| |
| |
| |
Hoofdstuk 5: Klemtoon, de LCPR en extrametriciteit
1. Inleiding
Laten we een aantal belangrijke zaken uit de vorige twee hoofdstukken nog eens samenvatten. Zoals uiteengezet in sectie 3 van hoofdstuk 3, is bij Liberman & Prince het gebruik van ‘metrische bomen’ gemotiveerd door de onafhankelijke beschikbaarheid van zulke bomen in samenstellingen, waar ze de morfologische opbouw reflecteren. Die bomen worden gelabeld, en uit de labeling is het klemtoonpatroon afleidbaar. Met die bespreking van samenstellingen hadden we een aantal bedoelingen. We wilden laten zien wat de ‘bron’ was van het gebruik van bomen in metrische klemtoonanalyses; hoe het labelen van zulke bomen in zijn werk gaat in termen van s en w; en (wat nu belangrijk wordt), dat bij die labeling een specifieke labelings-‘conventie’ een rol speelt, namelijk de LCPR. Deze hebben we later uitvoerig gebruikt zowel bij de metrische analyse van Engelse woordklemtoon (zoals Liberman & Prince ook doen) als die van Nederlandse woordklemtoon (zoals bijvoorbeeld gebeurt in het werk van Van der Hulst, en Kager, Visch & Zonneveld). Dit alles leverde ons de mogelijkheid om veel over Engelse en Nederlandse woordklemtoon te berde te brengen, maar de zaken liggen toch wel ingewikkelder dan tot nu toe door ons voorgesteld. In feite was onze beschrijving niet oncontroversieel op één belangrijk punt: in recentere metrische literatuur wordt ernstig getwijfeld aan het bestaansrecht van de LCPR als labelings-conventie van metrische bomen (bijvoorbeeld in Hayes (1981), Prince (1983), Selkirk (1984) en Halle & Vergnaud (1987)). We hebben in hoofdstuk 3 al geprobeerd dat aan te geven door de LCPR een gemarkeerde labelings-conventie te noemen, in die zin dat hij zich niet houdt aan het patroon dat uniform vertakkende metrische bomen ook uniform gelabeld zou moeten zijn. Nu suggereert terminologie als ‘(on)gemarkeerd’ dat deze evaluatie van de LCPR gebaseerd is op zoiets
als tellingen van wat in natuurlijke talen voorkomt, en dat is altijd een kwestie van afweging en debat. Maar in feite zijn de bezwaren tegen de LCPR gefundeerder. Een centrale rol zal in onze discussie worden gespeeld door de in de genoemde literatuur geobserveerde uitwisselbaarheid van de LCPR en extrametriciteit. Daarbij worden de verschijnselen die oorspronkelijk onder de eerste vielen, geherformuleerd in termen van de laatste, met als resultaat een conceptueel fraaiere theorie van klemtoon.
Hoewel in Hayes (1981) al een dergelijke suggestie voor Engelse klemtoon is te lezen, verwoordt Prince (1983) dit punt het sterkst. Zijn observatie is dat extrametriciteit én de LCPR beide iets doen met de rechter-rand van het klemtoondomein, en wat ze doen is voor een groot deel hetzelfde. Gegeven het feit dat een metrische theorie zowel de LCPR als extrametriciteit als beschrijvingsmechanismen erkent (het eerste sinds Liberman & Prince (1977), het tweede sinds Hayes (1980)), kan, schematisch gezien, klemtoon op de voorlaatste lettergreep van een woord (of op het voorlaatste woord van een samenstelling), óf door het ene óf door het andere mechanisme worden afgeleid. In de woorden van Prince: ‘The LCPR and extrametricality cannot coexist without redundancy’ (1983:31). Gegeven deze observatie loont het natuurlijk de moeite deze mechanismes nader te bekijken, en waar Prince naar toe redeneert is dat (a) extrametriciteit bij samenstellingsklemtoon altijd als alternatief kan fungeren voor de
| |
| |
LCPR; en (b) extrametriciteit bij woordklemtoon altijd nodig is, én de taken van de LCPR kan overnemen.
We zullen dit laten zien door eerst nader te omschrijven wat de redundantie tussen de LCPR en extrametriciteit inhoudt. Vervolgens zullen we een her-evaluatie geven van klemtoontoekenning in samenstellingen en woorden, in een LCPR-loze theorie. Steeds zullen we aangeven wat een LCPR-loze analyse inhoudt, en het zal geen verrassing zijn dat de relatief meest weerbarstige feiten gevonden kunnen worden bij Engelse samenstellingen: zij vormden immers de oorspronkelijke motivatie voor dit labelingsmechanisme. Onze analyse van Nederlandse woordklemtoon zonder LCPR zal cruciaal steunen op voorstellen geïntroduceerd in het vorige hoofdstuk, en was daarom nog niet eerder formuleerbaar. Per domein beginnen we bij het Engels, de taal waarvoor de LCPR oorspronkelijk werd opgesteld, en daarna behandelen we steeds het Nederlands.
| |
2. De redundantie tussen de LCPR en extrametriciteit: eerste benadering
Laten we de discussie beginnen met de kern van de LCPR te herhalen uit de vorige twee hoofdstukken:
(1) |
LCPR |
|
In een configuratie [A B] geldt: |
|
B is s dan en alleen dan wanneer hij vertakt. |
In (2) geven we een aantal gevallen die we kunnen beschouwen als standaardvoorbeelden van labeling via deze regel, Engelse samenstellingen:
De plaats van de hoofdklemtoon wordt bepaald door de morfologische structuur van de samenstelling, met name de vertakkingsrichting.
