| |
| |
| |
Hoofdstuk 7: Bijklemtoon en reductie
1. Inleiding
Hoewel we in dit boek tot nu toe nog niet systematisch over bijklemtoon en reductie hebben gesproken, en ons voornamelijk op hoofdklemtoon hebben geconcentreerd, moet er, uit de discussie op de plaatsen waar we wel aandacht aan deze verschijnselen hebben besteed, in elk geval het volgende duidelijk zijn geworden. Bijklemtoon en reductie (in, nog steeds, onafgeleide woorden) houden verband met elkaar in die zin dat er, onder de lettergrepen die geen hoofdklemtoon hebben, twee soorten zijn: lettergrepen die niet of relatief moeilijk kunnen reduceren, en lettergrepen die wel of relatief gemakkelijk kunnen reduceren. De eerstgenoemde zijn dan de lettergrepen met bijklemtoon.
In de lineaire analyses van het SPE-type waren, in de output van de klemtoonregels, lettergrepen met bijklemtoon herkenbaar aan een klemtoongraad uitgedrukt in een ‘getal’, en dan wel dat getal dat niet [1stress] was. De lettergrepen ‘zonder getal’ waren in principe kandidaat voor vocaalreductie. In hoofdstuk 3 hebben we aangegeven hoe in een metrische analyse - die niet werkt met getallen - lettergrepen met hoofdklemtoon, lettergrepen met bijklemtoon, en reductiekandidaten herkenbaar zijn in een metrische boom. We geven de bomen van twee Engelse voorbeelden:
De hoofdklemtoon wordt gevonden door het volgen van het pad met uitsluitend s'en (resp. den en bes); bijklemtoon hebben alle niet- w gelabelde lettergrepen, d.w.z. alle s-lettergrepen die niet de hoofdklemtoon hebben ( rho) én alle monosyllabische voeten ( as); reductiekandidaten zijn alle overige lettergrepen, en dat zijn de w-gelabelde lettergrepen (resp. do en dron, en tos). De output van deze procedure komt dan ruwweg overeen met resp. [ròd∂déndr∂n] en [àsbést∂s], zoals gewenst. Een Engels paar zoals cánada en pédigrèe, dat onderling qua analyse verschilt door toepassing van Long Vowel Stressing op het tweede woord, wordt als volgt behandeld:
Hoofdklemtoon ligt op resp. ca en pe; alleen gree heeft bijklemtoon; en alle andere lettergrepen (na, da en di) zijn reductiekandidaten. De output is ruwweg [kán∂d∂] en [péd∂grèe].
| |
| |
In dit hoofdstuk zullen we deze procedure als basis aannemen, en ons bezig houden met bijklemtoon en reductie in het Nederlands. Tot nu toe hebben we nog slechts sporadisch mededelingen daarover gedaan, voornamelijk in hoofdstuk 4. We hebben daar vermeld dat het bovenstaande in principe in het Nederlands ook toepasbaar is, hoewel het alvast in één belangrijk aspect verschilt van het Engels: finale lettergrepen reduceren niet. We hebben relevante boomstructuren die voorkomen in onafgeleide Nederlandse woorden gegeven aan het eind van hoofdstuk 4, en het komt ons als nuttig voor om die hier te herhalen om een begin van enig inzicht te krijgen in het gebied.
De finale vocalen die (als enige) überhaupt voor reductie in aanmerking komen, als we de bovenstaande ‘Engelse’ methode op het Nederlands toepassen, zijn die in de voorbeelden uiterst links boven: de output *[aróm∂] en *[sombrér∂] is echter geen goed Nederlands. Hiermee illustreren we binnen onze klemtoonanalyse dat een zwakke vocaal in een finale lettergreep inderdaad niet reduceert.
Verdere potentiële reductie-vocalen zouden alle voorlaatste vocalen in alle overige voorbeelden zijn. Dit lijkt empirisch te kloppen: cán∂da, rel∂kwíe, álm∂nak, krok∂díl, surr∂gáat, en pres∂dént, etc., klinken ons als correct Nederlands in de oren, zij het wel in verschillende mate, vanwege factoren die we beneden nog zullen bespreken. De overige klinkers die niet de hoofdklemtoon hebben, reduceren niet of veel minder gemakkelijk: dit klopt in die zin dat ze in onze analyse in s-gelabelde lettergrepen of in monosyllabische voeten staan. Ze hebben in principe bijklemtoon, maar daar komen we beneden nog op terug.
Wellicht de belangrijkste vraag die rijst in onze discussie over reductie in dit hoofdstuk is de volgende. Gegeven het feit dat onze analyse van Nederlandse klemtoon tot op dit punt gestuurd werd door de wens om hoofdklemtoon op de correcte posities geplaatst te krijgen, is het dan automatisch zo dat ook de verdeling tussen bijklemtoon en reductielettergrepen volgt uit dezelfde analyse? D.w.z., zijn de taalfeiten die we in (3) hebben gegeven, waar dit automatisme inderdaad optreedt, representatief voor alles wat we in het Nederlands op dit punt tegenkomen, of zijn er gevallen die een speciale behandeling behoeven? Of, tenslotte, nog iets anders gezegd: is er een automatische één-op-één relatie tussen de bomen die de output zijn van de procedure die hoofdklemtoon verantwoord, en de bomen die gewenst zijn als we bijklemtonen en reductieposities willen aangeven?
We zullen zien dat er een grote hoeveelheid feiten is die zonder aanpassing hun hoofdklemtoon, bijklemtoon en reductie-eigenschappen correct toegewezen krijgen op grond van de klemtoonanalyse van hoofdstuk 4. Die voorbeelden hebben dus dezelfde
| |
| |
status als die in (3), en we zullen ze beneden bespreken. Daarnaast zijn er echter duidelijk te omschrijven gevallen die aanpassing vereisen willen ze de juiste eigenschappen met betrekking tot bijklemtoon en reductie toegekend krijgen. Het grootste deel van de tekst van dit hoofdstuk zal aan deze voorbeelden gewijd zijn.
De literatuur over Nederlandse vocaalreductie is niet erg uitgebreid, en weinig systematisch. Wie geïnteresseerd is in het onderwerp kan terecht bij werk van Martin (1968), en in het generatieve kader bij Booij (1976, 1977, 1982). We hebben hier als uitgangspunt voor onze analyse gebruik gemaakt van de enige enigszins systematische metrische analyse die we kennen, namelijk die van Kager, Visch & Zonneveld (1987), hoewel die een kleiner terrein dekt dan onze bespreking, en ook op een aantal onderdelen afwijkt.
| |
2. Enkele eigenschappen van Nederlandse vocaalreductie
Voordat we een analyse geven van Nederlandse vocaalreductie in ons metrische kader bespreken we eerst een aantal eigenschappen van het proces die we enigszins verduidelijkt willen hebben voordat we verder gaan. Het gaat vooral om twee begrippen: de optionaliteit van reductie, en de invloed van (lettergreep-)kwaliteit en kwantiteit.
Wat betreft optionaliteit het volgende. Met betrekking tot de Nederlandse voorbeelden in (3) hebben we gesproken over een aantal reducties die ons wel als correct in de oren klinken, zoals cán∂da, álm∂nak en krok∂díl, maar het zal duidelijk zijn dat het volstrekt niet verboden is om de met ∂ aangegeven klinkers ongereduceerd uit te spreken: ook cánada, álmanak en krokodíl zijn misschien keurig maar ook correct Nederlands. Het Nederlands verschilt hierin nogal van het Engels, waarin er in feite geen keuze is tussen cán∂d∂ en *cánada, of tussen cróc∂dile en *crócodile. We hebben het voor onze moedertaal dus in principe over een optioneel proces, iets dat steeds in gedachten moet worden gehouden bij de voorbeelden die we bespreken. Merk ook op dat als we zeggen dat finale lettergrepen in het Nederlands niet reduceren, we bedoelen dat zelfs dit optionele proces daar niet plaatsvindt: *cán∂d∂, *álm∂n∂k en *agénd∂ zijn allemaal fout.
