden door nominaliserend -heid (zie (10) en (20)). Een van de redenen om -isch niet bij deze adjectieven in te sluiten, is het nu levende probleem met betrekking tot het ontbreken van de volgorde *-isch-heid. Merk echter op dat dit probleem op zich niet wordt opgelost door -isch een ‘Klasse I’ suffix te noemen: ook die kunnen gevolgd worden door -heid, zoals (41) laat zien, voor een deel herhalingen uit (3) van dit hoofdstuk waar dit punt al werd geïllustreerd:
(41) |
normaal-heid |
fanatiek-heid |
interessant-heid |
|
melodieus-heid |
uniek-heid |
punctueel-heid |
|
studentikoos-heid |
grotesk-heid |
idolaat-heid |
|
brutaal-heid |
clownesk-heid |
passief-heid |
|
commercieel-heid |
charmant-heid |
depressief-heid |
Maar wat wel helpt is het volgende. Met betrekking tot de nivo 1 woordenschat blijken nu in het Nederlands twee observaties waar: alle Klasse I (‘als ongeleed tellende’) adjectivische suffixen behalve (in onze analyse) -isch hebben superzware rijmen met hoofdklemtoon, en er zijn nagenoeg geen echt ongelede adjectieven zonder finale hoofdklemtoon (zie Trommelen (1989) voor dit punt). We zijn ons natuurlijk bewust van adjectieven met schwa in de laatste lettergreep (próper-heid, intéger-heid), maar deze ‘tellen’ immers als hadden ze eindklemtoon. Volgens deze generalisaties heeft dus de input van -heid voor zover die komt uit nivo 1 vrijwel gegarandeerd finale klemtoon. Als we vervolgens zien dat toevoeging van -heid juist een ongrammaticaal resultaat oplevert in die schaarse gevallen waarin het zou kunnen staan achter een ongeleed adjectief zónder eindklemtoon, zoals in (42a), dan volgt daaruit onmiddellijk de oplossing voor het niet voorkomen van *-isch-heid.
(42) |
(a) |
*prima-heid |
*lila-heid |
(b) |
ambigu-heid |
|
*extra-heid |
*sexy-heid |
|
blasé-heid |
|
*indigo-heid |
*trendy-heid |
|
promiscu-heid |
Blijkbaar is -heid dus geconditioneerd voor eindklemtoon bij ongelede of Klasse I gelede adjectieven, een situatie die we nu voor suffixen op alle nivo's van het Nederlandse lexicon zijn tegengekomen. Merk op dat adjectieven zonder eindklemtoon vaak op een klinker eindigen, maar dat dit niet (zoals wel eens wordt gedacht) de bron is van de ongrammaticaliteit, zie (42b). Met andere woorden: een hypothese kan prima, juist, correct of ambigu zijn, maar we kunnen alleen maar spreken van de juistheid, correctheid of ambiguheid van een hypothese en niet van zijn *primaheid.
Het behoeft misschien enige nadruk dat de hier gegeven analyse van zowel het gedrag van -isch als dat van -heid slechts formuleerbaar is in de door ons ontwikkelde analyse van het eerste suffix. Zolang -isch als een ‘klemtoonaantrekkend’ (nivo 2) wordt beschouwd, blijft onverklaard waarom het niet kan worden geaffigeerd met -heid, want
| |
| |
deze suffixen kunnen juist wél door -heid gevolgd. Zolang -isch als een Klasse I suffix sec wordt beschouwd, hebben we nog steeds geen verklaring voor de ongrammaticaliteit van *-isch-heid, want deze suffixen kunnen ook door -heid worden gevolgd (zie (41)). Pas als we kunnen verklaren hoe -isch (ondanks zijn lange vocaal) een onbeklemtoond Klasse I suffix kan zijn, kunnen we de analyse met de aanhechtings-conditie op -heid (met (42a) als onafhankelijke evidentie) formuleren, en daarin wordt een belangrijke rol gespeeld door de onderliggende vorm die door zijn eigen klemtoongedrag wordt gedicteerd (nl. /-ii∂s/). We verwerpen daarmee ook een oplossing die simpelweg zegt dat het nominaliserende suffix -heid het adjectivische suffix -isch niet in zijn input mag hebben, omdat hij volstrekt ad hoc zou zijn en het verband met de taalfeiten in (10), (20) en (42a) niet wordt gelegd.
Rest nog de vraag hoe de door ons gekozen onderliggende vorm voor -isch kan leiden tot zijn oppervlaktevariant zonder schwa. We hebben daarvoor, zij het tentatief, onafhankelijke evidentie beloofd, en die loopt als volgt. Boven hebben we het adjectivische suffix -s slecht begrepen genoemd, ook door ons. Dat staat niet in de weg dat we het volgende kunnen observeren. Afleidingen waarin een zelfstandig naamwoord voorafgaat aan dit suffix kunnen tot twee groepen behoren. Zij ondergaan ‘verlenging in open lettergrepen’ (slaag-s, speel-s, groot-schéep-s, buiten-gáat-s, net als af en toe gebeurt bij -ig: over-spél-ig), of zij eindigen op schwa en verliezen die (weid-s, buiten-áard-s, weder-zíjd-s, net als in: vred-ig, kund-ig, armóed-ig). Beide processen zijn typisch voor een schwa-initieel suffix: zowel verlenging van de stamklinker als schwa-deletie opereren bij een reeks van dergelijke suffixen, waaronder -ig, het meervoudssuffix -en (gaat-en, scheep-en), vocaal-initiële Klasse I suffixen (ambassad(e)-eur, charm(e)-ant), enz.; zie verder Zonneveld (1978:59vv.) en Trommelen & Zonneveld (1979:56). Als -s volgens deze redenering onderliggend eigenlijk -/∂s/ is, is er blijkbaar een schwa-deletie-regel met de door ons gewenste context. Ook dit zou de onafhankelijke evidentie kunnen zijn voor de regel die benodigd is om onze onderliggende vorm van -isch aan de oppervlakte te brengen.