Beschouw vervolgens de bomen in (3). De twee bovenste figuren zijn schematische bomen aan de hand waarvan we de redundantie tussen de LCPR en extrametriciteit kunnen demonstreren.
| |
| |
De corresponderende bomen met echte Engelse samenstellingen die dit punt illustreren, zijn:
De boom in (3a) is de schematische opzet van LCPR-labeling; die in (3c) is daarvan een illustratie. Maar merk op dat de schematische boom in (3b) hetzelfde klemtoon-patroon afleidt, via uniforme (w-s) labeling geconditioneerd door extrametriciteit (en daarmee gepaard gaande w-labeling van extrametrisch materiaal). De boom in (3d) is daarvan een illustratie, en klemtoontoekenning loopt als volgt: labeling van de ‘interne’ zusjes van computer class wordt afgedwongen door extrametriciteit (het extrametrische element moet immers zwak zijn, waaruit volgt dat haar zusje sterk is); voor labeling van de rest van de boom wordt nu niet meer de LCPR gebruikt, maar de eenvoudige opdracht ‘van twee zusjes is de rechter sterk’, d.w.z. ‘label uniform w-s’.
De centrale stap op weg naar ons doel is om op te merken hoe in (3) de LCPR en extrametriciteit zich tot elkaar verhouden, en we kunnen dat als volgt formuleren: de bomen in (3a) en (3b) zijn volstrekt uniform w-s gelabeld, zij het dat de linker wordt geconditioneerd door een vertakkings-conditie voor de rechterrand, en de rechter door extrametriciteit aan de rechterrand; het effect van deze twee is in deze schematische opzet hetzelfde, en dat is de redundantie waar Prince op doelt.
Uniforme labelingsregels voor bomen worden door Prince end-rules genoemd. De opzet in (3) suggereert nu twee dingen. In de eerste plaats kan het alternatief met extrametriciteit gebruikt worden in een poging om een ‘end-rule’, en daarmee consequente uniforme labeling, in te voeren bij klemtoontoekenning in Engelse samenstellingen, en de LCPR als specifieke ‘vertakkingsconditie’ te elimineren. In de tweede plaats kunnen, andersom, end-rules gesteund door extrametriciteit patronen van prefinale klemtoon beschrijven. Omdat er nogal wat talen zijn waarin ‘prefinale klemtoon’ het regelmatige patroon is, suggereert de mogelijkheid van zowel LCPR als end-rule plus extrametriciteit inderdaad een aanzienlijke redundantie in de beschrijving van dit patroon, zoals Prince al beweerde.
Het feit dat in het voorbeeld van (3) zowel de LCPR als extrametriciteit bruikbaar is, toont echter nog niet aan dat de functie van de LCPR altíjd door extrametriciteit kan worden overgenomen. Samenstellingsklemtoon in het Engels is afhankelijk van de vertakkingsrichting van de morfologische boom, en we hebben met evening computer class pas één van de relevante voorbeelden uitgeprobeerd. En dan hebben we het ook nog niet gehad over klemtoon in ongelede woorden. We zullen nu boomlabeling van samenstellingen naar woorden doorlopen om te kijken hoe uitwisselbaar de LCPR en extrametriciteit zijn.
| |
3. Samenstellingsklemtoon
De suggestie dat voor Engelse samenstellingsklemtoon extrametriciteit in combinatie met een w-s end-rule een plaatsvervanger is voor de LCPR, is voorlopig alleen met (3) geïllustreerd. De vraag die uit bovenstaande discussie overblijft is of deze analyse uitbreidbaar is naar alle typen samenstellingen, zoals we die in (2) hebben gegeven. Een
| |
| |
tweede kwestie waarop we vervolgens zullen ingaan is de volgende: lijkt Nederlandse samenstellingsvorming op die in het Engels? Zo nee, hoe wordt hij dán beregeld? Zo ja, doen dezelfde alternatieve beschrijvingsmogelijkheden als in het Engels zich voor?
De bomen die na discussie van (3) overblijven uit (2) zijn de volgende:
In (4) hebben we de bomen gelabeld volgens de end-rule (w-s) en/of zwakke aanhechting van een extrametrisch element. Deze procedure komt een eind, maar één vraagt rijst voor verschillende voorbeelden: hoe wordt de juiste labeling toegekend aan een links-ingebed deel van een grotere samenstelling, d.w.z. hoe onstaat s-w op de plaats van de vraagtekens in (4), waar uniforme w-s labeling ook w-s voorspelt? Prince (1983) bevat een antwoord op deze vraag, maar het bevredigt ons niet erg: elke eindknoop die een rechtertak is, is extrametrisch. Dit forceert w-labeling van de woorden station en center in de bovenstaande samenstellingen, en daarmee ook de gewenste s'en op hun zusjes. Wat ons niet bevalt aan deze analyse is dat extrametriciteit, naar ideeën van Hayes die we beschreven hebben in hoofdstuk 3, slechts gebruikt kan worden aan de rand van relevante (fonologische of morfologische) domeinen. Weliswaar bevinden de woorden station en center zich als rechtertakken aan de rand van een domein (namelijk de ‘interne’ samenstelling), maar zij staan niet aan de rand van de gehele boom die onderhevig is aan de labeling-procedure. Hier lijkt ons een verzwakking van de condities op het voorkomen van extrametriciteit te dreigen die ongewenst is vanuit theoretisch opzicht.