Factoren die echter op hun eigen manier interfereren met deze optionaliteit zijn die van kwaliteit en kwantiteit van de betrokken vocaal, waarbij men moet denken aan de volgende twee aspecten: de ‘hoogte’ van de vocaal speelt een belangrijke rol, en het feit of hij lang of kort is.
Uit de voorbeelden die we in (3) hebben gebruikt, blijkt noch de invloed van kwaliteit noch die van kwantiteit goed. In de eerste plaats omdat we daar ter illustratie gevallen hebben gebruikt die, min of meer toevallig, gemakkelijk reduceren, en in de tweede plaats omdat we nergens open en gesloten lettergrepen qua reductiegedrag met elkaar hebben vergeleken. Toch wordt vaak geobserveerd dat niet elke Nederlandse klinker even gemakkelijk reductie ondergaat als andere. We zullen de onderwerpen ‘kwaliteit’ en ‘kwantiteit’ nu in deze volgorde bespreken.
De belangrijkste observatie met betrekking tot kwaliteit is dat er een hiërarchie formuleerbaar is voor Nederlandse lange klinkers qua reductiegedrag. Deze volgorde geven we aan in (4). In (5), (6) en (7) staan voorbeelden van vocalen die in principe voor reductie in aanmerking komen, steeds in vergelijkbare metrische posities, namelijk de w-positie in een binaire voet; in (5) ligt die w-positie vlak ná de hoofdklemtoon, in (6) en (7) vlak er vóór; de laatste twee verschillen in het aantal lettergrepen dat volgt op de DTE:
| |
| |
(4) |
|
ee |
aa |
oo |
uu |
ie |
oe |
|
(5) |
|
cin∂ma |
can∂da |
picc∂lo |
prim∂la |
lib∂do |
|
om∂ga |
mik∂do |
perg∂la |
herc∂les |
esk∂mo |
|
sen∂gal |
alm∂nak |
alc∂hol |
hasdr∂bal |
dec∂bel |
|
betl∂hem |
liss∂bon |
lit∂tes |
port∂gal |
trin∂dad |
|
|
(6) |
|
proc∂dé |
par∂plu |
choc∂la |
res∂mé |
def∂lé |
jal∂zie |
prot∂gé |
can∂pé |
raps∂die |
cap∂chon |
rel∂kwie |
carr∂sel |
env∂lop |
par∂sol |
krok∂dil |
am∂let |
klar∂net |
tamb∂rijn |
hag∂dis |
pant∂lon |
pel∂ton |
esc∂laap |
sar∂don |
cart∂nist |
tel∂foon |
kar∂vaan |
surr∂gaat |
form∂lier |
abr∂koos |
am∂reus |
|
(7) |
|
hall∂luja |
mult∂tuli |
col∂rado |
cell∂lose |
cal∂mero |
cap∂ccino |
vas∂line |
har∂kiri |
hir∂hito |
oec∂mene |
ar∂zona |
kamp∂chea |
barc∂lona |
par∂maribo |
av∂cado |
|
polysynd∂thon |
cam∂flage |
Het idee dat deze taalfeiten illustreren is het volgende: niet-hoge klinkers reduceren over het algemeen gemakkelijker dan hoge; dat wil zeggen: reductie in de linker drie kolommen is gemakkelijker dan die in de rechter drie. Onder de niet-hoge klinkers wordt reductie moeilijker volgens de volgorde van links naar rechts in (4), en misschien is dat ook zo onder de hoge klinkers. Niets in onze analyse tot nu toe legt uit waarom deze volgorde van reductie zo zou zijn. Hij is daarin niet uniek in zoverre dat observaties zoals die in (4) tot en met (6) vaak worden gemaakt, maar een uitleg er over het algemeen niet bij geleverd wordt. We gaan er hier ook verder niet op in, omdat voor ons zo'n uitleg er ook niet toe doet: wij zijn in dit hoofdstuk immers geïnteresseerd in de vraag hoe voor het Nederlands de interactie is tussen onze klemtoonbomen en vocaalreductie, dat wil zeggen, of reductie afleidbaar is uit de door ons opgeleverde boomstructuren. Het heeft daar tot nu toe alle schijn van; onafhankelijk van de optionaliteit van reductie en de klinker-volgorde van (4) zijn alle gereduceerde vocalen in (5), (6) en (7) zwakke zusjes in een binaire voet, d.w.z. ze hebben allemaal een w-plaats in een van de structuren in (8):
Andersom reduceren in onze voorbeelden tot nu toe geen klinkers die níet in w-positie in een binaire voet staan.
| |
| |
Met betrekking tot klinker-‘kwantiteit’ het volgende. In hoofdstuk 8 zullen we uitvoeriger ingaan op een eigenschap van Nederlandse ongelede (en als ongeleed tellende) woorden, namelijk dat de rijmen van hun lettergrepen slechts van twee heel beperkte typen zijn: afgezien van finale lettergrepen, zijn die rijmen óf van de vorm VV (een ‘kale’ lange klinker, d.w.z. een ‘open’ rijm), óf van de vorm VC (d.w.z. een ‘gesloten’ rijm). Wat we daarmee in feite zeggen is dat monosyllabische woorden (zoals die in (9a)), of laatste lettergrepen van langere woorden (zoals die in (9b)), weinig of geen inzicht geven in de lettergreepstructuur van het Nederlands. Om de een of andere reden is ‘het woordeinde’ veel toegeeflijker qua lettergreepstructuur, en blijken de werkelijke condities pas bij beschouwing van de lettergreep ‘woord-intern’ (zie vooral (9b)).
(9) |
(a) |
zee |
zoom |
schamp |
beest |
worst |
|
koe |
teug |
norm |
fiets |
schurft |
|
reu |
tak |
pact |
reeks |
oogst |
|
|
(b) |
sal-to |
|
to-ron-to |
|
a-me-ri-ka |
|
krem-lin |
|
gi-bral-tar |
|
ca-bri-o-let |
|
ja-loers |
|
pre-si-dent |
|
a-po-ca-lyps |
Deze theorie over de Nederlandse syllabe wordt uitgewerkt in Trommelen (1983) en Kager & Zonneveld (1986), waarbij gebruik wordt gemaakt van de notie ‘woordfinale extrasyllabiciteit’ uit werk van Halle & Vergnaud (1980). Ook hierover meer in hoofdstuk 8.
Met dit in gedachten moeten we eerst opmerken dat we tot nu toe in dit hoofdstuk alleen nog maar bezig zijn geweest met het reductiegedrag van klinkers in open rijmen, de VV-optie van de twee bovengenoemde mogelijkheden. Dat heeft een voor de hand liggende reden: omdat het Nederlands zwaartegevoelig is, staan per definitie VC-rijmen nooit in reductie-posities (‘w in een binaire voet’), als we tenminste nog steeds als uitgangspunt nemen dat de analyse die hoofdklemtoon oplevert ook automatisch bijklemtoon en reductie bepaalt. Maar dat behoeft wel enige kwalificatie. Het is ongetwijfeld zo dat door de bank genomen open rijmen veel gemakkelijker reduceren dan gesloten rijmen, maar reductie van VC is niet altijd totaal uitgesloten, en wanneer hij voorkomt lijken opnieuw condities van kwaliteit een rol te spelen. Als illustratie geven we voorbeelden die vergelijkbaar zijn met die in (6) en (7) (het zal duidelijk zijn dat (5) geen gesloten equivalent kent: woorden van het type agenda etc. vangen immers altijd hoofdklemtoon op een prefinaal VC-rijm). We markeren de relevante lettergreep.
