| |
| |
| |
Hoofdstuk 3: Woordklemtoon metrisch
1. Inleiding
In de jaren na 1968 stimuleerde SPE de generatieve fonologie op twee manieren. Aan de ene kant werd een reeks talen met succes geanalyseerd in het door Chomsky & Halle uitgezette kader. Maar aan de andere kant konden, juist doordat SPE op een groot aantal punten zo expliciet mogelijk was geweest, zwakke plekken in de theorie worden onderkend die bij verdere bestudering de bron van nieuwe impulsen voor het generatief-fonologisch onderzoek werden. Een verzameling nauw aan elkaar gerelateerde problemen bleek halverwege de jaren zeventig te convergeren rond SPE's beschrijving van ‘prosodische’ processen, zoals vocaalharmonie, toon, klemtoon, en verschijnselen waarin syllabestructuur een rol speelde. Nieuwe voorstellen op deze gebieden werden geformuleerd in papers, artikelen en dissertaties van M.I.T.-promovendi en anderen, zoals Williams, Leben, Goldsmith, Clements en Vergnaud. Een van deze werken was het proefschrift van Mark Liberman (1975), dat voor een groot deel over klemtoon ging, ‘worked out in cooperation with Alan Prince’ (p.8a). In een aanzienlijk omgewerkte versie kwamen deze ideeën vervolgens terecht in Liberman & Prince (1977), dat beschouwd kan worden als het werk dat de grote overgang vormt met betrekking tot analyses van klemtoon van SPE naar de metrische fonologie. Visueel kan deze overgang worden uitgedrukt als het optreden van ‘bomen’, d.w.z. hiërarchische structuur. Tot dan maakten analyses uitsluitend gebruik van links-rechts informatie in reeksen klanken (wat we boven ‘strict segmenteel’ en ‘lineair’ hebben genoemd) en, zonodig, categorieaanduidingen bij gelabelde haken. Maar er zit natuurlijk veel meer vast aan deze theoretische overgang: de metrische aanpak gaf een ‘nieuwe conceptie’ of, zoals Prince (1980:557-9) zegt, ‘a change of
notion’, en hij vervolgt: ‘A possible (if uninvited) reading of Liberman & Prince (1977) would be that it offers - merely - a pleasant new algorithm for distributing the familiar phonetic properties of stress (0,1,2,3,...). A deeper possibility is that metrical theory involves a fundamental revision in the notion of phonetic representation: it changes our ideas about what the “familiar phonetic properties” are.’ (De gedachtensprong die het werk van Liberman & Prince representeert, hebben we elders al eens vergeleken met de sprong die nodig is om de volgende bekende puzzel op te lossen: maak vier driehoeken met zes lucifers; de crux zit hem in het denken in een nieuwe dimensie). Over het allereerste stadium van deze ‘change of notion’ gaat de tekst van dit hoofdstuk.
Liberman & Prince geven een metrische heranalyse van de beschrijving van het Engels uit SPE, maar, belangrijker, daarnaast komen ze met oplossingen voor een aantal fundamentele bezwaren tegen de manier waarop SPE het verschijnsel klemtoon aanpakte. Zowel deze bezwaren als de alternatieven zullen we beneden bespreken, in sectie 2 en 3. Hoewel Liberman & Prince een uitgebreide beschrijving geven van Engelse woordklemtoon in het metrische kader, kiezen we hier in de tweede helft van dit hoofdstuk voor een analyse op dit gebied uit het proefschrift van Hayes (1980), die na Liberman & Prince een nieuwe stap voorwaarts zette. Hoewel een aantal van zijn ideeën worden voorbereid in werk van Vergnaud & Halle (1978) en Selkirk (1980b), is de grote waarde van zijn werk dat het de metrische fonologie tilde naar het nivo van de
| |
| |