| |
8. Conclusies
In dit hoofdstuk hebben we een lexicaal fonologisch-morfologisch model van het Nederlands gepresenteerd, voor zover dat een rol speelt bij de klemtoontoekenning aan gelede woorden. We hebben laten zien dat het Nederlands voor een deel overeenkomt met het Engels, d.w.z. ook een indeling kent in Klasse I en Klasse II suffixen, waarbij de laatste buiten de eerste worden toegevoegd, na de werking van de woordklemtoonregels.
Het Nederlands verschilt echter in morfologisch opzicht door de aanwezigheid van een ‘tussenliggend’ nivo, waarop morfologische processen eigen aan dat nivo plaatsvinden. Hieronder is de toevoeging van de adjectivische suffixen -ig en -lijk, maar ook vroege samenstellingsvorming, prefigering, en de toevoeging van een aantal andere suffixen. De affixen van dit nivo volgen op Klasse I suffixen, en gaan vooraf aan Klasse II suffixen. Ondermeer vanwege dit karakteristieke nivo-verschil tussen de twee door ons onderzochte talen, maar ook vanwege het taalspecifieke belang vanuit het oogpunt van de Nederlandse grammatica, zijn we wat dieper op de klemtoonverschijnselen van dit nivo ingegaan. Daarbij hebben geprobeerd aan te geven dat de literatuur tot nog toe te weinig de verschillende soorten van, algemeen gesproken, klemtoonverschuiving naar rechts bij adjectivische suffigering heeft onderkend. Het klemtoongedrag van -ig en -lijk op nivo 2 volgt uit de herapplicatie van de nivo 1 klemtoonregel op dit tussenliggende nivo; de analyse van hun klemtoonpatroon is daarmee vergelijkbaar met die van de Engelse suffixen -al, -ous en -ity.
| |
| |
Er is slechts een ogenschijnlijk verband met de ‘klemtoonaantrekking’ bij de drie suffixen -baar, -end en -zaam; dat verschijnsel wordt verantwoord op het klemtoonneutrale nivo als onderdeel van een meeromvattend, deels optioneel - zo niet sociolinguistisch bepaald - fenomeen waarbij klemtoon in verschillende typen constructies op een voorlaatste element komt te liggen: ook de suffixcombinatie -loosheid en samenstellingen zoals staatsbósbeheer zijn daar waarschijnlijk bij betrokken (het is juist dit verschijnsel dat, als zoveel optioneel-sociolinguistische processen, de door ons in de inleiding van dit boek genoemde vragen en ingezonden brieven blijkt los te maken bij relatieve leken). Tenslotte hebben we in dit hoofdstuk het adjectivische suffix -isch geheranalyseerd als een ‘Klasse I’-suffix; het wordt begrijpelijk, maar niet correct, traditioneel beschouwd als een klemtoonaantrekkend suffix. We hebben aangetoond dat het klemtoon onmiddellijk voor zich heeft om een onafhankelijke reden: de onderliggende vorm wijkt enigszins af van wat de oppervlakte suggereert. We benadrukken nogmaals dat onze voorstellen in dit hoofdstuk tentatief waren, deels vanwege het relatief ononderzochte karakter van de Nederlandse Lexicale Fonologie. Toch hopen we voldoende te hebben kunnen illustreren wat dat onderzoeksgebied inhoudt, wat de interactie tussen fonologie en morfologie in deze taal betekent, en in elk geval welke - interessante - rol klemtoon daarin speelt.
| |
Vraagstukken
1. Leg uit wat er in de analyse van dit hoofdstuk vreemd is aan de werkwoorden waarderen en standaardiseren, en bespreek een oplossing.
2. Leg in eigen woorden uit van welk type het Nederlandse werkwoord bemachtigen is, en welke rol het zou kunnen spelen in de argumentatie van dit hoofdstuk.
3. Hoe verlopen de afleidingen van de volgende woorden, gegeven de opbouw van het lexicon zoals die beargumenteerd is in dit hoofdstuk: overvlóedig, staatsréchtelijk, vereenvóudigbaar, verdráagzaam, algebráisch, opmérkzaamheid?
4. Probeer op grond van de diagnostische eigenschappen van de verschillende lexicale nivo's, die zijn gepresenteerd in dit hoofdstuk, uit te maken op welk nivo het suffix -ster zich moet bevinden. We geven de volgende feiten: schrijfster, versierster, avonturierster, wandelaarster.
5. Doe hetzelfde voor -schap in de vormen vriendschap, kameraadschap, vijandschap. Leg uit wat er opmerkelijk is aan de vormen vriendschappelijk, kameraadschappelijk.
6. Zoek zoveel mogelijk taalfeiten met betrekking tot het Nederlandse suffix -sel, en schrijf een essay over zijn nivo-gedrag.
7. Verzamel zoveel mogelijk woorden van het type be[discussie-eer], d.w.z. prefixen voor nivo 1 woorden, en schrijf daarover een essay.
|
|