(10) |
katmandoe |
anarchie |
implanteer |
autopsie |
|
compagnon |
castagnet |
pretendent |
macropsie |
|
chimpansee |
bombardon |
avontuur |
didactiek |
|
simultaan |
liturgie |
effectief |
demasqué |
|
nostalgie |
fernandel |
sacristie |
stalagmiet |
|
medaljon |
observeer |
travestie |
stalactiet |
|
(11) |
gorgonzola |
evangelie |
nefertite |
aleksandra |
|
columnea |
tanganjika |
peterselie |
bratislawa |
indulgentie |
amalthea |
serengeti |
anecdote |
| |
| |
observatie |
andantino |
segmentatie |
acceptatie |
adversaria |
kalendarium |
repertorium |
insectarium |
Reductie in VC-lettergrepen, als hij al plaats vindt, is relatief gemakkelijk voor de korte klinkers e, i en u, en wordt bevorderd door een sonorant als afsluitende medeklinker, zeker door een r; het grootst mogelijke verschil is dus dat tussen observeer en macropsie. Belangrijker is echter dat (10) en (11), in vergelijking met (6) en (7), laten zien dat reductie van VC globaal gesproken niet volstrekt uitgesloten is, maar inderdaad moeilijker tot aanzienlijk moeilijker is dan reductie van VV.
Een andere omgeving dan de bovenstaande waaraan de literatuur gewoonlijk ook nog, het líiefst zelfs, reductie illustreert is de volgende: initiële lettergreep onmiddellijk voor hoofdklemtoon. Het gaat dan om feiten als (12).
(12) |
pa-niek |
bal-kon |
tac-tiek |
|
ko-meet |
con-gres |
kos-tuum |
|
se-naat |
ser-vies |
seg-ment |
|
tu-niek |
vul-kaan |
struc-tuur |
|
si-gaar |
sym-bool |
pig-mee |
|
fa-milie |
sam-buca |
dak-tari |
|
to-ronto |
som-brero |
cog-nitie |
|
bi-kini |
sir-taki |
mys-terie |
|
na-poleon |
har-monica |
rach-maninoff |
|
se-bastopol |
ver-gilius |
get-semane |
|
ri-noceros |
gym-nasium |
pyg-malion |
Opnieuw illustreren deze feiten dat (a) VV gemakkelijker reduceert dan VC (de linkerrij heeft sneller reductie in de eerste lettergreep dan de andere twee rijen), en (b) VC gemakkelijker reductie toestaat wanneer de C een sonorant is (de middelste rij heeft eerder reductie dan de laatste rij).
Hoewel deze observaties het bovenstaande beeld bevestigen, is het merkwaardige toch in de eerste plaats dat onze klemtoonanalyse niet alleen voor initiële VC geen reductie voorspelt (omdat dat een monosyllabische voet is), maar ook niet voor VV, die initieel een monosyllabische ‘restvoet’ krijgt toegewezen. We willen de feiten in (12) dus wel als een indicatie nemen dat VC moeilijker reduceert dan VV, maar op zich is dat niet onproblematisch.
Met dit in het achterhoofd zullen we in de volgende secties het feitenmateriaal danig uitbreiden om onze voorlopig geformuleerde reductie-analyse nader uit te testen. Na een presentatie van die gevallen waarin hoofdklemtoon, bijklemtoon en reductie recht-toe-recht-aan uit de klemtoonregels van hoofdstuk 4 volgen, zal onze uiteenzetting zich verder voornamelijk richten op die feiten die een speciale behandeling vereisen. Het zal daarbij blijken te gaan om twee af te bakenen gebieden:
- | bijklemtoon en reductie in woorden met een oneven aantal lettergrepen links van de hoofdklemtoon; |
- | bijklemtoon en reductie in woorden met meerdere voeten links van de hoofdklemtoon. |
Discussie van deze verschijnselen zal leiden tot de introductie van twee geheel nieuwe begrippen: Ontvoeting (in het Engels: ‘Defooting’), en de Ritme Regel
| |
| |
(Engels: ‘Rhythm Rule’). We zullen laten zien hoe deze twee nieuwe mechanismen een rol spelen in de verklaring van de Nederlandse reductiefeiten waar het hier om gaat, corresponderend met de twee streepjes boven. Bovendien zal blijken dat een rol is weggelegd voor adjunctie, een begrip dat we al zijn tegengekomen bij de behandeling van ‘stray adjunction’ van extrametrische lettergrepen en voeten.
| |
3. Vocaalreductie in Nederlandse woorden: gemakkelijke voorbeelden
Vocaalreductie in het Nederlands vindt plaats in zwakke lettergrepen. Hoewel we al enige moeilijkheden hebben geobserveerd in de vorige sectie, is dat toch de stelling die we tot nu toe hier verdedigd hebben. We zullen hem blijven verdedigen, maar aan de andere kant ook kwalificeren. Die opmerkingen zullen voor een deel voortvloeien uit onze bespreking, met name een kritische bespreking, van een tweede stelling, die we boven al een aantal malen hebben genoemd: de vereiste zwakke lettergrepen staan in posities die door de klemtoonregels van het Nederlands uit hoofdstuk 4 worden opgeleverd. Bij onze uiteenzetting houden we de volgorde van feitenpresentatie aan die we aan het eind van de vorige sectie hebben gegeven: eerst een aantal correcte gevallen (in de rest van deze sectie), daarna een discussie van voorbeelden met een oneven aantal lettergrepen links van de hoofdklemtoon in sectie 4, en vervolgens een bespreking van voorbeelden met meerdere voeten links (met voor een deel natuurlijk, zoals zal blijken, enige overlap), in sectie 5.
Reductie van zwakke lettergrepen volgt automatisch uit toepassing van de klemtoonregel (van rechts naar links) in gevallen zoals die boven in (8) zijn geïllustreerd; we herhalen die voorbeelden nog eens.
In (14) geven we nog wat meer gevallen, ook met meerdere (correct) voorspelde reductie-posities. Al deze voorbeelden hebben ‘nette binaire voeten’ links van de hoofdklemtoon, in de linkervoorbeelden één, en in de rechtervoorbeelden twee. Zolang we binaire voeten links van de hoofdklemtoon blijven toevoegen, houden we dit effect.
| |
| |
De reductieregel zelf kan voorlopig geformuleerd worden als (15).
(15) |
Lettergreep-Reductie |
|
σw |
|
❘ |
|
Peak → ∂ / |
_ σ |
De klinker VV, dat wil in metrische termen zeggen de Peak, van een zwakke lettergreep wordt ‘schwa’, als er (minstens) nog een lettergreep volgt; dit laatste is toegevoegd om uit te drukken dat reductie niet in laatste lettergrepen kan plaatsvinden (sombré-ro, tanzaní-a, enz.). De regel is optioneel, en in zekere mate afhankelijk van de kwaliteit van de betrokken klinker, zoals we boven hebben uitgelegd.
| |
4. Ontvoeting
Deze sectie bespreekt problemen, die zich voordoen met de verhouding tussen bijklemtoon en reductie in woorden met een oneven aantal lettergrepen links van de hoofdklemtoon. Boven zijn we al als probleem tegengekomen dat klinkers wel kunnen reduceren terwijl onze klemtoonanalyse voorspelt dat dat niet zou kunnen, d.w.z. zodanige metrische structuren oplevert dat daarin op de vereiste plaatsen zwakke lettergrepen ontbreken. Opvallend is dat vooral bij initiële lettergrepen onmiddellijk voor hoofdklemtoon, d.w.z. bij een oneven aantal van één: VV reduceert dan heel gemakkelijk, ondanks de monosyllabische (‘rest’-)voet, zie p∂-níek, b∂-kíni., n∂-póleon, etc. Maar ook VC reduceert daar, zij het veel moeilijker: s∂r-víes, m∂stérie, p∂g-málion, etc. - zie voor allebei (12).
Het probleem van de monosyllabische restvoet op een initiële VV-lettergreep die eigenlijk een gemakkelijke reductiekandidaat zou moeten zijn, rijst voor het Engels net zo goed als het Nederlands. De Engelse klemtoonregel, die net zo iteratief is als de Nederlandse, loopt naar links door in taalfeiten zoals po-líce en mo-nonga-héla met een oneven aantal lettergrepen links van de DTE, net als in rhodo-déndron en apa-lachi-cóla met een even aantal. De initiële lettergreep van de eerste groep woorden kan gemakkelijk reduceren, ondanks hun restvoet-status (p[∂]lice, m[∂]nongahela).
| |
| |
Aanvankelijk lijkt de oplossing van dit probleem misschien eenvoudig te liggen in het opheffen van de notie ‘restvoet’. Klemtoontoekenning heeft dan gewoonweg niet de optie om, in gevallen waarin het woord ‘te kort’ is voor een binaire voet, een monosyllabische voet neer te zetten. Woorden zoals die in (12) (of het Engelse police) krijgen dan geen initiële voet, maar via Stray Adjunction wordt de eerste overblijvende lettergreep als zwakke zus in de boom opgenomen.