universalia, waarbij belangrijke rollen waren weggelegd voor begrippen als ‘parameter’ en ‘natuurlijk klemtoonsysteem’ (op de achtergrond en betekenis daarvan zullen we uitgebreider terugkomen in hoofdstuk 6). Voor een eerste idee van de universeel meest voorkomende patronen verwijst Hayes naar het door ons in hoofdstuk 1 genoemde artikel van Hyman (1977), waarin laatstgenoemde een inventaris geeft van klemtoonpatronen die zoal in natuurlijke talen voorkomen. Hij komt tot de conclusie dat door talen gebruikte klemtoonregels vallen binnen een aantal vaste en heel beperkte typen. Hayes' bijdrage is om vanuit deze inventaris een metrische theorie over klemtoonsystemen in natuurlijke talen op te stellen. Behalve dat we in hoofdstuk 6 speciaal aandacht zullen besteden aan de achtergrond van deze theorie, zullen we daar ook een aantal van die soms zeer uitheemse talen behandelen die de verschillende onderdelen ervan illustreren. Hier kunnen we voorlopig vermelden dat in het systeem van Hayes in elk geval het volgende geldt: klemtoonregels in natuurlijke talen vallen in de eerste plaats uiteen in soorten waarin (a) klemtoon volgens een vast patroon ‘overal in het woord’ terecht kan komen, of (b) klemtoon volgens een vast patroon slechts kan voorkomen ‘aan de uiterste rand van woorden’. We herkennen hier het verschil tussen talen waarin, in termen van het eerste hoofdstuk, klemtoon níet respectievelijk wél demarcatief is. In de tweede plaats kunnen klemtoonsystemen al of niet rekening houden met begrippen als ‘zwak vs. sterk cluster’, hoewel de metrische fonologie in feite denkt in termen van (zwakke of sterke) lettergrepen (we komen daar beneden uitvoerig op terug). Het Engels en het Nederlands behoren in deze visie tot de groep talen waarin klemtoon ligt in een beperkt domein aan de rechterrand van het woord (het zijn ‘gebonden’ talen), en waar het verschil
tussen zwakke en sterke lettergrepen een rol speelt (ze zijn ‘kwantiteitsgevoelig’). Zulke noties behoren tot de ‘parameters’ waarvan Hayes in zijn metrische theorie gebruik maakt.
We zullen hier niet precies de historische lijn van SPE, via Liberman & Prince naar Hayes volgen, maar zullen twee zaken bespreken: de reden waarom de metrische fonologie als opvolger van de SPE-theorie is te prefereren, en een overzicht van wat een metrische analyse van klemtoon inhoudt voor ‘kwantiteitsgevoelige gebonden’ talen als het Engels en het Nederlands. Een gedetailleerde analyse van Nederlandse woordklemtoon volgt in hoofdstuk 4.
| |
2. Moeilijkheden met lineaire klemtoon analyses
Met erkenning van de fraaie aspecten van SPE's analyse van Engelse klemtoon, volgt uit het werk van Liberman & Prince en Hayes dat het lineaire kader waarin die analyse plaatsvond een aantal vragen opwierp die niet alleen om een antwoord vroegen, maar ook moeilijk in dat kader te beantwoorden waren.
We zullen vijf terreinen bespreken waarop zulke vragen rezen. Het gaat achtereenvolgens om de kracht van de theorie met betrekking tot ‘mogelijke en onmogelijke’ fonologische regels; het verband tussen disjunctiviteit van de expansies van de Main Stress Rule en parentheses; het gebruik van geconditioneerde variabelen (zogenaamde ‘crucial variables’) in klemtoonregels; het gebruik en de interpretatie van het fonologische kenmerk ‘stress’; en de cluster-aanpak van zwaartegevoelige klemtoonverschijnselen in SPE vergeleken met een lettergreep-aanpak.
Een punt dat al vroeg tegen de SPE-theorie werd ingebracht, betreft de nogal ruime mogelijkheden die deze biedt voor het uitschrijven van ‘onmogelijke’ fonologische regels, met betrekking tot klemtoon, maar lang niet alleen op dat gebied. McCawley (1973) geeft hiervan in een kritisch artikel een aantal voorbeelden, en wij kunnen die hier parafraseren met regels zoals die in (1).