Er is echter een alternatief dat dit vermijdt, afkomstig uit Halle & Vergnaud (1987:271-276), waar hetzelfde probleem, overigens in de context van een andere analyse, wordt besproken. Men herinnere zich hiervoor dat we het bovenstaande probleem al eens zijn tegengekomen, toen we in hoofdstuk 3 (sectie 3) in een lineaire SPE-analyse de werking van de Compound Stress Rule op samenstellingen van hetzelfde type uitprobeerden. We concludeerden daar dat dat niet zondermeer kon, tenzij deze regel cyclisch werd toegepast. Deze Compound Stress Rule kan, terugkijkend naar (12) en (17) van dat hoofdstuk, worden herkend als een lineaire end-rule met een lineaire vorm van extrametriciteit, en de oplossing van het probleem met de samenstellingen in (4) zou dus op dezelfde manier kunnen worden gevonden. Op de eerste cyclus werkt de w-s end-rule, maar zijn effect gaat totaal verloren door Stray Adjunction van het extrametrische rechterwoord: het resultaat is s-w labeling voor elke tweeledige samenstelling (zie black(board) in (4)). Daarna gaan de cyclische derivaties van de relevante voorbeelden als volgt verder:
| |
| |
We concluderen dat een LCPR-loze analyse van Engelse samenstellingsklemtoon veronderstelt dat afleidingen cyclisch verlopen.
De tweede vraag die we bij aanvang van deze discussie stelden was: hoe verloopt toekenning van klemtoon bij Nederlandse samenstellingen? Kunnen we nagaan of de LCPR daar al dan niet een rol in speelt (een deel van deze discussie kan teruggevonden worden in Neijt & Zonneveld (1981), en Langeweg (1987)). In (6) beneden geven we voorbeelden van Nederlandse samenstellingen.
(6) |
tweeledig: |
|
|
water-bed |
dia-projector |
hoofd-pijn |
post-kantoor |
|
telefoon-gids |
huur-auto |
regen-boog |
melk-fles |
|
buro-lamp |
reis-gids |
|
klem-toon |
speel-goed |
|
strijk-ijzer |
vakantie-land |
slag-room |
giro-cheque |
|
|
vertakking links: |
|
|
[vogelbek]-dier |
[kruiswoord-puzzel]-blad |
|
[slagroom]-taart |
[koopsom-polis]-affaire |
|
[hoofdpijn]-poeder |
[baarmoeder-hals]-kanker |
|
[speelgoed]-trein |
[waterstof-bom]-formule |
|
[golfslag]-bad |
|
[woordgrens-symbool]-deletie |
|
|
vertakking rechts: |
|
|
prent-[briefkaart] |
hoofd-[woord-volgorde] |
|
zwaard-[walvis] |
reserve-[stoom-strijkijzer] |
|
hoofd-[klemtoon] |
baby-[dwerg-schildpad] |
|
paniek-[voetbal] |
kunst-[krans-slagader] |
|
hart-[stilstand] |
huur-[zweef-vliegtuig] |
|
|
vertakking links/rechts: |
|
|
hefschroef-vliegtuig |
hulp-[hefschroef-vliegtuig] |
|
luchtkussen-voertuig |
avond-[voetbal-wedstrijd] |
| |
| |
kernenergie-vraagstuk |
nep-[kunststof-ijsbaan] |
witlof-stamppot |
[witlof-stamppot]-dieet |
ijshockey-doelpunt |
[baarmoeder-slijmvlies]-infectie |
kunststof-ijsbaan |
[luchtkussen-voertuig]-basis |
Net als in het Engels kunnen in het Nederlands samenstellingen gevormd worden van twee of meer leden, en is samenstellingsvorming recursief. We zijn echter vooral geïnteresseerd in klemtoon, en dan valt onmiddellijk een groot verschil op tussen beide talen: hoofdklemtoon van de Nederlandse samenstellingen in (6) ligt altijd op het meest linkse woord, ongeacht de structuur, d.w.z. ongeacht de richting van vertakking. Dit betekent dat het Nederlands en het Engels overeenkomen daar waar de laatste ook initiële hoofdklemtoon heeft; dat is (i) in tweeledige samenstellingen (wáter-bed net als bláck-board), en (ii) in meerledige samenstellingen die rechts niet vertakken (vógelbek-dier net als rádio station manager). Zodra de samenstelling rechts vertakt is het verschil evident: het Nederlands houdt beginklemtoon (prént-briefkaart en héfschroef-vliegtuig), terwijl het Engels dan klemtoon op het voorlaatste woord heeft (via de LCPR, of via extrametriciteit: evening compúter class en community center búilding council).
Er is nu een heel simpele beschrijving voor het Nederlands mogelijk: neem de morfologische structuur als input, en pas de volgende labelings-regel toe, een ‘linksgeoriënteerde end-rule’:
(7) Samenstellingsklemtoon in het Nederlands: label zusjes s-w
Enkele voorbeeld-bomen zijn de volgende:
Deze analyse blijkt het volstrekt te kunnen stellen zonder LCPR, zonder extrametriciteit, en zonder cyclus. Merk ook op dat we met deze labeling een voorspelling doen over de plaats(en) waar zich in Nederlandse samenstellingen bijklemtonen bevinden: deze ligt óf op een s (die niet de DTE is), óf op de minst diep ingebedde w. De lezer zal zelf kunnen nagaan dat dit klopt met de posities waar men in (8) bijklemtonen zou willen plaatsen. We komen in hoofdstuk 13 echter nog terug op bijklemtoon in samenstellingen in verband met onze discussie van ‘ritmische klemtoonverschuiving’.