Dit lijkt heel plausibel, maar er kan toch tamelijk snel worden aangetoond dat dit niet de goede strategie is. Aan de ene kant reduceren initiële restvoeten slechts onmiddellijk voor hoofdklemtoon, aan de andere kant bewijst het begrip ‘initiële restvoet’ ons in de grammatica zeer goede diensten, zoals blijkt bij bestudering van de feiten in (17).
De voorbeelden in (17a) laten zien dat initiële restvoeten, die niet onmiddellijk links van de DTE staan, niet reduceren; we zullen deze feiten beneden verder analyseren, met de restvoet als sleutelbegrip. De feiten in (17b) zijn nog dramatischer: initiële restvoeten kunnen zelfs hoofdklemtoon dragen, typisch in bisyllabische woorden bestaande uit een opeenvolging van VV- en VC-rijmen; we zouden systematisch *kaják voorspellen als we de klemtoonregel niet de gelegenheid zouden geven initiële restvoeten op VV te zetten.
We concluderen dat juist de reductie in (16) aparte maatregelen vereist. De manier waarop dit in een Hayes-achtige theorie wordt aangepakt, is via ‘Defooting’ of, voor ons, Ontvoeting. Hoewel het voetenbouw-mechanisme heel vaak automatisch de goede structuur voor bijklemtoon en reductie oplevert, wordt Ontvoeting gebruikt onder die omstandigheden waarin metrische structuur moet worden aangepast om te worden klaargemaakt voor reductie. Beschouw de hier beneden gegeven regel.
| |
| |
Een voet boven een open lettergreep wordt in (16) gedeleerd. De voetloze open lettergreep wordt daarna via Stray Adjunction zwak opgenomen, en zodoende een kandidaat voor reductie via (15). Het is dus niet het gebrek aan een restvoet dat Stray Adjunction (en uiteindelijk reductie) activeert, maar de deletie van een voet. Een vergelijkbare regel (‘Initial Destressing’) werkt in het Engels op voorbeelden zoals políce (Hayes 1980:260; 1982:251vv.).
Bij (18) is overigens nog wel het een en ander op te merken. Hij is aan de ene kant beperkt in zijn toepassing tot open lettergrepen, maar is aan de andere kant zo algemeen geformuleerd dat hij nagenoeg alles fout doet wat er fout te doen is. Op het eerste punt zullen we straks terugkomen, in sectie 5, naar aanleiding van de boven geobserveerde moeilijke, maar niet onmogelijke initiële reductie van VC-rijmen als in ser-vies, mys-terie, pyg-malion, enz. Van het tweede punt zullen we nu beargumenteren dat het ook niet tegen de regel pleit. We zullen laten zien welke moeilijkheden VV-Ontvoeting creëert (en dat deze verre van onoverkomelijk zijn), en vervolgens gaan we in op de vraag of het mechanisme van ‘defooting’ ons nog meer goede diensten bewijst (het antwoord zal ja blijken te zijn).
De moeilijkheden met de formulering van VV-Ontvoeting liggen als volgt. De regel is bedoeld voor initiële lettergrepen maar noemt die niet expliciet; hij is ook slechts bedoeld voor zwakke voeten, maar noemt ook die niet. Hij ‘overappliceert’ dus, in zijn vorm van (18), op drie gebieden: hij deleert (a) sterke voeten net zo goed als zwakke; (b) niet-initiële voeten net zo goed als initiële; (c) initiële voeten anders dan die onmiddellijk voor hoofdklemtoon. We zullen deze situaties in de gegeven volgorde behandelen. Beschouw voor de moeilijkheden (a) en (b) de structuren in (19).
In deze voorbeelden willen we dat ontvoeting alleen effect heeft voor initiële restvoeten, dus in fa-mílie en me-nú; in deze twee woorden wordt deze voet terecht gedeleerd, waarna Stray Adjunction de lettergreep zwak aanhecht (en reductie kan volgen: f∂-milie, m∂-nu). In menu dreigt echter nog meer te gebeuren: ook de tweede lettergreep voldoet aan regel (18). Dat is een probleem dat eveneens geldt voor twee andere gevallen: de eerste lettergreep van ka-jak en de laatste van choco-la. In alle drie gevallen gaat het om een s-gelabelde voet (een initiële restvoet die hoofdklemtoon draagt, of een lexicale monosyllabische voet met eindklemtoon), en daar ligt meteen ook de oplossing. Volgens Hayes (1981:178; 1982:257) is het niet toevallig dat voet-deletieregels nooit s-voeten aantasten. Dat kan per regel worden aangegeven door steeds te vermelden dat het om zwakke voeten gaat, maar ‘we can
| |
| |
simplify the formulation of all of them by replacing the extraneous ws and external constraints with the universal condition [20]’:
(20) No foot in strong metrical position may be deleted.
Wat betreft situatie (b): er zijn twee posities in een woord waarin in onze klemtoonanalyse een monosyllabische voet boven VV kan voorkomen: initieel (restvoet), en finaal (lexicaal). De vraag is hoe schadelijk het is als VV-Ontvoeting behalve het eerste type, ook het tweede vrij kan deleren. Beschouw daarvoor de derivatie in (21).
VV-Ontvoeting deleert de finale voet zonder dat (20) wordt geschonden: hij is zwak. Men zal onmiddellijk inzien dat deze operatie vacueus is, en straffeloos zou kunnen worden uitgevoerd: na voet-deletie volgt Stray Adjunction waardoor de finale lettergreep zwak wordt, maar finale lettergrepen reduceren toch nooit (zie de formulering van Lettergreep-Reductie in (15)). We zullen echter aan het eind van dit hoofdstuk terugkomen op deze derivatie, en dan zal blijken dat van de hier besproken deletie van VV-voeten die in finale positie door een onafhankelijke (universele) conditie wordt gestopt; vervolgens zal in hoofdstuk 13 worden geïllustreerd dat deze blokkade onverwachte en gewenste empirische gevolgen heeft. Het is tenslotte de moeite waard hier alvast te vermelden dat we in hoofdstuk 12 ‘interne’ toepassingen van VV-Ontvoeting zullen tegenkomen, die laten zien dat de regel niet beperkt moet zijn tot initiële positie; het gaat dan om cyclische afgeleide woordklemtoon in het Nederlands, waarvan de uitleg in dat hoofdstuk volgt.
Het (c)-probleem is het volgende: VV-Ontvoeting heeft nog steeds desastreuze gevolgen voor initiële VV-restvoeten die juist níet reduceren, d.w.z. voor de feiten in (17a), waarin restvoeten niet onmiddellijk voor hoofdklemtoon staan: lokomo-tief en bra-tis-lawa. Ontvoeting heeft hier hetzelfde ongewenste gevolg als ons eerder verworpen plan om geen restvoeten toe te laten. We bespreken eerst het lokomotief-type, dat drie lettergrepen links van de hoofdklemtoon heeft; niet alleen zullen we laten zien hoe de eerste VV-Ontvoeting bespaard blijft, maar we zullen tegelijkertijd illustreren dat het mechanisme van ontvoeting onafhankelijke toepassing heeft. De oplossing voor gevallen zoals bra-tis-lawa met twee lettergrepen links van de hoofdklemtoon zal daar van verschillen, en we komen er op terug in sectie 5.
