| |
| |
| |
Hoofdstuk 10: Woordklemtoon in afgeleide woorden
1. Inleiding
In onze behandeling van Engelse en Nederlandse woordklemtoon tot nu toe hebben we als feitenmateriaal die woorden behandeld, die onafgeleid zijn of als onafgeleid tellen. Met deze twee typen werden bedoeld: (i) alle monomorfematische woorden (house, cínnamon, álgebra; huis, kanéel, álgebra), en (ii) woorden die uit meerdere morfemen bestaan (d.w.z een stam met een of meer affixen), maar die zich bij klemtoon gedragen alsof ze ongeleed zijn (président, obscúrity, télephòne, sénator; presidént, obscuritéit, telefóon, senátor). Wat tot nu toe buiten de discussie is gebleven zijn twee belangrijke punten: hoe woordvorming er uit ziet, d.w.z. hoe gelede woorden worden gevormd in een generatieve grammatica, en hoe in het algemeen (dus niet alleen bij de tot nu toe behandelde gevallen) klemtoontoekenning aan gelede woorden plaatsvindt.
Dit hoofdstuk gaat eigenlijk over het laatste onderwerp, maar dat betekent wel dat we het eerstgenoemde eerst moeten behandelen. We zullen daarom beneden het volgende doen. We geven eerst een kort beeld van hoe woordvorming plaatsvindt in een SPE-model van de morfologie; vervolgens hoe in dat model klemtoon wordt toegekend aan gelede woorden. Dit gebeurt in sectie 2 beneden. In sectie 3 bespreken we een verbetering van dat model, voorgesteld door Siegel (1974), een verbetering die bekend is geworden als ‘het Siegel-model’. Samen met Halle (1973b) en Aronoff (1976) heeft dit proefschrift het denken over de morfologie, en de manier waarop morfologie en fonologie met elkaar verband houden in het generatieve kader, een enorme stap voorwaarts gebracht; we bespreken dit niet uitgebreid (dit boek zou vele malen dikker worden), maar stellen slechts die zaken aan de orde die minimaal noodzakelijk zijn voor een goed begrip van klemtoontoekenning in gelede woorden (zie Scalise 1984 voor een goede tekst over de morfologische implicaties). Dit betekent dat we, na Siegel, zullen ingaan op de manier waarop Kiparsky dit model heeft uitgewerkt (onder andere op basis van werk van Halle, Mascaro en Mohanan) in zijn zogenaamde ‘Lexicale Fonologie’ (sectie 4). Omdat we, net als eerder in dit boek, een historische lijn volgen is het taalmateriaal dat we hier gebruiken voornamelijk afkomstig uit het Engels. Om het mogelijk universele karakter van het lexicale model in relatie tot klemtoon te illustreren, geven we aan het eind van sectie 4 een lexicaal-fonologische analyse van het Malayalam, een taal uit de Dravidische taalfamilie gesproken in Zuid-India, van Mohanan (1986). In het hoofdstuk hierna zullen we Kiparsky's theorie als uitgangspunt nemen voor wat we zullen zeggen over klemtoontoekenning bij gelede woorden in het Nederlands.
| |
2. Morfologie en klemtoontoekenning in gelede woorden in SPE
De visie op morfologie die verdedigd wordt in SPE heeft als basis de volgende veronderstelling: in talen als het Engels (en het Nederlands) is een geleed woord afgeleid van een één graad minder geleed woord. Hiermee wordt bedoeld dat woordvorming ‘concatenatief’ of ‘cumulatief’ is, en dit lijkt zo plausibel dat het niet de moeite waard lijkt om er druk over te doen, maar wat in feite wel door dit model wordt uitgesloten zijn processen van woordvorming waarbij ‘het ene affix het andere
| |
| |
vervangt’, een nieuw woord ontstaat door deletie van een affix, etc. Dit heeft genoeg discussie in de literatuur losgemaakt, maar daar zullen we hier niet op in gaan.
De manier waarop gelede woorden in SPE worden gerepresenteerd is die van de boomstructuur, die in de wandeling vaak wordt weergegeven als een string met ‘gelabelde brackets’. Enkele voorbeelden:
(1) |
[[sentimént]N al ]A |
[[sérious]A ness]N |
|
[[univérse]N al ]A |
[[símulàte]V ed ]V |
|
[[egýpt]N ian ]N |
[[accómpany]V ment ]N |
|
[[realíst]N ic ]A |
[[actíve]A ity ]N less ]A |
|
[[captíve]A ity ]N |
[[cláss]N ify ]V ing ]A |
|
[[mystéry]N ous ]A |
[[mystéry]N ous ]A ly ]A |
|
[[cancel]V átion ]N |
[[pérson]N al ]A ly ]A |
|
[[[person]N ál ]A ity ]N |
[ un [wéll]A ]A |
Structuren zoals die in (1) worden (zonder klemtoon) opgeleverd door woordvormingsregels, die in de visie van SPE als groep vooraf gaan aan de fonologische regels van de grammatica. In Halle (1973b) wordt verondersteld dat het lexicon de plaats is waar deze woordvormingsregels zich bevinden.
Natuurlijk beseft SPE ook dat niet alle morfologie werkelijk op deze manier ‘concatenatief’ is, d.w.z. Chomsky & Halle zijn zich ervan bewust dat morfologische operaties niet altijd bestaan uit toevoeging van een affix aan een één stap minder gelede structuur. Een proces als ablaut bestaat natuurlijk ook in het Engels (sit/sat, etc.), waarbij verleden tijd niet wordt uitgedrukt door het suffix -ed maar door een klinkerverandering. Chomsky & Halle geven een behandeling voor dit type feiten, maar stellen wel dat dit soort morfologie uitermate uitzonderlijk is. Juist omdat ablaut zich beperkt tot monosyllabische woorden, en daarmee nauwelijks interessant is voor klemtoonanalyses, zullen we niet op zulke processen in gaan.