| |
| |
De taalfeiten in (6) dekken een zeer groot deel van de Nederlandse samenstellingen, en de regel in (7) genereert daarvoor tot op grote hoogte de correcte klemtooncontouren. Niettemin is er uit de literatuur een type samenstelling bekend dat, in tegenstelling tot die van (6), in verband zou kunnen worden gebracht met de LCPR. Het gaat hierbij om het volgende type:
(9) |
stáats-bos |
stáats-beheer |
staats-bósbeheer |
|
ríjks-archief |
ríjks-dienst |
rijks-archíefdienst |
|
kínder-opvang |
kínder-centrum |
kinder-ópvangcentrum |
|
húur-advies |
húur-commissie |
huur-advíescommissie |
|
rádio-omroep |
rádio-orkest |
radio-ómroeporkest |
|
polítie-bedrijf |
polítie-overleg |
politie-bedríjfsoverleg |
|
miliéu-herstel |
miliéu-plan |
milieu-herstélplan |
Uiterste linker delen zoals staats-, rijks-, kinder-, etc. hebben soms de neiging deel uit te maken van constructies die hun klemtoon lijken te ontvangen via een procedure die we ook al zijn tegengekomen voor het Engels in bláckboard en evening compúter class, d.w.z.: in tweeledige samenstellingen klemtoon vooraan, in meerledige rechtsvertakkende op het voorlaatste woord; Langeweg (1987:133) zegt dan ook: ‘Here, however, we find something that does remind us of the LCPR’. Toch veroorzaken de genoemde linkerdelen lang niet altijd het geobserveerde effect voor meerledige samenstellingen, zie de taalfeiten in (10):
(10) |
kínder-speelplaats |
stáats-godsdienst |
rádio-zendtijd |
|
kínder-postzegel |
polítie-tijdperk |
húur-rijtuig |
Het gaat hier volgens ons om een nog niet erg goed begrepen en onderzocht verschijnsel, en, voor zover de woorden van Langeweg voorzichtig geformuleerd zijn, sluiten we ons daarbij aan. We concluderen dat noch in het Engels noch in het Nederlands harde evidentie bestaat voor de LCPR als labelings-mechanisme voor samenstellingen. Voor het Engels bestaat het alternatief van cyclisch werkende extrametriciteit, in het Nederlands figureert een initiële end-rule in het overgrote deel van de voorkomende samenstellingen. Gevallen uit (9) met rijks-, kinder-, etc. als linkerdelen zouden beter moeten worden onderzocht voor er een conclusie uit getrokken kan worden. We komen overigens in hoofdstuk II in een iets ander verband op dit verschijnsel terug.
| |
4. Woordklemtoon
In deze en de volgende sectie richten we ons op de vraag of woordklemtoon (in het Engels respectievelijk het Nederlands) uitsluitsel kan geven over het bestaan van de LCPR. Tot nu toe zijn onze bevindingen weinig bemoedigend voor dit mechanisme, omdat er binnen samenstellingen steeds een alternatief voor handen is. Het Engels lijkt het af te kunnen met extrametriciteit en de cyclus; en in Nederlandse samenstellingen ligt in het normale geval hoofdklemtoon links, wat beschreven kan worden via een eenvoudige s-w end-rule.
We kunnen onze opmerkingen over hoofdklemtoon in woorden beginnen op dezelfde manier als bij de samenstellingen, namelijk met het patroon waarin de LCPR en extrametriciteit uitwisselbaar zijn: prefinale klemtoon. We herinneren ons
| |
| |
van (26) uit hoofdstuk 3, en de daarop volgende discussie, dat dat al heel veel gevallen dekt. We herhalen een aantal typische voorbeelden:
Steeds ligt hoofdklemtoon in de laatste voet, en kan de uniforme woordboom ook uniform w-s gelabeld worden. Merk op dat extrametriciteit cruciaal is, want een finale VC-lettergreep als -tos mag geen voet krijgen via de Main Stress Rule.
Daarna hebben we in dat hoofdstuk opgemerkt dat afwijkingen van dit patroon van drie soorten zijn: (i) klemtoon op de derde van rechts als in cínema en ársenal; (ii) klemtoon op de derde van rechts met finale bijklemtoon, als in pédigrèe, húrricàne en gálahàd; en (iii) finale hoofdklemtoon als in tennessée, magazíne en cigarétte.
Type (i) moet gemakkelijk LCPR-loos te doen zijn, want klemtoon valt bij extrametriciteit van de laatste lettergreep in de finale voet:
Ook het derde type, [+F] gemarkeerd in de LCPR-analyse, moet als het goed is eenvoudig zijn: finale klemtoon op zich pleit al voor een w-s aanpak. Het probleem is hier natuurlijk extrametriciteit, maar extrametriciteit is in het Engels weliswaar regelgebonden, maar niet uitzonderingsloos. We weten dat van woorden als vanilla, manhattan, enz., uit hoofdstuk 3, en zien nu dat het type tennessee op natuurlijke wijze in het patroon past. Het begrip ‘uitzondering op extrametriciteit’ is dus al onafhankelijk gemotiveerd, en het zou een fraai resultaat zijn als de LCPR-loze aanpak ons in staat zou stellen [+F] te elimineren en dat kenmerk terug te voeren op een al bestaande vorm van uitzonderlijkheid. Als we dat inderdaad doen, blijken er twee soorten uitzonderingen op extrametriciteit te zijn: woorden zonder een monosyllabische voet op de laatste lettergreep (d.w.z. met een korte klinker à la vanilla, manhattan), en woorden mét een monosyllabische finale voet, aangebracht via Long Vowel Stressing (tennessee, magazine), of idiosyncratisch gespecificeeerd (cigarette, picturesque). Het gewenste resultaat wordt bereikt zonder LCPR maar met een w-s end-rule, zie (13).