Beschouw als introductie op het lo-komo-tief-probleem de feiten in (22) en (23); de vocalen die (empirisch) reduceren staan aangegeven. In tegenstelling tot die in (17) is hier sprake van een initiële ‘echte’ voet, en we zullen laten zien dat de reductieeigenschappen van deze woorden gevolgen hebben voor lo-komo-tief met een initiële restvoet.
| |
| |
Het belang van deze feiten ligt in de oppositie tussen VV en VC in de tweede lettergreep: beide malen is deze s in een binaire voet, maar in (22) kan de open lettergreep evident wel reduceren, maar in (23) de gesloten lettergreep niet. In literatuur over het Engels worden dergelijke vormen ook besproken ( a-br∂ c∂- dábr∂ vs. ti-cond∂- róg∂, etc., zie Hayes 1981:182vv.; 1982:257vv.), en wordt opnieuw ‘defooting’ voorgesteld, van, deze keer, de volgende vorm:
Een binaire voet (met een open lettergreep links) wordt gedeleerd na een monosyllabische voet. Toegepast op het voorbeeld temperatuur ontstaat de volgende derivatie, waarin in het tweede stadium via Binaire Ontvoeting de tweede voet van het woord is gedeleerd. De woordboom is met deze ontvoeting gereduceerd tot zijn benodigde minimum. Onmiddellijk werkt nu Stray Adjunction, om de beide zwevende lettergrepen te incorporeren in de structuur. Het resultaat is een ternaire initiële voet aan de linkerkant van het woord, met precies de goede interne s-w verhoudingen om het verschil tussen (22) en (23) te vangen.
| |
| |
Nu we Binaire Ontvoeting gemotiveerd hebben, keren we terug naar vormen van het type lo-komo-tief; zie (26), waarbij we weer de vocalen die empirisch reduceren aangeven.
De aanleiding om vormen als lo-komo-tief als probleem te zien is het feit dat ze VV-Ontvoeting moeten ontlopen: ze hebben een niet-reducerende monosyllabische restvoet. Bij vergelijking van (26) en (22) blijkt echter het volgende het geval: net als bij tem-pera-tuur kan de tweede ( VV-)lettergreep gemakkelijk reduceren, hoewel hij s gelabeld is. De oplossing voor dit verschijnsel kennen we inmiddels, in de vorm van Binaire Ontvoeting. Het fraaie is nu natuurlijk dat Binaire Ontvoeting, zonder daar speciaal voor ingericht te zijn, het gebrek aan reductie in de initiële VV-lettergreep van lo-komo-tief verklaart. Zie hiervoor afleiding (27):
Binaire Ontvoeting, in samenwerking met Stray Adjunction, verzwakt de tweede lettergreep, en versterkt de eerste. De tweede nu zwakke lettergreep ondergaat samen met de derde, die al zwak was, Lettergreep-Reductie; de sterke lettergreep ontloopt VV-Ontvoeting (en daarmee reductie). Merk nu wel op dat de initiële restvoet een
| |
| |
cruciale rol speelt in de analyse: zonder restvoet geen Binaire Ontvoeting. Deze regel is geformuleerd met een monosyllabische voet als linker-context omdat hij evident niet moet werken in volstrekt regelmatige woorden zoals ono-mato-pee in (14); het keurig alternerende s-w patroon moet daar bewaard blijven. Deze monosyllabische restvoet hoeft zelf niet voor open of gesloten gespecificeerd te worden, omdat initiële VC dezelfde vorming van een trisyllabische voet toestaat als VV. Merk tenslotte op dat de derivatie in (27) veronderstelt dat Binaire Ontvoeting plaatsvindt vóór VV-Ontvoeting, omdat de laatste precies de context van de eerste zou weghalen.
Binaire Ontvoeting wordt gestopt door conditie (20) zodra een binaire voet de DTE dekt; dat kan prefinale of pre-prefinale hoofdklemtoon zijn, zie:
De woorden in (28) ondergaan weliswaar VV-Ontvoeting (voor zover deze van toepassing is), maar deze regel, hebben we zojuist gezien, volgt op Binaire Ontvoeting, zodat de laatste wel degelijk de structuren van (28) als input heeft; op dat moment werkt conditie (20).
Daarbij is ook het volgende aspect nog vermeldenswaard. Stray Adjunction werkt naar links, en dat moet: niet alleen moeten w-syllaben door Binaire Ontvoeting worden opgeleverd, maar ook de initiële monosyllabische voet moet verdwijnen (om niet alsnog door VV-Ontvoeting te worden gedeleerd). We zijn gevallen tegengekomen waar adjunctie naar rechts werkt, en andere waarin hij naar links gaat, maar dat was tot nu toe steeds noodgedwongen: naar rechts bij initiële voet-deletie (fa-milie), en naar links bij extrametrische voeten in de LCPR-loze analyse van hoofdstuk 5 (alma-nak). Hayes ontvouwt voor potentieel ambigue gevallen als lo-komo-tief en tem-pera-tuur de hypothese dat adjunctie ‘structuurbehoudend’ is, in die zin dat voeten met s-w verhoudingen worden gevormd in talen die zulke voeten van zichzelf hebben: het Engels adjungeert dus naar links om deze voet-interne verhouding te bewaren, althans niet te schenden door adjunctie naar rechts (tenzij het echt niet anders kan, zoals bij het woordbegin). We zouden ons bij deze hypothese kunnen aansluiten, ware het niet vanwege twee punten. In de eerste plaats komt deze redenering ons wat twijfelachtig voor in die zin dat de onderliggende voetstructuur met betrekking tot kwantiteit zeker geschonden mag worden, en afgeleide trisyllabische voeten worden getolereerd (zowel bij adjunctie van extrametrisch materiaal als van ontvoete lettergrepen). En in de tweede plaats kunnen we ons voorstellen dat adjunctie per gegeven taal op zich een eigen ‘richting’ heeft, onafhankelijk van interne voet-verhoudingen. Dit voorstel wordt gedaan door Hammond (1984:120), en geformuleerd in een universele conditie. We komen daar aan het eind van dit hoofdstuk op terug.
Merk tenslotte op dat formeel de twee ontvoetings-regels die we in deze sectie gepostuleerd hebben wel iets met elkaar gemeen hebben, wat de vraag doet rijzen of ze niet verschillende manifestaties zijn van eigenlijk één ding: van één
| |
| |
ontvoetings-proces in plaats van twee. Hierover wordt in de literatuur druk gespeculeerd, en opnieuw is het werk van Hammond daarvoor relevant. We zullen er dan ook op dezelfde plaats beneden op in gaan.
| |
5. De Ritme Regel
Zowel de literatuur over het Engels als die over het Nederlands bespreekt een klemtoon-verschijnsel dat in de eerste taal bekend is geworden als ‘Iambic Reversal’ en dat Van Zonneveld (1980, 1982) heeft samengevat met de uitdrukking ‘de metrische hangmat’. Hij wil daarmee uitdrukken dat in een reeks lettergrepen links van de hoofdklemtoon, de uiterst linkse relatief de meeste prominentie heeft: de eerste lettergreep van zo'n reeks zonder hoofdklemtoon is in feite immuun voor reductie, en heeft relatief veel bijklemtoon ten opzichte van de andere lettergrepen. Dit verschijnsel doet zich voor binnen woorden zowel als binnen grotere eenheden (frases), maar op dat laatste verschijnsel zullen we speciaal terugkomen in hoofdstuk 13.
Laten we beginnen met een aantal eenvoudige voorbeelden van het hangmatverschijnsel. Het zal duidelijk zijn dat we in elk geval zoeken naar gevallen met twee of meer lettergrepen links van de hoofdklemtoon, en de feiten in (29) voldoen aan die eis (we beginnen met een reeks neutrale voorbeelden waarvoor de ontvoetings-regels van de vorige sectie irrelevant zijn):
Deze voorbeelden maken in elk geval duidelijk dat in één geval de hangmat al in onze analyse ingebakken zit: een enkele bisyllabische voet links van de hoofdklemtoon (choco-la) geeft een gratis hangmat.