Merk overigens ook op dat de SPE klemtoonregels (zie hoofdstuk 2) naar de gelabelde knopen uit (1) verwijzen: de Main Stress Rule en Compound Stress Rule voor het Engels noemen in hun rechteromgeving de gelabelde haak NAV, wat wil zeggen dat ze ‘op woorden’, eventueel ‘samengestelde woorden’ van toepassing zijn, en met name niet op frases (die zijn gelabeld met AP, NP, etc.).
Het bovenstaande is voldoende als kort overzicht van de visie van SPE op de morfologie. De rest van deze sectie zullen we nu besteden aan de tweede boven door ons gestelde vraag: hoe wordt in dit model klemtoon toegekend aan gelede woorden? Deze vraag zou überhaupt nooit rijzen als altijd automatisch gold dat gelede woorden op dezelfde manier en via dezelfde regels klemtoon ontvingen als ongelede, maar dat idee is niet in overeenstemming met de feiten. We hebben al eerder gezien dat zeker samenstellingen op basis van hun morfologische structuur via de Compound Stress Rule (een cyclische w-s end-rule) hun klemtoonpatroon ontvangen (zie hoofdstuk 3). We zullen nu merken dat binnen gelede woorden er twee typen zijn: geaffigeerde woorden die de klemtoonregels van ongelede woorden ondergaan, en geaffigeerde woorden die dat niet doen.
We kunnen het eerste type illustreren door na te gaan wat we eerder min of meer stiekem aan geaffigeerd materiaal hebben gebruikt in onze uiteenzettingen over Engelse woordklemtoon. Dat waren dan bijvoorbeeld de volgende gevallen:
(2) |
àccidéntal |
[[accident]N al ]A |
áccident |
|
persónifỳ |
[[person]N ify ]V |
pérson |
| |
| |
càncelátion |
[[cancel]V ation ]N |
cáncel |
télephòne |
[ tele [phone]N ]N |
phóne |
pìcturésque |
[[picture]N esque ]A |
pícture |
òriéntalìze |
[[[orient]N al ]A ize ]V |
órient |
In het midden staat de morfologische opbouw gegeven van de geaffigeerde woorden links. Uiterst rechts staat de stam met zijn klemtoonpatroon. Toch kunnen we de morfologische opbouw van de linker woorden volstrekt negeren om klemtoon te kunnen toekennen: we hoeven niet te weten dat het adjectief accidental het zelfstandig naamwoord accident bevat om de correcte klemtoon af te leiden via de normale Main Stress Rule voor ongelede woorden (die ook in niet-geleed rhododéndron klemtoon op dezelfde plaats legt). Dezelfde redenering geldt voor alle andere woorden in (2): personify kan de Main Stress Rule en Alternating Stress Rule ondergaan zonder dat we hoeven te weten dat het person bevat, enz. We trekken hieruit de conclusie dat suffixen als -al, -ify, -ation, -esque [-ex], en -ize, en een prefix als tele- blijkbaar behoren tot de affixen die onderdeel uitmaken van de ‘eerste’ groep, dat wil zeggen, zich gedragen alsof ze zich bevinden in ongelede woorden.
Ook (1) boven bevat dergelijke gevallen van het eerste type. Dit blijkt als we de voorbeelden doorlopen, en ons afvragen wat het effect van toepassing van de Engelse woordklemtoonregels zou zijn. Alle voorbeelden in de linkerkolom van (1) kunnen hoofdklemtoon ontvangen door toepassing van de Main Stress Rule zonder rekening te houden met hun morfologische opbouw. We concluderen dat, naast die in (2) genoemd, óók de suffixen -ian, -ic, -ity, en -ous behoren tot de klasse affixen van het eerste type.
De voorbeelden van de rechterkolom in (1) zijn echter geheel anders: blinde toepassing van de MSR zou hier opleveren: *serióus-ness, *simuláte-ed, *accompány-ment, *activíty-less, *classify-ing, *mysteryóus-ly, *persónal-ly en *ún-well. Dat komt omdat deze woorden affixen bevatten zoals -ness, -ed, -ment, -less, -ing, -ly en un- die zich juist níet conform de MSR gedragen. Het is eerder alsof deze affixen de klemtoon van het grondwoord (sérious, símulàte, accómpany, actívity, clássify, pérsonal en wéll) totaal niet beïnvloeden. Chomsky & Halle beschrijven dat onderscheid tussen de twee verschillende typen affixen als volgt (1968:84-85): ‘Alongside of the affixes that affect stress placement [...] there are other “neutral affixes” which characteristically play no role in the placement of stress, for example, the adjective-forming affixes -y, -like, -able, -ish, and affixes such as -ing, -past tense, -hood, -ness, -ly, -wise’. Op grond van dit citaat zijn de affixen van het eerste type in de literatuur bekend geworden als ‘klemtoongevoelig’, en die van het tweede type als ‘klemtoonneutraal’.