| |
| |
Merk op dat manhattan natuurlijk zijn extrametrische consonant blijft behouden; bij de voorbeelden van de rechter boom staat hetzelfde aangegeven, maar omdat die toch een finale voet krijgen, is dit punt irrelevant voor het afleiden van hun klemtoonpatroon. Dat blijkt uit de volgende derivaties:
Tot zover nog geen problemen; [+F] is vervangen door [-ex]. De echte moeilijkheid zit hem natuurlijk in woorden van type (ii). We hebben hier te maken met niet-vertakkende rechtervoeten, en de rol van de LCPR was in zulke gevallen cruciaal:
Het laatste stadium van deze derivatie laat precies zien wat er fout zou gaan als de LCPR er niet was, en een w-s end-rule in plaats daarvan zou worden aangenomen: elke finale voet zou meteen hoofdklemtoon krijgen.
Toch redt dit de LCPR niet, en Hayes (1981,1982) toont dit aan. Zijn voorstel is in wezen even simpel als afdoende. Laten we in (15) de finale voet gebruiken om extrametriciteit langs omhoog te laten gaan, d.w.z. laten we deze extrametrische voeten ‘onzichtbaar’ houden bij voetlabeling. Iets anders gezegd: extrametriciteit maakt gebruik van de finale monosyllabische voet om ‘te percoleren’, en zijn extrametrische invloed uit te oefenen op het moment dat de woordboom wordt gevormd. Als voeten worden samengenomen is de laatste voet extrametrisch, valt buiten de woordboom, en wordt daarin pas opgenomen via een ‘veralgemeniseerde’ vorm van Stray Adjunction; zie (16):
| |
| |
De voordelen van deze nieuwe aanpak zijn niet gering. Hij stelt ons in staat ogenschijnlijke LCPR-voorbeelden te labelen met een w-s end-rule. De daaruit voortvloeiende uniforme labeling van uniform vertakkende woordbomen betekent een fraaie conceptuele winst ten opzichte van uniforme vertakking maar labeling met de LCPR. Extrametriciteit van de laatste lettergreep blijft regelgebonden, maar monosyllabische voeten behouden die extrametriciteit op woordboom-nivo. Daarvoor werd Stray Adjunction ruimer geformuleerd: hij wordt gevoed door zowel syllabe-extrametriciteit als voet-extrametriciteit.
Beperking van percolatie tot monosyllabische voeten is weliswaar gewenst, maar kan tegelijkertijd worden afgeleid uit een interessant idee. Extrametriciteit mag natuurlijk niet omhooggaan vanuit de zwakke lettergreep van een bisyllabische voet, om die hele voet op woordboom-nivo extrametrisch te maken. Maar dat betekent dat we net zo goed kunnen zeggen dat percolatie altijd optreedt, behalve ‘uit w-posities’. In de literatuur wordt aangenomen dat elke voet een zogenaamd ‘hoofd’ heeft; in een binaire voet is dat de s-lettergreep, in een monosyllabische de enige. Als percolatie is
| |
| |
In de literatuur wordt aangenomen dat elke voet een zogenaamd ‘hoofd’ heeft; in een binaire voet is dat de s-lettergreep, in een monosyllabische de enige. Als percolatie is voorbehouden aan ‘hoofden’, wordt het effect van de LCPR uiteindelijk gedekt vanuit extrametriciteit van de laatste lettergreep.
In de tweede plaats zit er winst in de beschrijving van uitzonderlijke patronen. De [+F] gevallen worden geheranalyseerd, waardoor het [+F]-mechanisme verdwijnt en wordt gereduceerd tot het onafhankelijk benodigde kenmerk van ‘uitzondering op extrametriciteit’. De conclusie lijkt ons dat Engelse woordklemtoon meer dan adequaat kan worden beschreven zonder LCPR, met als alternatief de w-s end-rule, in de geest van de in de inleiding aangehaalde voorstellen van Prince.
| |
5. Nederlandse woordklemtoon zonder LCPR
Men zal zich herinneren uit vorige hoofdstukken dat de Nederlandse versie van de LCPR voor woordklemtoon iets afweek van de Engelse. We beginnen daarom deze discussie van een eventuele LCPR-loze Nederlandse woordklemtoon-analyse voor de duidelijkheid met een herhaling van de Nederlandse LCPR:
(17) |
LCPR voor het Nederlands: |
|
In een configuratie [A B] geldt: |
|
B is s dan en alleen dan wanneer hij |
|
(a) vertakt; |
|
(b) een superzwaar rijm domineert; |
|
(c) [+F] domineert. |
De beschrijvingen (a)-(c) geven in feite de omstandigheden waaronder in het Nederlands hoofdklemtoon ín (a) of óp (b, c) de finale voet voorkomt; het spreekt vanzelf dat bij het zoeken naar een LCPR-loos alternatief juist dit de gevallen zijn die in onmiddellijk aanmerking komen voor een simpele w-s end-rule. De specifieke moeilijkheden verwachten we wanneer hoofdklemtoon niet in de finale voet valt, want net zoals in het Engels liggen daar de interessante gevallen voor een vervanging van de LCPR door extrametriciteit.