In de andere genoemde gevallen ligt het probleem iets anders: het gaat daar om de verhouding tussen meerdere voeten, en in feite, omdat we ons links van de hoofdklemtoon bevinden, om de verhouding tussen meerdere w-gelabelde voeten. In voorbeelden zoals ono-mato-pee is ‘de o sterker dan de ma’, en in con-stanti-nopel is ‘de con sterker dan de stan’. In hoofdstuk 3 hebben we een mechanisme besproken dat ons hierbij ogenschijnlijk een eind op weg zou kunnen helpen: de graad van inbedding van een (niet-hoofdklemtoon) knoop zegt iets over zijn relatieve ‘sterkte’. Toegepast op (28) zou ons dit inderdaad informatie kunnen geven over de onderlinge verhouding van vergelijkbare knopen: de verhouding van s-eindknopen onderling, van w-eindknopen onderling, en van voeten onderling. Het grote nadeel van deze
| |
| |
procedure is echter dat bij nadere beschouwing van de relevante feiten blijkt dat we meer informatie nodig hebben dan dit: we willen niet alleen informatie hebben over de onderlinge verhouding tussen lettergrepen en voeten, maar vooral ook over reductie. Het telmechanisme voorziet ons daar zelf niet van, vandaar nu het vervolg in de rest van deze sectie.
Beschouw de feiten in (30). Onder de typen voeten links van de DTE hebben we in (29), als dat er twee zijn, steeds een bisyllabische als rechter voet. We nemen nu in die positie monosyllabische voeten.
De vraag die rijst naar aanleiding van deze vormen heeft niet alleen betrekking op de verhouding tussen de w-voeten, maar ook op het volgende: per definitie hebben al deze voorbeelden een VC-rijm als tweede voet. Zelfs als we stellen dat deze voeten extra zwak zijn vanwege hun diepe inbedding (in vergelijking met de eerste voet van het woord), dan nog blijft de volgende observatie onverklaard: waarom kan de klinker van dat VC-rijm reduceren, zoals we in (30) hebben aangegeven. Weliswaar is VC-reductie moeilijker dan Lettergreep-Reductie (d.w.z. reductie van een open lettergreep in zwakke positie), maar volgens ons is het in de voorbeelden in (30) wel mogelijk VC te reduceren in de aangegeven positie, wat ook blijkt in vergelijking met de geheel ónmogelijke reductie van VC in initiële positie in deze voorbeelden (merk op dat de tweede lettergreep van bijvoorbeeld hori-zon-taal reduceert via gewone Lettergreep-Reductie, d.w.z. regel (15)).
We zouden kunnen overwegen ook hier te herstructureren via ontvoeting, zodat we (ook) zwakke lettergrepen boven VC genereren, waarna reductie kan volgen. Daar is echter duidelijk iets op tegen: we kunnen dan erg moeilijk het onderling toch aanzienlijke verschil maken tussen VV- en VC-rijmen qua reductiegedrag, anders dan door de mededeling dat ze zich nu eenmaal anders gedragen. Veelbelovender lijkt het ons om, zoals steeds, direct gebruik te maken van de metrische structuren die we al hebben: potentieel reducerende VC-rijmen bevinden zich typisch in monosyllabische voeten (en in feite nooit ergens anders: niet in w-posities van binaire voeten), en het lijkt gebruik makend daarvan uitermate plausibel te veronderstellen dat in het Nederlands zwakke monosyllabische voeten kunnen reduceren, maar wel veel minder gemakkelijk dan zwakke lettergrepen: ze zijn weliswaar zwak, maar niet voor niets voeten. Dit verklaart volgens ons het verschil in reductiemogelijkheden in het Nederlands tussen VV aan de ene kant (gemakkelijk: lettergreep-reductie) en VC aan de andere (moeilijker: voet-reductie).
| |
| |
Volgens deze strategie kunnen we voet-reductie formuleren door aan de grammatica regel (31) toe te voegen, reductie voor zwakke voeten in niet-finale lettergrepen:
(31) Voet-Reductie |
|
Fw |
|
❘ |
|
Peak → ∂ / |
_ σ |
De regel reduceert volgens deze formulering de niet-initiële zwakke voeten in (30). Hij is van toepassing op VC-rijmen, omdat dat de rijmen zijn die typisch een monosyllabische voet boven zich hebben (hij zou initiële VV-restvoeten kunnen reduceren, maar de reden waarom dat niet gebeurt is dezelfde als waarom ze geen Ontvoering ondergaan; daarover straks meer); en de regel is onderhevig aan de condities voor kwaliteit zoals we die in sectie 2 van dit hoofdstuk hebben beschreven, en die we hier niet zullen herhalen. Tenslotte zijn de overeenkomsten tussen de nu door ons voorgestelde twee reductie-regels tamelijk groot; ook op dat punt komen we beneden terug.
Omdat Voet-Reductie niet in finale lettergrepen mag werken (er is immers geen reductie in de laatste lettergrepen van alma-nak en rodo-den-dron), opereert hij in de praktijk altijd links van de hoofdklemtoon. Dat betekent dat we reductie voorspellen in álle monosyllabische VC-voeten links van de hoofdklemtoon, en net als eerder bij andere regels is daarvoor zowel onafhankelijke evidentie vóór als ogenschijnlijke evidentie tegen. Deze behandelen we nu in die volgorde.
Regel (31) is onmiddellijk relevant voor een groep reducerende VC-voeten uit de vorige sectie: gevallen als ser-víes, mys-térie en pyg-málion, waarin de eerste lettergreep onmiddellijk voor de hoofdklemtoon reductie kan ondergaan. Regel (31) neemt dit mee, en daarmee zijn woorden van het type ser-vies de daar bedoelde onafhankelijke evidentie. Maar op zich is reductie van VC volstrekt onkarakteristiek voor initiële lettergrepen: zie de voorbeelden in (22) (tèm-pera-túur), die in (29) (còn-stanti-nópel), en (30) (gòr-gon-zóla). Opnieuw is dit echter niet onoverkomelijk. Hetzelfde probleem doet zich voor in het Engels (zie Hayes 1982:250), en we zullen het daar gedane voorstel overnemen: we gebruiken een zogeheten ‘Ritme Regel’. We zullen laten zien dat Voet-Reductie (31) zowel woordinitieel als woord-intern vrij kan werken, en dat de onafhankelijk gemotiveerde Ritme Regel initiële voet-reductie in gor-gon-zola, tem-pera-tuur en con-stanti-nopel blokkeert. Een niet onbelangrijk aspect van deze discussie zal zijn dat hij laat zien dat de Ritme Regel ook automatisch ons nog steeds bestaande probleem uit de vorige sectie met woorden van het type bra-tis-lawa oplost: waarom gaat de eerste lettergreep niet mee met VV-Ontvoeting, maar draagt hij bijklemtoon in plaats van reductie te ondergaan?
Er circuleren verschillende vormen van de Ritme Regel in de recente literatuur. In Hayes (1984) heeft hij de vorm van een adjunctie-operatie, waarmee hij probeert alle ‘hangmat’-verschijnselen, zowel binnen woorden als in frases, zoveel mogelijk onder één noemer te brengen. Wij gebruiken hier een variant van de versie uit Kager, Visch & Zonneveld (1987):
(32) |
Ritme Regel |
|
In de reeks...Fx Fy DTE: adjungeer Fy aan Fx |
| |
| |
Fx en Fy zijn adjacente voeten (‘F’ voor ‘foot’) uit de boom, onmiddellijk links van de hoofdklemtoon (DTE). We geven weer een afleiding, en leggen aan de hand daarvan uit hoe de regel werkt.