Dit onderscheid is echter nog geen analyse, en die verloopt in SPE in twee stappen. In de eerste plaats stellen Chomsky & Halle voor de klemtoonneutrale affixen ‘herkenbaar’ te maken door ze te voorzien van een speciaal teken, het symbool #, ‘word boundary’ of ‘woordgrens’: ‘We can indicate the fact that an affix is neutral by making use of the # boundary’ (ibid.). Suffixen worden voorafgegaan door dit symbool, en prefixen worden erdoor gevolgd. Woorden waarin zulke affixen voorkomen, hebben dan bijvoorbeeld de representaties van (3):
(3) |
[[sérious]A #ness ]N |
[[símulàte]V #ed ]V |
|
[[accómpany]V #ment ]N |
[[pérson]N al ]A #ly ]A |
|
[[[actíve]A ity ]N #less ]A |
[[mystéry]N ous ]A #ly ]A |
|
[[cláss]N ifỳ ]V #ing]A |
[ un# [wéll]A ]A |
Aan deze woordgrens wordt een klemtoonregel-blokkerende eigenschap toegekend: een woord waarin dit symbool verschijnt mag niet de woordklemtoonregels ondergaan
| |
| |
(p.85): ‘# [...] must be mentioned in a rule if that rule is to apply to a string containing #’. De Engelse Main Stress Rule van hoofdstuk 2 bevat geen # symbool in zijn formulering, en kan dus niet worden toegepast op representaties die dit symbool bevatten.
Deze eerste stap lijkt er slechts toe te leiden dat woorden met dit symbool helemaal geen klemtoon toegekend krijgen (immers: die regels worden geblokkeerd). Om dat effect te omzeilen, nemen Chomsky & Halle nu een stap die er voor zorgt dat het gedeelte links van het neutrale suffix (en rechts van het neutrale prefix) zijn klemtoonpatroon heeft onafhankelijk van dat neutrale affix zelf. Ze bereiken dat door een beroep te doen op een mechanisme dat in hun klemtoontheorie al bekend is: zij stellen voor, net als bij de klemtoontoekenning in samenstellingen, dat de toekenning van woordklemtoon cyclisch verloopt op grond van de morfologische structuur, zoals deze laatste is uitgedrukt in de ‘labeled bracketing’. Deze stap blijkt precies het gewenste resultaat te geven voor de klemtoontoekenning aan gelede Engelse woorden, met beide typen affixen: klemtoongevoelige en klemtoonneutrale. Beschouw daarvoor de volgende voorbeeldderivaties in (4) en (5):
(4) |
|
|
[ |
[ |
realist |
] |
ic |
] |
|
[ |
tele |
|
[ |
|
phone |
] |
] |
[ |
[ |
[ |
person |
] |
al |
] |
ity |
] |
I: |
|
[ |
|
1 |
|
] |
|
[ |
|
1 |
] |
|
[ |
|
1 |
] |
|
II: |
[ |
|
2 |
|
1 |
|
] |
|
[ |
|
1 |
|
] |
|
[ |
|
1 |
|
] |
|
|
1 |
|
2 |
|
III: |
|
[ |
|
2 |
|
1 |
|
] |
|
(5) |
|
|
[ |
[ |
serious |
] |
#ness |
] |
|
[ |
un# |
|
[ |
well |
] |
] |
[ |
[ |
[ |
person |
] |
al |
] |
#ly |
] |
I: |
|
[ |
|
1 |
|
] |
|
[ |
|
1 |
] |
|
[ |
|
1 |
] |
|
II: |
[ |
|
--- |
|
] |
|
[ |
|
--- |
|
] |
|
[ |
|
1 |
|
] |
|
III: |
|
[ |
|
--- |
|
] |
De drie derivaties in (4) bevatten uitsluitend klemtoongevoelige affixen. De klemtoonregels worden, zoals de cyclus dat wil, ‘van binnen naar buiten’ toegepast. Bij het woord realistic dus eerst op realist (Main Stress Rule), daarna op realistic (nog eens de Main Stress Rule); bij het woord telephone eerst op phone, daarna op telephone (Main Stress Rule gevolgd door Alternating Stress Rule); bij personality eerst op person, daarna op personal, daarna op personality (totaal drie maal de Main Stress Rule). Merk op dat in de loop van een derivatie de plaats van een hoofdklemtoon kan verschuiven, en dat dan oorspronkelijke hoofdklemtonen als bijklemtonen bewaard blijven via de Stress Lowering Conventie (zie (11) van hoofdstuk 2).
De drie derivaties in (5) bevatten óf uitsluitend klemtoonneutrale affixen, óf een combinatie van klemtoongevoelig en klemtoonneutraal. In het eerste geval blijft altijd het klemtoonpatroon van de stam bewaard, want de #-grens blokkeert alle andere klemtoontoekenning (zie serious-ness, un-well). In het tweede geval verloopt de derivatie cyclisch zolang als hij kan, totdat een #-grens wordt bereikt (zie personal-ly); nu blijft het klemtoonpatroon bewaard dat ontstaan is in het stadium waarin het laatste klemtoongevoelige affix optrad.