Onze tekst zal nu verder als volgt verlopen. In deze sectie scheiden we eerst de onproblematische van de problematische gevallen. Daarna laten we zien hoe volgens ons een LCPR-loze analyse van Nederlandse woordklemtoon er uit ziet. In de volgende sectie bespreken we een variant uit de literatuur die is besproken in Van der Hulst (1984:246-249); uiteindelijk is hij, hoewel voorzichtig, positiever over het resultaat dan wij, en we zullen beneden proberen aan te geven waarom we denken dat de zaken liggen zoals hier gepresenteerd. Uiteindelijk vatten we in sectie 7 de resultaten nog eens samen.
De drie takken (a)-(c) van de LCPR in (17) corresponderen met drie gevallen van een w-s end-rule in een LCPR-loze analyse. In (18), (19) en (20) geven we de overeenkomstige taalfeiten.
| |
| |
De gevallen in (18) zijn vergelijkbaar met het Engelse daytóna: w-s labeling van voeten kan zonder LCPR bij prefinale klemtoon in een binaire voet; de gevallen in (19), daarentegen, zijn niet vergelijkbaar met het type magazíne: voor zover we (tot nu toe) weten heeft het Nederlands géén extrametriciteit, das ook geen uitzonderingen daarop. Onder een w-s end-rule kunnen augurk en president als volstrekt regelmatig worden opgevat. Dit elimineert eigenlijk tamelijk gemakkelijk twee clausules voor w-s patronen uit de LCPR.
Wat overblijft zijn de [+F] gemarkeerde gevallen uit (20), met finale hoofdklemtoon op een VV- of VC-rijm. Hiertoe diende in hoofdstuk 4 een finale monosyllabische voet als ‘drager’, die voor VC-finale woorden werd opgeleverd door de Main Stress Rule, en voor VV-finale woorden idiosyncratisch werd gespecificeerd. Bij afschaffing van de LCPR wordt de w-s end-rule hier automatisch getriggerd, en is ook [+F] niet meer nodig. Dit resultaat lijkt sprekend op dat voor het Engels, in die zin dat ook daar met de eliminatie van de LCPR [+F] automatisch verdween. Dit lijkt mooi, maar toch zitten we met een probleem: de patronen in (18) en (19) zijn regelmatig, die in (20) evident onregelmatig. Dit laatste is wat [+F] keurig voor ons uitdrukte, en we herinneren ons van eerder in dit hoofdstuk dat [+F] niet alleen verdween, maar vervangen werd door een uitzonderingskenmerk met betrekking tot extrametriciteit dat in het Engels onafhankelijk gemotiveerd was. Maar in onze analyse mét de LCPR heeft het Nederlands geen extrametriciteit, dus hoe zit dat? We zullen nu een analyse geven voor de Nederlandse patronen waarin klemtoon niet
| |
| |
In onze analyse van Nederlandse woordklemtoon in het vorige hoofdstuk kunnen de woorden waarin hoofdklemtoon niet binnen de laatste voet valt onderverdeeld worden in twee klassen: de VC-finale woorden, zoals álmanak en gibráltar, en de VV-finale, zoals cánada. Beide keren eindigen de woorden van deze klassen op een monosyllabische voet, en ze vertonen dan ook grote overeenkomsten met Engelse gevallen zoals pédigrèe, húrricàne en gálahàd. We geven in (21) de bomen die bij het VC-finale patroon horen, en in (22) die van het VV-finale patroon.
In de Engelse equivalenten wordt in een LCPR-loze analyse extrametriciteit omhooggepercoleerd vanuit een extrametrisch rijm; maar in het Engels zijn rijmen per regel extrametrisch, en in het Nederlands niet. Hoe zetten we de analogie voort?
De oplossing ligt volgens ons in een onderscheid dat Hayes (1982:269vv.) maakt tussen ‘early’ en ‘late extrametricality’. Alle extrametriciteit die we tot nu toe besproken hebben is ‘vroeg’ in die zin dat hij wordt aangebracht vóórdat de voet-toekenningsregels werken. Die regels worden vervolgens geconditioneerd door de aangebrachte extrametriciteit. Men kan zich echter indenken dat extrametriciteit (ook) kan worden toegevoegd nádat de voetenregels hebben gewerkt. Het voor de hand liggende punt is dan natuurlijk ná de Main Stress Rule maar vóór de woordboom-labeling. Extrametriciteit kan dan via percolatie de woordboomlabeling alsnog beïnvloeden.
Het begrip ‘late extrametriciteit’ komt ons in het Nederlands van pas op de volgende manier. De rijmen van de Nederlandse woorden in (21) en (22) hebben, net als de Engelse in (16), allemaal een monosyllabische finale voet, die kan dienen als drager voor de automatische percolatie van extrametriciteit als de rijmen er onder ‘laat’ als extrametrisch worden aangeduid. Dat kan via regel (23):
(23) Markeer VX-rijmen ‘laat’ als extrametrisch (onder de Periferie Conditie)
VX-rijmen in (23) is een aanzet tot formalisering van VC- en VV-rijmen samen, met uitsluiting van de superzware rijmen; die moeten juist niet extrametrisch worden gemaakt, omdat eindklemtoon daar de regel is. We zullen in hoofdstuk 8 op die formalisering terugkomen. Beschouw nu de derivaties in (24).
| |
| |
(23) Markeer VX-rijmen ‘laat’ als extrametrisch (onder de Periferie Conditie)
VX-rijmen in (23) is een aanzet tot formalisering van VC- en VV-rijmen samen, met uitsluiting van de superzware rijmen; die moeten juist niet extrametrisch worden gemaakt, omdat eindklemtoon daar de regel is. We zullen in hoofdstuk 8 op die formalisering terugkomen. Beschouw nu de derivaties in (24).