De DTE wordt gevonden door het pad met uitsluitend s'en te volgen. Links daarvan fungeren de twee w-gelabelde voeten als de adjacente Fx en Fy. Fy wordt geadjungeerd aan Fx. Cruciaal is nu het volgende: omdat w binnen zusterknopen een s veronderstelt, wordt de knoop waaraan geadjungeerd wordt automatisch sterk. Het kunnen benutten van dit laatste universele principe van autmatische s-w labeling is precies de reden voor Hayes om adjunctie te gebruiken als mechanisme voor de Ritme Regel, en om die adjungerende Ritme Regel te gebruiken als versterkings-mechanisme voor knopen die buiten reductie moeten blijven. Het volgende is nu immers het geval: de output van (32) mag onderworpen worden aan de regels van voet-deletie en reductie. Omdat er geen VV links van de DTE voorkomt, zijn beide ontvoetings-regels irrelevant, maar voor reductie geldt het volgende. Voor de tweede voet is er niets veranderd, en deze reduceert dan ook nog steeds via Voet-Reductie (31). Initiële voeten zijn daarentegen op cruciale wijze van status veranderd: door hun s-schap zijn ze immuun voor deletie en/of reductie, precies zoals we wilden. Hetzelfde geldt voor feiten als tem-pera-túur en con-stanti-nópel, waar ook de eerste voet s wordt via de Ritme Regel, en Voet-Reductie ontloopt.
We merken daarbij het volgende op. Regel (32) noemt in zijn formulering voeten, omdat dat het nivo is waarop her-labeling moet plaatsvinden; adjunctie vindt specifiek niet plaats op syllabenivo vanwege de volgende observatie. Zolang onmiddellijk links van de DTE een binaire voet staat, is potentiële adjunctie op syllabe-nivo per definitie vacueus: dit zijn gevallen als (tem-)[pe-ra][túur] uit (25), en [cho-co][lá], (ono-)[ma-to][pée] en (con-)[stan-ti][nópel] uit (29). In één type werkt de Ritme Regel echter potentieel niet-vacueus op syllabes, namelijk als onmiddellijk links van de DTE een monosyllabische (VC-) voet staat: dat is het geval in voorbeelden zoals [gor][gon][zóla] en [ho-ri][zon][táal] uit (30). Dan moet toepassing op syllabes worden voorkomen, omdat de monosyllabische VC-voeten gon en zon niet als zwakke lettergrepen naar links moeten worden aangehecht: de klinkers van hun ‘Peaks’ ondergaan de mate van reductie van een monosyllabische VC-voet via Voet-Reductie in (31), niet die van een zwakke lettergreep. Het noemen van ‘voeten’ in de Ritme Regel omzeilt dit. Het is in feite onze vertaling van het begrip ‘maximaliteit’ van Hayes (1984:63vv.), dat de toepassing van de Ritme Regel probeert te sturen bij meerdere adjunctie-mogelijkheden in een boom: algemeen gesproken worden dan de hoogste knopen in de boom uitgezocht, en onze beperking van de Ritme Regel tot voeten probeert datzelfde uit te drukken. We zullen in
| |
| |
hoofdstuk 13 onafhankelijke evidentie geven voor de conditie dat de Ritme Regel niet mag opereren op twee lettergrepen.
De Ritme Regel werkt ‘neutraal’ ten opzichte van reductie en ontvoeting in gevallen met meerdere binaire voeten links, zoals ono-mato-pée in (29): de beide zwakke voeten worden zusjes met een s-w labeling, maar dit heeft geen gevolgen voor ontvoeting of reductie, zoals de lezer voor zichzelf zal kunnen uitmaken. Hij werkt helemaal niet in gevallen zoals ser-víes, waar zich slechts één w links van de DTE bevindt: dit is nu precies het verschil tussen reductie van VC onmiddellijk voor de hoofdklemtoon via Voet-Reductie, en het gebrek aan reductie van initiële VC's elders.
Uiteindelijk blijven nog over de feiten van het type bra-tis-láwa: geen VV-Ontvoeting in de eerste lettergreep. Beschouw deze feiten in (34)
In niet-initiële voeten reduceren de (niet s-gelabelde) VC's via Voet-Reductie, en zwakke lettergrepen via Lettergreep-Reductie. De Ritme Regel adjungeert respectievelijk de tis-voet aan bra, en de ron-to voet aan ge. De initiële voeten worden door adjunctie sterk, en ontlopen VV-Ontvoeting en reductie. Dat betekent dat de Ritme Regel VV-Ontvoeting bloedt, en dus voor die laatste regel geordend moet zijn. Tegelijkertijd is dat het enige ordeningsargument tussen Ritme en de beide Ontvoetings-regels dat we kennen. Men zal zich herinneren dat we bij de derivatie van lo-komo-tief in (27), Binaire Ontvoeting hebben geordend voor VV-Ontvoeting, maar die volgorde-eis verdwijnt met de introductie van de Ritme Regel: zolang die voorafgaat aan VV-Ontvoeting kan de Ritme Regel elke gewenste plaats in de set innemen, zonder empirich verschil; we nemen aan dat de lezer dat zelf aan de hand van (27) en (34) kan nagaan.
De resulterende subgrammatica is nu de volgende:
- | Klemtoontoekenning (voeten en woordboom) |
- | Ritme Regel (32) |
| Binaire Ontvoeting (24) |
- | VV-Ontvoeting (18) |
- | Lettergreep-Reductie (15)/Voet-Reductie (31) |
| |
| |
Het spreekt tenslotte vanzelf dat ‘twee’ niet het maximum is van het aantal zwakke voeten dat links van de DTE kan optreden; alleen worden de taalfeiten steeds schaarser naarmate het aantal voeten oploopt. In gevallen zoals die in (35) zijn het er drie:
Uiteindelijk ontstaat door meerdere toepassingen van de Ritme Regel toch steeds een ‘hangmat’-patroon. Merk op dat in de tussenliggende representatie een w als Fy wordt geanalyseerd, die formeel gezien geen voet is; voor een dergelijke knoop wordt wel de naam ‘supervoet’ gebruikt. We nemen aan dat de Ritme Regel deze knoop inderdaad als zijn Fy mag interpreteren.
| |
6. Conclusies
In dit hoofdstuk hebben we een analyse gegeven van Nederlandse bijklemtoon en reductie met de volgende eigenschappen. We hebben geprobeerd aan te tonen dat zo'n analyse maximaal gebruik kan maken van metrische structuur die het resultaat is van toepassing van de Nederlandse klemtoonregel. Reductie is het resultaat van twee specifieke en eenvoudige regels, Lettergreep-Reductie en Voet-Reductie, die verschillen in gemak van toepassing. Waar er discrepantie was, hebben we twee mechanismen verondersteld: Ontvoeting en de Ritme Regel. Twee regels van Ontvoeting deleren voeten, om na adjunctie de eindknopen Lettergreep-Reductie te laten ondergaan. De Ritme Regel beschermt initiële voeten zowel tegen ontvoeting als reductie; deze regel is onafhankelijk gemotiveerd vanuit ‘hangmat’-verschijnselen op frase-nivo, die we zullen bespreken in hoofdstuk 13. Een aantal universele principes stelde ons in staat regels en procedures aanzienlijk te vereenvoudigen: deletie mag geen s gelabelde knopen aantasten; adjunctie produceert w-knopen; en binnen zussen veronderstellen w's altijd s'en.
Voor degenen die enigszins thuis zijn in de literatuur zal het duidelijk zijn dat we weliswaar een belangrijk deel, maar niet alle Nederlandse reductie-feiten hebben behandeld. Zoals steeds streefden we niet naar volledigheid, maar naar een illustratie van metrische analyses en principes. Onder de belangrijkste verschijnselen die we niet hebben behandeld (en waarvan we vermoeden dat die een interessante oplossing in metrische termen zouden kunnen hebben) zijn de observaties dat woord-initiële klinkers, zelfs in zwakke lettergrepen, niet reduceren: a-roma, oe-kaze, u-rine, o-vatie, enz., en dat klinkers onmiddellijk voor andere klinkers (voor een ‘hiaat’)
| |
| |
uitermate moeilijk reduceren: ma-ori, oekra-ine, isra-el, napole-on. We hebben over het eerste geval niets te melden, maar voor het tweede vermoeden we een verband met gebrek aan finale reductie van -VV: het Nederlands heeft zowel prevocalisch als finaal slechts ‘lange’ klinkers, en blijkbaar reduceren klinkers in ‘absoluut open lettergrepen’ niet. Het omzetten van deze observaties in een analyse laat echter nog op zich wachten.