| |
| |
(1) |
(a) |
V → [1stress]/ _ [-rond] C0 ([-rond] C0)] |
|
(b) |
V → [+rond]/ _ ((V. C01) V. C01)] |
Regel (a) is een klemtoonregel die rekening houdt met de ongerondheid van klinkers rechts van de focus; regel (b) is een vocaalrondingsregel die werkt volgens het zwakke cluster-principe. Beide regels zijn formeel mogelijk in de SPE regeltypologie, maar het is uitermate onwaarschijnlijk dat ze ooit in natuurlijke talen zullen voorkomen; in die zin zijn ze ‘onmogelijk’, en het is een zwak aspect van het SPE-kader dat er geen manier is om ze uit te sluiten, of als vreemd te markeren. We kunnen dit punt ook in verband brengen met onze opmerking halverwege het vorige hoofdstuk met betrekking tot de taalspecifieke manier waarop het demarcatieve karakter van de Engelse klemtoonregel is geformaliseerd: de Main Stress Rule geeft door zijn formulering aan dat hoofdklemtoon op eer van de laatste drie klinkers ligt, maar de regel had formeel gezien net zo goed de laatste acht klinkers kunnen bestrijken, hoewel dat niet onder het intuïtieve begrip demarcatief valt, en niet in natuurlijke talen voorkomt. Er is duidelijk iets mis met de mogelijkheden die SPE voor taalspecifiek regelschrijven openlaat.
De disjunctiviteit van de subregels van de met parentheses afgekorte Main Stress Rule was boven een weerkerend thema. Toch was deze eigenschap niet onproblematisch in de periode na SPE. Liberman & Prince (1977) observeren dat dit type disjunctiviteit alleen geldt voor klemtoonregels: ‘such a notation is not motivated for rules assigning other phonological features’ (p.263). Zij verwijzen hiervoor in een voetnoot naar het standaard tegen-voorbeeld van Kiparsky (1973) tegen de samenhang tussen parentheses en disjunctiviteit. Hoewel het hier het tamelijk exotische Karok betreft, een Indiaanse Hokan-taal gesproken in een gebied aan de noordkust van Californië, is het voorbeeld simpel genoeg om kort door te nemen.
Volgens Kiparsky, die zich baseert op taalfeiten van Bright (1957), heeft het Karok ‘a rule turning s into š after a front vowel or y, where a consonant may optionally intervene. Examples are given in [2(a)]:
[2(a)] |
mu |
“his” |
?u |
“he” |
níkšup |
“I pointed” |
|
múspaka |
“his money” |
?úskak |
“he jumps” |
ye.pša |
“good ones” |
|
išpuka |
“money” |
iškak |
“jump” |
|
We have, then, the rule in [2(b)]:
But the two rules must apply conjunctively, as is clear from examples like ?íššaha “water” versus vássih “back”.’ Bij disjunctieve toepassing van de expansies zou in het ‘water’-voorbeeld alleen de rechter van beide s-en gepalataliseerd worden. Als de koppeling van disjunctiviteit aan parentheses alleen geldt voor klemtoonregels, rijst de vraag wat er zo bijzonder aan klemtoon is dat deze situatie veroorzaakt. Straks zullen we verder uitleggen hoe in een metrische klemtoonanalyse de effecten van parentheses (‘langste eerst’ en ‘disjunctiviteit’) worden verantwoord.
Bezwaren tegen het gebruik van ‘geconditioneerde’ variabelen in klemtoonregels hebben direct te maken met het verschijnsel van Stress Lowering dat, zoals we in het
| |
| |
vorige hoofdstuk hebben gezien. In SPE is Stress Lowering een universeel automatisme dat, elke keer als [1stress] door een klemtoonregel wordt toegekend, in werking treedt. In Halle wordt dit verschijnsel toegeschreven aan de Compound Rule, die weliswaar vacueus [1stress] omzet in [1stress], maar door die formele eigenschap als effect de Stress Lowering Convention aanroept. We herhalen hier in (3) nog eens de Compound Rule, met twee typische voorbeelden.
Het mooie van deze analyse van Halle zit hem in de verregaande generalisaties die hij bereikt over (Engelse) hoofd- en bijklemtoon; dit keert terug in de metrische analyse van het Engels verderop in dit hoofdstuk. Het zwakke zit hem echter in twee punten: in de eerste plaats de conditie op Q in regel (3), in de tweede plaats de interactie tussen regel (3) en de Stress Lowering Convention. We behandelen deze bezwaren in die volgorde.