Merk verder nog drie dingen op. In de eerste plaats is een cyclische derivatie gemotiveerd door het feit dat bij het optreden van een klemtoonneutraal affix al het materiaal zonder dat affix zijn eigen, normale, klemtoonpatroon heeft. Dit impliceert dat de cyclus het hier bedoelde effect alleen heeft als zich in de reeks affixen van een woord minstens één klemtoonneutraal affix bevindt. Is de reeks affixen in zijn geheel
| |
| |
klemtoongevoelig, dan is de derivatie weliswaar cyclisch, maar hij had dat niet hóeven zijn: niet-cyclische toepassing (zoals we tot nu toe steeds hadden verondersteld) zou precies hetzelfde resultaat hebben opgeleverd. Dit kan men nagaan door de drie woorden uit (4) als ongeleed te beschouwen, en de SPE-klemtoonregels uit sectie 2 van hoofdstuk 2 daarop toe te passen. In de tweede plaats is cyclische regeltoepassing natuurlijk irrelevant bij volstrekt ongelede woorden. Daar werken de klemtoonregels normaal, omdat deze woorden per definitie maar één cyclus hebben. Zo komen dus húrricàne ‘niet-cyclisch’ en télephòne cyclisch aan hetzelfde klemtoonpatroon; hetzelfde geldt voor rhòdodéndron in vergelijking met rèalístic, en àrchipélago in vergelijking met pèrsonálity. Tenslotte merken we op dat de terminologie ‘word boundary’ voor # wel enige plausibiliteit heeft: affixen met dit symbool gedragen zich een beetje als woorden doordat ze los staan van het woord waaraan ze vastgehecht zijn, althans losser dan de normale, klemtoongevoelige affixen.
| |
3. Morfologie en klemtoontoekenning in het Siegel-model
Klemtoontoekenning bij gelede Engelse woorden heeft boven het volgende aan het licht gebracht: het Engels kent twee type affixen, een klasse klemtoongevoelige die zich gedragen alsof ze zich in ongelede woorden bevinden, en een klasse klemtoonneutrale die geen invloed uitoefenen op het klemtoonpatroon van het grondwoord. De technische oplossing die SPE koos voor de aanpak van het tweede type affigering bestond uit twee stappen: deze affixen hebben een grenssymbool (#) dat bij aanwezigheid in een string de klemtoonregels blokkeert, en derivaties verlopen cyclisch.
De verdienste van Siegel (1974) is dat zij nieuwe feiten aan het licht brengt over het onderscheid tussen de twee typen affigering, en dat zij laat zien dat een behandeling van die feiten automatisch een oplossing kan bieden voor het geobserveerde verschil in klemtoongedrag. Haar belangrijkste claim over de morfologie van het Engels is de volgende: affixen die op grond van klemtoongedrag als klemtoongevoelig zouden worden geclassificeerd zijn onderhevig aan volgorde-restricties ten opzichte van affixen die als klemtoonneutraal zouden worden aangemerkt, waarbij het volgende geldt (Siegel 1974:152):
(6) |
In English, Class I affixation precedes Class II affixation |
Siegels terminologie met ‘Class I’ en ‘Class II’ correspondeert met de onze in die zin dat Class I ons ‘klemtoongevoelig’ is, en Class II ons ‘klemtoonneutraal’. In (4) boven bevinden zich vijf voorbeelden waarin een combinatie van beide klassen affixen voorkomt: class-ify-ing, activ-ity-less, univers-al-ness, mysteri-ous-ly, en person-al-ly. Deze illustreren precies de door Siegel geobserveerde generalisatie: steeds komt een klemtoonneutraal affix aan de buitenkant van een klemtoongevoelig affix.
Het belangrijke punt voor onze uiteenzetting is nu dat niets in de visie van SPE over morfologie en klemtoontoekenning uitlegt waarom dit zo zou zijn. Het zou volgens SPE best kunnen voorkomen dat een klemtoongevoelig affix optreedt búiten een klemtoonneutraal, met als voorspelling dat het neutrale suffix klemtoontoekenning zou blijven blokkeren, ook in een cyclus waarin verder naar buiten toe een gevoelig affix voorkomt.
Siegel stelt nu het volgende voor. Een eigenschap van het SPE-model is dat alle morfologie beregeld wordt vóór alle fonologie, wat wil zeggen: de woordvormingsregels leveren gelede woorden op waarin reeksen affixen kunnen voorkomen, en pas na alle woordvorming worden de klemtoonregels cyclisch toegepast. Siegel is de eerste in de generatieve traditie die dit model ter discussie stelt, en er toe
| |
| |
over gaat een alternatief voor te stellen waarbij morfologie en fonologie kunnen interacteren. Haar principiële uitgangspunt is: ‘When faced with a situation like this, one always wants to discover deeper principles of grammatical organization which could predict the observed distribution of facts. Thus, we would like for the distributional difference between Class I and Class II affixes to follow from a property of the lexicon’ (p.151).
In deze geest doet ze een voorstel over hoe het lexicon, d.w.z. woordvorming, interacteert met de fonologie, en de essentie daarvan kan worden weergegeven als in (7). Dit model probeert de correlatie te vangen die Siegel ziet in de Engelse taalfeiten: affixen laten zich indelen in klemtoongevoelig en klemtoonneutraal, en de laatste komen altijd voor buiten de eerste.
Het schema in (7) laat de volgende paden toe. De start vindt altijd plaats bij een ongeleed woord, zeg person. Dan kunnen twee dingen gebeuren: het woord kan zelf rechtstreeks de klemtoonregels in, met als resultaat pérson. Of het kan woordvorming ondergaan met een klemtoongevoelig affix, en bijvoorbeeld personal worden, of personify; deze woorden gaan dan de klemtoonregels in, en worden respectievelijk pérsonal en persónifỳ. Hierna kunnen er weer twee dingen gebeuren: de output van de klemtoonregels kan dit systeem verlaten, om als reguliere Engelse woorden voort te leven. Of de output kan verdere woordvorming ondergaan met een klemtoonneutraal affix, waardoor bijvoorbeeld pérsonhood, pérsonally of persónifỳing kunnen worden afgeleid. Ook deze output kan dan het systeem verlaten.