Tot slot van dit hoofdstuk willen we nog het volgende aanroeren: zowel de twee ontvoetingsregels als de twee reductie-regels hebben zoveel gemeen dat het in beide gevallen de moeite waard lijkt ze tot één terug te brengen. We zetten voor het gemak eerst de beide Ontvoetings-regels naast elkaar.
In de recente literatuur heeft Hammond (1984) de meeste aandacht besteed aan dergelijke regels. Uit de universele condities op het onderhavige onderzoeksterrein in zijn werk noemen we hier de volgende twee:
(37) |
(a) |
Een zwevende constituent wordt aangehecht aan de boom, bij voorkeur naar links. |
|
(b) |
Ontvoeting vindt alleen plaats bij adjacentie van hoofden. |
Conditie (37a) is de door ons aan het eind van sectie 4 gewenste ‘richtingsgevoelige’ conditie voor aanhechting na deletie, voor de situatie waarin twee zwevende lettergrepen na Binaire Ontvoeting worden geadjungeerd aan de monosyllabische voet links ervan. Behalve dat zal in het volgende hoofdstuk blijken dat we voor het Nederlands graag de instructie ‘adjungeer naar links’ beschikbaar zouden willen hebben, voor een (syllabestructuur-) verschijnsel waarbij ontvoeting geen rol speelt.
Conditie (37b) maakt gebruik van het begrip ‘hoofd’ dat we in hoofdstuk 5 hebben ingevoerd voor percolatie van extrametriciteit in ‘elke niet-w knoop’. De relevantie voor (36) is als volgt. Hammond (1984) vraagt zich af waarom ontvoetingsregels (in zijn geval de sterk op (36) gelijkende regels van het Engels) de vorm hebben die ze hebben, en niet bijvoorbeeld bisyllabische voeten deleren na bisyllabische voeten, of bisyllabische voor een monosyllabische, enz. De conditie in (37b) is volgens hem het antwoord, en we observeren nu voor het Nederlands het volgende. VV-Ontvoeting werkt typisch op monosyllabische voeten die staan onmiddellijk voor andere voeten, die zelf mono- of bisyllabisch kunnen zijn: pa-níek, bi-kíni, na-póle-on uit (16). Dat betekent automatisch dat de bedoelde VV-voet altijd onmiddellijk links van het hoofd van een volgende voet staat; de deletie voldoet dus altijd aan conditie (37b). Maar Binaire Ontvoeting beschrijft in wezen precies dezelfde omstandigheden: de voet links naast de gedeleerde is monosyllabisch, maar dat kan gezien worden als alleen maar een omschrijving van ‘adjacentie van hoofden’: lo-komo-tíef (26), tem-pera-túur (22); als de linkervoet bisyllabisch is, is in een...[s-w][s-w]...opeenvolging geen adjacentie van hoofden aanwezig, en via (37b) geen deletie: ono-mato-pee (29); en er vindt tenslotte ook geen deletie plaats als de
| |
| |
binaire voet zwak en woordinitieel is: choco-lá, para-mári-bo uit (8). De consequentie is dat Binaire Ontvoering geen linkercontext hoeft te noemen, want (37b) zorgt zelf voor die beperking. Maar de gevolgen daarvan zijn interessant: de beide Ontvoetingsregels kunnen nu worden samengenomen tot (38), zolang (37b) (en natuurlijk nog steeds (20), die deletie van s-voeten verbiedt) de toepassing stuurt:
(38) |
Open Lettergreep Ontvoering: |
|
Deleer een voet met een open lettergreep als hoofd. |
Regel (38) vervangt het paar in (36), en is uiteindelijk een uiterst generaliserende intermediair tussen de hoofdklemtoonregels en de beide reductieregels van dit hoofdstuk.
Twee opmerkingen hierbij. Conditie (37b) is het boven bij (19) genoemde onafhankelijke blokkeringsmechanisme voor deletie van de finale monosyllabische VV-voet in een gevallen als cána-da en para-mári-bo: hier bestaat geen adjacentie van hoofden omdat een binaire [s-w] voet voorafgaat. Dit punt zal in hoofdstuk 13 relevant blijken. Daarnaast nog het volgende. Het samenvoegen van de twee ontvoetings-regels tot één veronderstelt een keus voor de ordening van de Ritme Regel en Binaire Ontvoeting, die we in de aan het eind van sectie 5 genoemde subgrammatica hebben opengelaten: die volgorde is zoals zojuist gegeven, omdat VV-Ontvoeting per se na de Ritme Regel geordend is. Dit zal niet onproblematisch blijken bij de behandeling van de cyclus in hoofdstuk 12, en we zullen daar dan ook op dit punt terugkomen.
De twee reductieregels uıt het bovenstaande komen duidelijk in aanmerking voor gelijksoortige overwegingen, die ook hier kunnen leiden tot samenvoegen. We herhalen ze in (39).
(39) |
Lettergreep-Reductie |
Voet-Reductie |
|
|
|
σw |
|
Fw |
|
❘ |
|
❘ |
|
Peak → ∂ / |
_ σ |
Peak → ∂ / |
_ σ |
Het is evident dat deze regels meer met elkaar gemeen hebben dan tot uitdrukking wordt gebracht in hun aparte formuleringen: ze werken allebei op klinkers (op ‘Peaks’) die steeds worden gedomineerd door zwakke elementen, die steeds gevolgd worden door een lettergreep (om reductie in finale lettergrepen te voorkomen). Het schema dat onze wens tot unificatie van de twee regels het dichtst benadert, is dat in (40):
(40) |
Reductieregel |
|
In de reeks...X Y...: reduceer de klinker van X |
X en Y moeten zo gedefinieerd worden dat ze de laagst gelabelde knoop zijn boven de reductie-kandidaat: de regel is in dit opzicht ‘minimaal’. En regel (40) moet in elk geval geblokkeerd worden door Hayes' universele conditie ‘(20)’, die niet alleen voor (voet-)deletie zou moeten gelden, maar ook voor déze ‘aantasting’ van een constituent. In de reeks hier behandelde regels, is (40) de laatste regel die van
| |
| |
toepassing is (zoals we tot nu toe ook voor beide regels in (39) hebben verondersteld zonder dat expliciet te vermelden). We vertrouwen er op dat het graduele verschil tussen reductie van VV en reductie van VC, dat boven frequent ter sprake is geweest, volgt uit het feit dat ‘universeel’ een zwakke lettergreep gemakkelijker reduceert dan een zwakke voet. Tenslotte merken we nog op dat als we, onafhankelijk van (40), een reden zouden kunnen vinden waarom finale lettergrepen niet reduceren (men herinnere zich gevallen zoals aroma (*aróm∂) uit de inleiding van dit hoofdstuk), de instructie ‘gegeven X, reduceer de klinker van X’ voldoende zou zijn. We gaan hier echter niet verder op deze punten in.
| |
Vraagstukken
1. Leg in eigen woorden uit waardoor het komt dat een gegeven taal, zoals het Nederlands, een ‘vocaal-reductie’-component, met name ontvoetingsregels, in zijn fonologie nodig heeft.
2. Wat is het effect van de Ritme Regel, in de volgende structuren:
3. Leg uit waarom de gemarkeerde klinkers in de volgende voorbeelden al of niet onderhevig zijn aan de ontvoetings-regel in (38) van dit hoofdstuk: comité, bouzóuki, máraboe, encyclopedíe, hypothenúsa.
4. Geef aan welke klinkers in de volgende woorden volgens de in dit hoofdstuk gegeven analyse onderhevig zouden zijn aan reductie, en waarom: tortellíni, onomatopée, tanganjíka, frikandó.
5. Halverwege dit hoofdstuk wordt de volgorde tussen Binaire Ontvoering en VV-Ontvoeting gegeven als die ordening. Aan het eind van het hoofdstuk blijkt dat niet meer zo te liggen. Leg uit wat er dan met deze ordening aan de hand is, en hoe dat komt.
|
|