Het vervelende van regelspecifieke condities zoals de bovenstaande is dat ze de geobserveerde situatie rechtstreeks beschrijven zonder verder uit te leggen waaróm de zaken zo liggen. Gedurende een korte periode zijn ze erg populair geweest in theoretische artikelen over regeltoepassing, en er zijn wel pogingen gedaan om hun gebruik te veralgemeniseren (te ‘veruniversaliseren’). Eén daarvan, de zogenaamde ‘Relevancy Condition’, zei bijvoorbeeld dat een conditie op de inhoud van een variabele altijd de inhoud van de focus van de regel ontkent, in dit geval: ‘Q ≠ [1stress]’, en dat is precies wat we hier nodig hebben. Verder onderzoek naar de bruikbaarheid van deze hypothese heeft echter alleen maar tot moeilijkheden geleid, met name op het gebied van niet-klemtoon regels (voor verdere discussie verwijzen we naar Howard (1972), Jensen (1974) en Odden (1977)). De conclusie lijkt te zijn dat de mogelijkheid om universeel condities te zetten op variabelen zoals Q alleen goed werkt, of zelfs alleen geldt, voor klemtoonregels; als dat zo is, rijst weer vraag wat er zo bijzonder aan klemtoon is dat deze situatie veroorzaakt.
Het tweede bezwaar tegen Halles generalisatie over hoofd- en bijklemtoon betreft de interactie tussen de Compound Stress Rule en de Stress Lowering Convention. Zoals we al opmerkten is de eerste zo ingericht dat hij de tweede ‘triggert’, waarbij het effect is dat de klinker van de focus onaangetast blijft ([1stress] → [1stress]), maar dat er veranderingen optreden elders in het woord, eventueel meerdere (en in feite een potentieel oneindig aantal) malen. Deze interactie is, zoals we in het vorige hoofdstuk hebben opgemerkt, de formalisering van het ‘culminatieve’ karakter van klemtoon. Op zich is dit fraai in die zin dat deze universele eigenschap ook door een universele conventie wordt uitgedrukt. Er is echter ook een duidelijk nadeel: de interactie tussen een betekenisloze regel en een universele conventie met zo'n
| |
| |
‘oneindig’ bereik is slechts bekend van het kenmerk [1stress], en komt verder in de fonologie niet voor. Dat is daarom dan ook verdacht.
Minstens drie vragen rijzen met betrekking tot het gebruik dat SPE maakt van het kenmerk ‘stress’. Chomsky & Halle houden zich in hun boek overal aan de hypothese dat ‘features are binary’ (p.65). Deze hypothese is op dat moment al zo'n dertig jaar oud en oorspronkelijk afkomstig van Roman Jakobson. Binariteit wil zeggen dat kenmerken een plus-waarde hebben bij aanwezigheid van de betreffende eigenschap (bijvoorbeeld [+rond]), en een min-waarde bij afwezigheid ervan ([-rond]). We zijn boven echter al de situatie tegengekomen waaruit blijkt dat het kenmerk ‘stress’ zich in SPE hier niet aan houdt. Er wordt een hoofdklemtoon geselecteerd en door de Stress Lowering Convention wordt bijklemtoon gecreëerd; alle overige klinkers in het woord hebben geen klemtoon. Dit laatste is gemakkelijk uit te drukken als [-stress], maar er zijn blijkbaar meerdere ‘graden’ van [+stress], wat in een binair systeem eigenlijk niet kan. Chomsky & Halle stappen hier over heen, en noteren deze graden als respectievelijk [1stress] en [2stress]. Maar daarmee schendt ‘stress’ als niet-binair kenmerk wel het binaire karakter van het fonologische feature-systeem.
Een hiermee samenhangende vraag is deze. Het zal duidelijk zijn dat het kenmerk [2stress] (zeg, ‘bijklemtoon’), alleen maar kan voorkomen als elders in het woord een [1stress] staat. Een eenlettergrepig woord kan, in isolatie, nooit het kenmerk [2stress] op zijn énige klinker hebben. Ook hierin verschilt ‘stress’ als kenmerk van alle andere, waar een dergelijke beperking niet geldt. ‘Normale’ features worden gedefinieerd ‘strictly in terms of an opposition with a different feature specification that could have occurred in the same segmental position’ (Liberman & Prince:p.262). Dit betekent dat in een eenlettergrepig woord de enige klinker best [+lang] of [-lang] kan zijn, of [+rond] of [-rond], maar niet zomaar [2stress], want die ‘waarde’ kan slechts bestaan bij de gratie van een [1stress]. Dit maakt ‘stress’ in tegenstelling tot alle andere kenmerken een relationeel kenmerk.