Merk op dat dit schema inderdaad verklaart wat het wíl verklaren: klemtoongevoelige affixen kunnen niet anders zijn dan klemtoongevoelig, klemtoonneutrale affixen niet anders dan klemtoonneutraal, en de volgorde tussen beide typen kan ook niet anders zijn dan hij is.
Het volgende is daarnaast nog opmerkenswaardig. Het model hoeft geen blokkerende #-grens te veronderstellen, maar gaat uit van een van te voren vastgelegde indeling van affixen in twee klassen. (Siegel trekt overigens niet zelf de conclusie dat haar model #-grenzen overbodig maakt: die consequentie is later uitgewerkt door Strauss (1979) en Selkirk (1980a)). Hoe meer evidentie er voor die indeling is, hoe beter, en dat betekent dat men zich kan voorstellen dat zich op de plaats van de klemtoonregels in (7) ook nog andere fonologische regels zouden kunnen bevinden. Siegel bespreekt zulke regels, maar we gaan daar niet verder op in. Als gevolg van het model is het ook niet nodig het verschijnsel klemtoon-neutraliteit via de cyclus te verantwoorden: elk woord (ongeleed of geleed met een gevoelig affix) dat affigering met een neutraal affix ondergaat heeft zijn klemtoonpatroon al, via de bovenste helft van
| |
| |
het schema. Omdat we al hebben geconstateerd dat afleidingen bij affigering met uitsluitend gevoelige affixen niet per se cyclisch hoeven te zijn, volgt hier uit dat bij woordklemtoontoekenning dit mechanisme blijkbaar geen rol hoeft te spelen. (We houden ons hier bij deze gevolgtrekking, maar zullen hem in hoofdstuk 12 kwalificeren: daar blijkt dat er met name bij de affigering met gevoelige affixen toch verschijnselen zijn die wijzen op cyclische afleiding, onafhankelijk van het gedrag van neutrale affixen).
Tenslotte nog de volgende twee belangrijke punten. De pijlen in het model ‘wijzen één kant op’, en daardoor kan men na neutrale affigering nooit meer terug naar gevoelige affigering. En dit laat natuurlijk de mogelijkheid toe om reeksen affixen van één type achter elkaar te zetten: person-álI-ityI, oriént-alI-ìzeI, cólour-lessII-nessII, cláss-ifỳI-ingII-lyII, enz.
| |
4. Kiparsky's Lexicale Fonologie
Net zoals de dissertatie van Hayes beschouwd kan worden als de grote stap van een taalspecifieke klemtoonbeschrijving (zoals voor het Engels in Liberman & Prince 1977) naar een universele metrische klemtoontheorie, zo kunnen we de overgang van het Siegel-model naar Kiparsky's Lexicale Fonologie zien als de introductie van een universeel schema voor de interactie van morfologie en fonologie in de lexicale component van grammatica's van natuurlijke talen. Dit universele schema ziet er (Kiparsky 1982:132) als volgt uit:
Dit universele schema bevat ‘levels’, nivo's, die als het ware in serie geschakeld staan, waardoor een input-output relatie ontstaat tussen opeenvolgende nivo's. Derivaties lopen van nivo naar nivo, en men mag niet terug naar een nivo dat al geweest is. Verschillen en variaties tussen talen onderling vloeien voort uit ‘mogelijk aantal nivo's’ en ‘specifieke inhoud van deze nivo's’. We zullen dit in deze sectie illustreren door Kiparsky's visie op het Engels iets verder uit te diepen, en vervolgens een geheel andere taal kort onder de loep te nemen, het Malayalam zoals geanalyseerd in recent werk van Mohanan. Om niet te veel in de morfologische aspecten van de Lexicale Fonologie verzeild te raken, zullen we ons zoveel mogelijk blijven concentreren op klemtoon, en sterk daaraan verwante verschijnselen.
We kunnen zonder veel moeite het Siegel-model in (7) in het schema in (8) onderbrengen op de volgende manier:
| |
| |
Ongelede woorden kunnen als zodanig van links naar rechts, en dan zonder affigering op nivo 1 klemtoon ontvangen; ze kunnen ook (optioneel) een of meer klemtoongevoelig affix aangehecht krijgen, en daarna de klemtoonregels ondergaan. Vervolgens kunnen ze afdalen naar nivo 2 om (opnieuw optioneel) een klemtoonneutraal affix te ontvangen; of dat nu gebeurt of niet, het klemtoonpatroon zal niet meer veranderen omdat het fonologisch deel van nivo 2 geen klemtoonregel bevat. Daarna verlaat het woord het systeem.
Kiparsky (1983:4) toont zich een typische Siegel-aanhanger door redeneringen als de volgende:
Let us illustrate the point with a concrete example. The suffix -(i)an, as in Mendelian, Mongolian, Parkinsonian, Shakespearian, grammarian, is primary, while -ism, as in Mendelism, Mongolism, Parkinsonism, nationalism, capitalism is secondary. This is shown most clearly by the fact that -(i)an occasions stress shift while -ism does not. Level-ordering now predicts that if both suffixes are added to a stem, -(i)an precedes - ism. This is confirmed by words like Mendelianism, Mongolianism, versus *Mendelismian, *Mongolismian. In fact, as predicted there are no words at all in *- ismian. More generally, the primary suffix -(i)an is capable of being followed by primary (as well as secondary) suffixes, while the secondary suffix -ism is not capable of being followed by primary suffixes.