Net als in het Engels geldt dat percolatie niet kan plaatsvinden vanuit ‘niet-hoofden’. Regel (23) markeert finale VV ook als extrametrisch rechts in een binaire voet, maar omdat zo'n rijm juist daar geen hoofd is, kan nooit een binaire woordfinale voet als gevolg daarvan in zijn geheel als extrametrisch worden gekenmerkt. Zie (25).
De analogie met het Engels is verder perfect in die zin dat alle woorden die tot voor kort [+F] waren gespecificeerd, nu uitzonderingen zijn op regel (23). [+F] is dus verdwenen, en net als in het Engels vervangen door [-ex]; de w-s end-rule genereert
| |
| |
dan klemtoon op de finale voet, zoals aangegeven in (12b). De onregelmatigheid van deze vormen wordt dus nog steeds correct verantwoord. Voor de overzichtelijkheid geven we in (26) een samenvatting van de vertaling van oude idiosyncratieën in het nieuwe systeem:
(26) |
|
-VV |
-VC |
-VV |
|
canada |
klarinet |
chocola |
|
eskimo |
krokodil |
relikwie |
|
|
(a) |
lex.voet |
[+F] |
lex.voet en [+F] |
|
(b) |
lex.voet |
[-(23)] |
lex.voet en [-(23)] |
We concuderen dat het mogelijk is in het Nederlands een analyse van woordklemtoon te geven zonder de LCPR. Regel (23) ‘vervangt’ hem in feite, maar de winst is net als in het Engels aanzienlijk: uniforme labeling van uniform vertakkende bomen, en eliminatie van het [+F] kenmerk.
| |
6. Een alternatief
Naar aanleiding van een discussie die wordt gevoerd in Van der Hulst (1984: 248-249), en van wat we hier in de vorige sectie hebben uitgewerkt als LCPR-loze analyse van Nederlandse woordklemtoon, rijst er een vraag die de moeite waard is om kort te behandelen: wat is het effect als we, in plaats van ‘late’ extrametriciteit, toch proberen ‘vroege’ extrametriciteit door te zetten in een analyse zonder LCPR? We hebben er in hoofdstuk 4 op gezinspeeld dat finale voeten en extrametrische lettergrepen in het Nederlands voor een groot deel uitwisselbaar zijn, maar voor de eerste gekozen omdat ze ‘onafhankelijk gemotiveerd’ waren als mechanisme voor uitzonderlijke patronen: we wezen daarbij op het uitzonderlijke chocolá patroon met finale klemtoon op VV; op het semárang patroon met onverwachte prefinale klemtoon op VV bij finale VC (waarvan we de discussie uitstellen tot hoofdstuk 9), en op een uiteenzetting in dit hoofdstuk, die nu gaat volgen. We geloven dat er uit de analyse van de vorige sectie inderdaad een argument tegen vroege toekenning van extrametriciteit, d.w.z. in een stadium vóór voet-toekenning, te halen is. We concentreren ons op VV- en VC-finale woorden, omdat daarin de kern van de redenering zit.
Beschouw eerst opnieuw VV-finale woorden met pre-prefinale klemtoon, als we hun laatste lettergreep niet lexicaal voorzien van een idiosyncratische finale voet maar van een extrametrische laatste lettergreep. We herhalen structuren uit (6) van hoofdstuk 4.
VV-finale woorden met klemtoon op de derde van rechts, zoals cánada worden gespecificeerd met een idiosyncratisch extrametrische laatste lettergreep. Het
| |
| |
prefinale patroon, dat vele malen frequenter is, wordt opgeleverd zonder die extrametriciteit. Een w-s end-rule heeft geen moeite met de woordboom-labeling.
Beschouw vervolgens VC-finale woorden, en we herinneren ons hun patroon: prefinale klemtoon bij prefinale VC, pre-prefinale klemtoon bij prefinale VV. De crux bij de voorbeelden is dat zonder extrametriciteit de (zwaartegevoelige) klemtoonregel altijd een monosyllabische finale voet boven VC produceert, maar dat dat onder alle omstandigheden voorkomen moet worden, omdat de w-s end-rule zo'n voet zal aangrijpen voor finale hoofdklemtoon.
Maar zonder de LCPR kan wel het klemtoonpatroon van VC-finale woorden worden opgeleverd als aan de grammatica, onder de Periferie Conditie, een ‘vroege’ extrametriciteit-toekennende regel wordt toegevoegd: ‘VC is extrametrisch’.
Het verschil tussen VV-finale woorden aan de ene kant en VC-finale aan de andere is nu evident: bij de eerstgenoemde hebben alleen idiosyncratische gevallen extrametriciteit, bij het tweede type alle (bij het VC-type zijn er slechts idiosyncratische uitzonderingen op extrametriciteit: alle gevallen met eindklemtoon, zoals klarinét).