De derde vraag die rijst met betrekking tot het kenmerk ‘stress’ heeft te maken met de ‘fonetische interpretatie’ die uiteindelijk gegeven moet worden aan de verschillende waarden die de klemtoonregels hebben opgeleverd. Er zijn situaties waarin meerdere bijklemtonen met ‘hetzelfde klemtoongetal’ (zoals [2stress]) kunnen optreden, en situaties waarin de waarden nog veel verder kunnen oplopen dan tot ‘2’; de vraag is wat nu precies uitkomsten als meerdere keren [2stress], of [3stress], [4stress], etc. als ‘instructies aan de spraakorganen’ of als ‘meetbaar geluid’ betekenen. Het gaat hier om ingewikkelder gevallen dan we tot nu toe zijn tegengekomen, en we bespreken hier een voorbeeld van die situatie waarin meerdere gevallen van bijklemtoon in een woord voorkomen. De nog lagere klemtoongraden komen straks aan de beurt bij de behandeling van samenstellingen (zie (14) beneden).
In het vorige hoofdstuk hebben we gevallen zoals pédigrèe en húrricàne besproken (zie (8) daar) als voorbeelden van de Alternating Stress Rule; vervolgens hebben we daar de klemtoon-procedure van Halle voor deze woorden (1973a) uitgelegd. Men zou zich ook voor kunnen stellen dat woorden lang genoeg zijn om twee keer naar links (‘iteratief’) de Alternating Stress Rule te ondergaan, waarna de Compound Stress Rule de hoofdklemtoon selecteert. In (4) hier beneden staan zulke voorbeelden met hun klemtoonpatroon aangegeven:
(4) |
àpalàchicóla |
cònfidèntiálity |
òriéntalìze |
|
ònomàtopóeia |
ànalỳzabílity |
plàtitúdinìze |
|
hèmochròmatósis |
còmprehènsibílity |
dìabólifỳ |
|
hàmamèlidánthemum |
èncephàlomỳelítis |
rèassímilàte |
| |
| |
Uit de drie (of zelfs meer) beschikbare [1stress]-en selecteert de Compound Stress Rule de meest rechtse als die niet op de laatste klinker valt; en de op een na rechtse als de rechtse wel op de laatste klinker valt. Wat dit oplevert zijn bijklemtonen die zich of allemaal links van de hoofdklemtoon bevinden, of links en rechts ervan. Hun interpretatie is steeds ‘minder dan hoofdklemtoon maar meer dan geen klemtoon’, maar dat kan nog een enorme hoeveelheid verschillende dingen betekenen. Vergelijken we het met bijvoorbeeld het kenmerk [+rond]: dit is een specifieke instructie voor lipronding bij de vorming van een ‘ronde’ klank, dat wil zeggen, een heel ‘locale’ instructie die met betrekking tot zijn fonetische details afhankelijk kan zijn van de klanken in de onmiddellijke omgeving (die binnen dezelfde lettergreep), maar niet - in elk geval niet in talen als het Nederlands en het Engels - van de aanwezigheid van wel of niet ronde klanken ver weg in het woord; ‘bijklemtoon’ is een veel minder locale instructie, omdat hij slechts fonetisch kan worden geïnterpreteerd op grond van het klemtoonpatroon van het hele woord. Deze conclusie maakt klemtoon een niet-locaal kenmerk in het SPE-kader, en men zou opnieuw graag willen weten waarom dat zo is.