De fonologische afdeling van elk nivo kan, naast klemtoonregels, ook andere fonologische regels bevatten die voor de op dat nivo aangehechte affixen relevant zijn. Het model is dus niet louter bedoeld om de interactie woordvorming-klemtoon te beregelen. Drie voorbeelden van fonologische processen anders dan klemtoon zijn de volgende.
In de eerste plaats is een van de fonologische regels die zich op nivo 1 bevinden, vanzelfsprekend, syllabificering; omdat het Engels in zijn klemtoontoekenning zwaartegevoelig is, moet rijmstructuur beschikbaar zijn op het moment dat klemtoon wordt toegekend. En als klemtoontoekenning op nivo 1 plaatsvindt, vindt dús syllabificering ook op nivo 1 plaats.
Een tweede, en bekend voorbeeld van een nivo 1-fonologische regel voor het Engels, is de regel die klinkers kort maakt in de derde lettergreep van rechts (bekend als ‘Trisyllabic Laxing’), en waarvoor klemtoongevoelige suffixen als -ity als rechteromgeving kunnen dienen; zie het verschil in klinkerlengte tussen stam en afgeleide vorm in de voorbeelden in (10).
| |
| |
(10) |
lang |
kort |
lang |
kort |
|
senile |
senility |
code |
codify |
|
cave |
cavity |
grade |
gradual |
|
brief |
brevity |
prime |
primitive |
vain |
vanity |
sole |
solitude |
Merk op dat de lange vormen zowel voldoen aan Trisyllabic Laxing als aan de Main Stress Rule. Klemtoonneutrale, nivo 2, suffixen vertonen niet het verkortingseffect: likely/likeli-hood, mighty/mighti-ly, timely/timeli-ness, cozy/cozi-ness. De verkortingsregel is dus typisch een nivo 1-regel.
Een derde voorbeeld: het Engels heeft twee ‘negatieve’ prefixen, in- (in- adequate) en non- (non-existent). De finale n van het eerste prefix assimileert helemaal aan een volgende consonant, maar die van het tweede niet. Dus het Engels heeft taalfeiten als il-legible, im-mature, ir-rational, maar niet *nol-legible, *nom-mature, *nor-rational. Naast dit fonologische verschil tussen beide prefixen, is er ook een volgordeverschil: non- kan wel aangehecht worden aan een woord met in-, maar het omgekeerde is onmogelijk (non-illegible versus *in-nonlegible). Het verschil in fonologisch gedrag suggereert een nivo-verschil: in- is een nivo 1 prefix, dat daar de relevante fonologische regel ondergaat; non- is een nivo 2 prefix, maar op zijn nivo ontbreekt de fonologische regel. De volgordefeiten bevestigen dit verschil in nivo's. Werk dat uitvoerig ingaat op de lexicale fonologische regels van het Engels, en op welke nivo's die opereren, is Halle & Mohanan (1985) en Borowsky (1986), en men wordt daar dan ook naar verwezen voor verdere details. Kiparsky's meest recente visie op het lexicale model is Kiparsky (1985).
Het model in (9) dekt de interactie tussen morfologie en fonologie voor klemtoongevoelige affixen, en voor een deel van de klemtoonneutrale, namelijk de derivationele klemtoonneutrale affixen, zoals -less, -ness en -hood, maar niet de inflectionele als -s, -ed en -ing. Wat bij SPE en Siegel nog één klasse (derivationele en inflectionele) klemtoonneutrale affigering is, wordt bij Kiparsky uiteengetrokken, en de argumentatie hiervoor is tamelijk simpel: samenstellingen kunnen gevormd worden met interne klemtoongevoelige en derivationele klemtoonneutrale affixen (observ-ationI- post, secur-ityI-job, child-hoodII-memory). Samenstellingen kunnen niet gevormd worden met interne geïnflecteerde vormen, d.w.z. inflectie wordt altijd toegevoegd buiten samenstellingen (dog-catcher en dog-catchers vs. *dogs-catcher). Bovendien ondergaan, zoals we gezien hebben, samenstellingen hun eigen klemtoonregel, en is daarnaast toevoeging van inflectionele affixen in het Engels altijd klemtoonneutraal. Dit geheel aan argumenten laat zien dat vorming van samenstellingen volgt na klemtoonneutrale nivo-2 affigering (op een ‘nivo 3’), en dat inflectie nog eens daarna wordt toegevoegd (op een ‘nivo 4’). Omdat deze redeneringen weliswaar meer inzicht geven in de morfologie van het Engels, maar voor klemtoontoekenning niet echt van belang zijn, laten we ze hier rusten (de relevante morfologische literatuur bevat naast het werk van Kiparsky ondermeer Allen 1978, Lieber 1980, Williams 1981, Selkirk 1982, Di Sciullo & Williams 1987).
Terwijl Siegel gezien kan worden als een taalkundige die een specifiek probleem van het Engels oplost, is Kiparsky's idee om een model te ontwerpen waarin in zijn geheel genomen de interactie tussen morfologie en fonologie verantwoord wordt, en dan niet voor het Engels alleen, maar voor elke natuurlijke taal, en niet enkel voor klemtoon alleen, maar voor in principe alle in aanmerking komende fonologische verschijnselen: niet in elke taal hoeft klemtoon lexicaal te zijn, omdat niet elke taal de specifieke invloed van morfologie op klemtoon hoeft te vertonen, die het Engels en het Nederlands
| |
| |
kenmerkt; maar daar kan de morfologie weer wel invloed hebben op andere fonologische processen dan klemtoon.