We kunnen niet anders zeggen dan dat deze analyse de klemtonen genereert op de goede plaatsen. Niettemin zijn er een aantal verschillen met de analyse zonder ‘vroege’ extrametriciteit uit de vorige sectie. Regelgebonden ‘vroege’ VC-extrametriciteit is vergelijkbaar met regelgebonden ‘late’ extrametriciteit voor VX-rijmen uit de vorige sectie, maar referentie naar VX-rijmen is binnen onze analyse van de Nederlandse syllabestructuur een verwijzing naar een ‘natuurlijke klasse’ (VV en VC samen); referentie naar alleen VC-rijmen is dat zeker niet. Voor de klasse woorden op VV gebruikt de bovenstaande analyse idiosyncratische extrametriciteit, en die uit de vorige sectie idiosyncratische monosyllabische voeten. Maar we hebben wel geprobeerd onafhankelijke evidentie te geven voor de plausibiliteit van het laatste mechanisme, terwijl zulke evidentie voor extrametriciteit ons niet bekend is. Het derde, en niet onbelangrijkste verschil, zit hem volgens ons in het overzicht dat we aan het eind van de vorige sectie hebben gepresenteerd voor de verschillende
| |
| |
markeringen van uitzonderlijke groepen woorden. We herhalen dat overzicht hier, en voegen er het effect van het huidige alternatief aan toe onder (c).
(30) |
|
-VV |
-VC |
-VV |
|
canada |
klarinet |
chocola |
|
eskimo |
krokodil |
relikwie |
|
|
(a) |
lex.voet |
[+F] |
lex.voet en [+F] |
|
(b) |
lex.voet |
[-(23)] |
lex.voet en [-(23)] |
|
(c) |
[+ex] |
[-ex] |
lex.voet |
De systemen in (a) en (b) hebben een opvallende eigenschap gemeen die (c) niet heeft. In (a)/(b) wordt klemtoontoekenning bij uitzonderlijke woorden gestuurd door een binair systeem van twee uitzonderingskenmerken dat vier typen woorden oplevert: het type almanak is volstrekt regelmatig, bij afwezigheid van beide kenmerken; de typen klarinet en canada zijn relatief onregelmatig, met elk één kenmerk; en het type chocola is het onregelmatigst, met beide kenmerken. Deze schaal lijkt ons gemotiveerd in die zin dat we dit laatste type inderdaad als het meest uitzonderlijke zouden willen beschouwen. Die gedachte is voor een deel gebaseerd op de lagere frequentie van beklemtoonde finale VV, maar daarnaast ook op een iets interessantere overweging: VV in het Nederlands telt binnen het zwaartegevoelige systeem als zwakker dan VC, en de schaal van (a)-(b) drukt uit dat hoofdklemtoon op het zwakkere type VV-rijm ook uitzonderlijker is dan op VC.
In (c) worden opnieuw vier typen woorden opgeleverd: almanak weer regelmatig, en de overige met de aangegeven uitzonderingskenmerken. Maar de soorten uitzonderlijkheid verschillen per woordklasse; voor de onderlinge evaluatie van deze verschillende soorten is ons geen procedure bekend, en we zouden er ook niet zo gauw een kunnen verzinnen die niet ad hoc is. Uit het systeem zelf volgen derhalve geen voorspellingen over gradaties van uitzonderlijkheid. Voor zover dat wel zou moeten, prefereren we opnieuw (a) en (b) boven (c), en vervolgens (b) boven (a) om de in dit hoofdstuk aangegeven redenen.
| |
7. Conclusies
In dit hoofdstuk hebben we geprobeerd een evaluatie te geven van één controversieel aspect van de door ons in hoofdstuk 4 opgestelde analyse van Nederlandse woordklemtoon: de LCPR. We hebben dit mechanisme getoetst op de terreinen waar de LCPR werkzaam was, d.w.z. boomlabeling in samenstellingen en woordboomlabeling bij ongelede woorden, om te zien of er betere beschrijvingen voor handen waren zonder LCPR. We vergeleken het Engels met het Nederlands, omdat klemtoonbeschrijvingen van de eerste taal de bron zijn van de LCPR.
Het Engels blijkt, zoals al in de recente literatuur is gesuggereerd, uiteindelijk zonder LCPR te kunnen, met als alternatief een w-s end-rule, die in samenstellingen waarschijnlijk cyclisch werkt met behulp van extrametriciteit, en in woorden wordt geconditioneerd door extrametriciteit, of uitzonderingen daarop. Voordelen van de analyse bleken de relatie tussen uniforme vertakking en uniforme labeling, en de eliminering van het ad hoc kenmerk [+F] van Liberman & Prince.
Voor het Nederlands komen we tot dezelfde conclusie. In samenstellingen werkt een s-w end-rule waarvoor geen LCPR behoeft te worden gepostuleerd,
| |
| |
(alhoewel een kleine groep qua klemtoonpatroon aan de LCPR doet denken; deze zou echter beter onderzocht moeten worden). Voor Nederlandse woordklemtoon hebben we een analyse gegeven zonder LCPR, die gebruik maakt van het begrip ‘late extrametriciteit’ en van voetstructuur, in plaats van ‘vroege extrametriciteit’. Naast de bovenstaande voordelen, hebben we als evident voordeel van onze LCPR-loze analyse de coherente beschrijving van afwijkende patronen genoemd die uit onze voorstellen volgt.
| |
Vraagstukken
1. Leg in algemene termen uit wat de rol is van de LCPR als labelingsmechanisme in talen als het Engels en het Nederlands, en wat zijn theoretische status is.
2. Geef bomen met labeling van de Nederlandse samenstellingen hártstilstand, íjshockeydoelpunt, en spéelgoedhefschroefvliegtuig.
3. Geef een metrische afleiding van het Engelse woord pédigrèe in een LCPR-loze analyse.
4. Leg uit wat de rol is van de LCPR bij de klemtoontoekenning in Nederlandse woorden als álmanak en gibráltar. Hoe gaat volgens dit hoofdstuk de klemtoontoekenning zónder LCPR?
5. Leg het belang uit voor de tekst van dit hoofdstuk, dat laatste lettergrepen in het Nederlands niet reduceren.
|
|