Het is in dit verband interessant om te laten zien dat de nivo's van het lexicale model ook een rol spelen in aan het Engels ongerelateerde talen. Om dit universele aspect van deze theorie te benadrukken, bespreken we hier kort enkele verschijnselen uit het Malayalam, dat uitgebreide aandacht heeft gekregen in recent werk van Mohanan.
Het Malayalam heeft volgens Mohanan de volgende klemtoonregel: de meest linkse lange klinker heeft hoofdklemtoon, en in een woord zonder lange klinkers de eerste; alle overige lange klinkers hebben bijklemtoon. We herkennen het Malayalam hiermee als een zwaartegevoelige ongebonden taal (zie sectie 7 van hoofdstuk 6, en Hayes (1981:63vv.)). Enkele voorbeelden:
(11) |
kútti |
‘kind’ |
tíiy∂ |
‘vuur’ |
|
mátam |
‘religie’ |
karáar∂ |
‘overeenkomst’ |
|
sárwam |
‘alles’ |
pattáalam |
‘leger’ |
|
wánti |
‘wagen’ |
kuppáayam |
‘hemd’ |
|
kárati |
‘beer’ |
widwéesam |
‘haat’ |
|
páttanam |
‘stad’ |
áappìis∂ |
‘kantoor’ |
|
máranam |
‘dood’ |
páaràayanam |
‘lezing’ |
Klemtoon interacteert met een toonregel, die de klinker met hoofdklemtoon een lage toon geeft, terwijl rechts daarvan in het woord hoge tonen voorkomen, met name op de (lange) klinkers met bijklemtoon en altijd op de laatste klinker. Enkele representaties:
De morfologie van dit verhaal wordt gerepresenteerd door twee typen samenstellingen, de ‘sub(ordinate) compounding’ en de ‘co(ordinate) compounding’, typen die vergelijkbaar zijn met Nederlandse ‘normale’ samenstellingen met een ‘modifier’ links en het hoofd rechts (buro-gids, huur-auto), resp. nevenschikkende samenstellingen (minister-president). Het relevante punt is nu dat sub-compounds de klemtoon- en toonregels ondergaan alsof ze ongeleed zijn; er is dus blijkbaar een lexicaal nivo in het Malayalam waarop ongelede woorden en sub-compounds (links) gepaard zijn met klemtoon en toon (rechts). Het aardige is dat bij co-compounding de delen hun klemtoon en toon behouden, zelfs na samenvoeging; (13) bevat voorbeelden van beide typen samenstelling.
(13) sub-compounding |
|
kútti + kuppáayam |
→ |
kútti-kuppàayam |
‘kinderhemd’ |
L |
H |
|
L |
H |
|
L |
|
H |
H |
|
tíiy∂ + wánti |
|
→ |
tíi-wanti |
|
‘vuurwagen (= trein)’ |
L |
H |
L |
H |
|
L |
H |
|
| |
| |
tíiwanti |
+ |
áapìis∂ |
→ |
tíiwantiyáapìis∂ |
‘vuurwagenkantoor |
|
L |
|
H |
|
L |
|
H |
H |
|
L |
|
H |
|
H |
|
H |
|
(= station)’ |
áana + kútira |
|
→ |
áanakutira |
|
‘olifantspaard’ |
L |
|
H |
|
L |
|
H |
|
L |
|
H |
|
sárwam + kála + sáala |
→ |
sárwakalàasàala |
|
‘alle kunsten gebouw |
|
L |
|
H |
|
L |
|
H |
|
L |
H |
|
L |
|
H |
|
H |
|
H |
|
(= universiteit)’ |
|
|
co-compounding |
|
áana + kútira |
|
→ |
áanakútira-kal∂ |
|
‘olifanten en paarden’ |
L |
|
H |
|
L |
|
H |
|
L |
|
H |
L |
|
H |
|
áacchan + ámma |
|
∂ |
áacchanámma-maar∂ |
‘vaders en moeders |
L |
|
H |
|
L |
|
H |
|
L |
|
H |
L |
|
H |
|
(= ouders)’ |
Blijkbaar worden co-compounds gevormd op een nivo na dat waarop sub-compounds gevormd worden, en klemtoon en toon worden uitgedeeld. Mohanan (1986) verstrekt nog meer evidentie voor fonologische regels die (slechts) op een van beide nivo's werkzaam zijn. Sommige daarvan zijn verantwoordelijk voor enkele wijzigingen die optreden bij de samenvoegingen in (13), maar we zullen ze hier niet verder bespreken; verdere details kunnen worden nagegaan in dit werk en Mohanan & Mohanan (1984). In elk geval laat de bovenstaande discussie zien dat het model van de Lexicale Fonologie enige aanspraak kan maken op de status van ‘universale’, omdat het geschikt lijkt te zijn voor het vangen van vergelijkbare taalfeiten in talen die zover uiteenlopen als het Engels en het Malayalam.
Tot slot van deze sectie nog één opmerking niet over de inhoud, maar over de output van het universele schema in (8). De fonologische regels die zich in het lexicon bevinden zijn in feite die regels die ‘het woord’ als domein hebben. De fonologie, voor zover die met morfologie in het lexicon interacteert, wordt dan ook wel de ‘word level phonology’ genoemd. De output van het lexicon bestaat dus uit woorden, die in elk geval klemtoon hebben, en waarop ook andere (lexicale, woord-gebonden) fonologische operaties zijn uitgevoerd. Deze woorden worden in de syntaxis met elkaar gecombineerd, en vormen dan grotere eenheden zoals ‘frases’. Opnieuw kunnen daarop fonologische processen werken, die dan ‘frases’ als domein hebben, regels van de zogenaamde ‘phrase phonology’. De Nuclear Stress Rule is een voorbeeld van zo'n regel, net als verschillende vormen van assimilatie. Theorieën over deze tak van de fonologie zijn met name ontwikkeld door Selkirk (1981), Kaisse (1985) en Nespor & Vogel (1986). We houden ons in dit hoofdstuk niet met deze late fonologische processen bezig, maar komen er in hoofdstuk 13 wel op terug, als we het verschijnsel van ritmische klemtoonverschuiving bespreken. Het gaat daarbij om effecten die optreden als woorden met elkaar worden gecombineerd, iets wat typisch buiten het bereik van de hier behandelde Lexicale Fonologie valt.
| |
5. Conclusies
Het schema in (8), en de Engelse invulling daarvan in (9), lost in feite het probleem op waar we in de loop van dit hoofdstuk op stuitten, en dat de kern van dit hoofdstuk vormde: hoe komt het dat niet alle gelede woorden de klemtoonregels van SPE op dezelfde manier ondergaan? Het antwoord van SPE lag in grenssymbolen (en de cyclus), het antwoord van Siegel lag in ‘late toevoeging’ van klemtoonneutrale affixen. Dit laatste, voor ons hier belangrijkste, punt keert letterlijk terug in schema (9). In die zin ligt voor ons de cruciale stap bij Siegel, eerder dan bij Kiparsky. Echter, wat betreft
| |
| |
de theoretische ontwikkelingen in het vakgebied waar we ons hier mee bezig houden - de manier waarop morfologie en fonologie met elkaar verband houden - is Kiparsky's werk uitermate belangrijk omdat het schema in (9) slechts een taalspecifieke invulling is van het universele schema in (8). Deze visie brengt automatisch onderzoek op gang naar hoe uiteenliggende talen van het universele schema gebruik maken, waarin hun verschillen liggen, en of er universalia kunnen worden geformuleerd voor regels die in het lexicon opereren. In feite hebben we in het lexicale model ook een theorie over de ‘morfologische functie’ van klemtoon, zoals we die hebben aangestipt in hoofdstuk 1; omdat klemtoon voor een deel afhankelijk is van morfologische structuur, kan het (omgekeerd) ook een indicatie daarvan geven: het Engelse woord sérious-ness uit (3) van dit hoofdstuk moet geleed zijn, omdat anders klemtoon op een andere plaats gelegen zou hebben, enz.
We moeten overigens ook vermelden dat het lexicale model zeker niet oncontroversieel is, en dat er in de literatuur een aantal lastige voorbeelden in omloop is. Laat ons er twee noemen. In sectie 2 hebben we -al en -ity Klasse I affixen genoemd (sentimént-al, captív-ity), en -ment en un- Klasse II affixen (accómpani-ment, un-wéll). Toch kan -al buiten -ment voorkomen, tegen de voorspelling in: govern-mént-al, environ-mént-al, enz. Verder zou volgens deze gegevens het woord un-grammaticál-ity de opbouw [un-[grammatical-ity]] moeten hebben; maar un- hecht aan aan adjectieven, niet aan nomina, hetgeen vanuit de morfologie de opbouw [[un-grammatical]-ity] suggereert. Deze discrepantie tussen fonologische en morfologische opbouw staat bekend als een ‘structuurparadox’, en hij heeft een aantal onderzoekers ertoe aangezet alternatieven te formuleren voor het lexicale model (Halle 1987, Halle & Vergnaud 1987, Fabb 1988).
Dit laatste neemt niet weg dat het onderzoek in het lexicale kader een reeks interessante studies heeft opgeleverd, zoals die van het Malayalam door Mohanan, en verder het Catalaans (Mascaro 1978), het Frans (Withgott 1982), het Pools (Rubach 1984), en een reeks toontalen (Pulleyblank 1986). Ook voor het Nederlands is, zij het nog op bescheiden schaal, aan een lexicaal fonologisch-morfologisch model gewerkt, en onze doelstelling van het volgende hoofdstuk zal zijn om aan te geven hoe onze moedertaal wat dit betreft in elkaar steekt, voor zover daar klemtoon bij betrokken is.
| |
Vraagstukken
1. Leg in eigen woorden uit wat met betrekking tot affigering de termen ‘klemtoongevoelig’ en ‘klemtoonneutraal’ inhouden.
2. Leg in eigen woorden uit welke rol observatie (6), dat in het Engels ‘Klasse I’-suffixen altijd voorafgaan aan ‘Klasse II’-suffixen, speelt in de argumentatie van dit hoofdstuk.
3. Geef een SPE-afleiding op de manier van (5) van dit hoofdstuk van het Engelse woord actívityless uit (3).
4. Leg in eigen woorden uit waarom in SPE de cyclus nodig was voor klemtoontoekenning, en waarom dat in het Siegel-model niet per se meer hoeft (althans, op grond van de hier gegeven feiten).
5. Leg in eigen woorden uit waarom het in sectie 4 gegeven citaat uit Kiparsky (1983) hem kenmerkt als een Siegel-aanhanger.
| |
| |
6. Leg in eigen woorden uit waarom een woord als fundaméntal uitzonderlijk is in het Siegel-model.
7. Wat is volgens de tekst van dit hoofdstuk de bijdrage geweest op het gebied van de interactie tussen morfologie en fonologie van de volgende drie linguisten: Siegel, Kiparsky, Mohanan.
|
|