Het laatste punt dat we hier behandelen betreft een opmerking die naar aanleiding van de in SPE voorgestelde klemtoonanalyse van vele zijden werd gemaakt: klemtoon in SPE zou ten onrechte gebaseerd zijn op ‘clusters’ in plaats van op ‘lettergrepen’. Men herinnere zich uit het vorige hoofdstuk de functie van het verschil tussen zwakke en sterke clusters:
(5) |
amér-ic-a |
zwak cluster |
: ic |
(korte klinker + medeklinker) |
|
ambíg-u-ous |
zwak cluster |
: u |
(onderliggend korte klinker) |
|
mess-í-ah |
sterk cluster |
: [ay] |
(lange klinker) |
|
ar-én-a |
sterk cluster |
: [iyn] |
(lange klinker + medeklinker) |
|
ag-énd-a |
sterk cluster |
: end |
(korte klinker + medeklinkers) |
In termen van syllabestructuur kan nu hetzelfde verschil als volgt worden gemaakt:
(6) |
amé-ri-ca |
zwakke syllabe |
: C-i |
(korte klinker) |
|
ambí-gu-ous |
zwakke syllabe |
: C-u |
(onderliggend korte klinker) |
|
mes-sí-ah |
sterke syllabe |
: C-[ay] |
(lange klinker) |
|
a-ré-na |
sterke syllabe |
: C-[iy] |
(lange klinker) |
|
a-gén-da |
sterke syllabe |
: C-en |
(korte klinker + medeklinker) |
Toch maakt SPE geen gebruik van lettergreepstructuur maar van clusters, en in feite moet deze cluster-theorie dan ook zo worden geïnterpreteerd dat hij aantoont dat de fonologische theorie zonder het begrip syllabe kán: de lettergreep is, als hij bestaat, een fonetische notie die geen rol speelt in fonologische beschrijvingen.
Deze situatie veranderde drastisch met het M.I.T.-proefschrift van Kahn (1976), die vooral op grond van niet-klemtoon verschijnselen het nut aantoonde van de lettergreep in fonologische analyses. Een voorbeeld uit dit proefschrift bespreken we hier kort: het verschijnsel van verlies van postvocalische r in het Amerikaans Engels. Kahns regel staat in (7), representatieve taalfeiten in (8).
| |
| |
De r valt weg, niet per se als hij op het eind van een woord of lettergreep staat, maar als hij met de voorafgaande klinker in één lettergreep zit. In het voorbeeld ‘the ba/-r is’ is de r in ‘fluent speech’ gehersyllabificeerd naar rechts, onmiddellijk vóór een vocaal. Regel (7) wordt dan gebloed.
Een zo mogelijk nog belangwekkender resultaat van Kahns proefschrift is echter dat hij niet alleen aantoont dat syllabestructuur een rol speelt in de formulering van fonologische processen, maar ook dat die structuur niet lineair is uit te drukken met behulp van syllabe-‘grenzen’, zoals de daarvoor populaire $: er is hiërarchische structuur nodig, dat wil zeggen: ‘bomen’, zoals in (7). Zijn argument daarvoor draait om de notie ‘ambisyllabiciteit’, en het komt voor in de volgende passage (1976:33): ‘There need not correspond to every pair of adjacent syllables a well-defined syllable boundary. For example, as opposed to a word like atlas, where the boundary between syllables is uncontroversial, it would seem completely arbitrary to insist that hammer contains a syllable boundary either before or after the [m]. [...] it makes sense to speak of hammer as consisting of two syllables even though there is no neat break in the segment string that will serve to define independent first and second syllables’. Een paar structuren à la Kahn, rekening houdend met ambisyllabiciteit, zijn die in (9):
Kahn presenteert de volgende vergelijking met betrekking tot syllabestructuur en ambisyllabiciteit (1976:34): ‘As an analogy to this view of syllabic structure, one might consider mountain ranges; the claim that a given range consists of, say, five mountains loses none of its validity on the basis of one's inability to say where one mountain ends and the next begins’.
Na Kahn is het idee van syllabestructuur in hiërarchische vorm geaccepteerd, hoewel ambisyllabiciteit op zich geen oncontroversiële notie is (we maken er in dit boek ook geen gebruik van, zoals men zal merken). Maar het alternatief van lineaire syllabegrenzen raakte sowieso in onbruik met het weren van alle grenssymbolen uit de fonologie en morfologie, op grond van werk van Kiparsky (1979), Selkirk (1980a), en anderen.
Met betrekking tot klemtoon waren Kahns conclusies toch al niet onwelkom. Bekend waren SPE-feiten zoals die in (10a), die tot formele complicaties leidden van het begrip ‘zwak cluster’ (we voegen vergelijkbare gevallen uit het Nederlands toe):
(10)(a) |
Engels: |
|
(b) |
Nederlands: |
|
|
vértebra |
péregrin |
|
mímicry |
héracles |
|
álgebra |
ádequate |
|
álbatros |
dámocles |
|
ímmigrant |
lúdicrous |
|
hálitran |
sóphocles |
|
cérebral |
éloquent |
|
kólibrie |
rátaplan |
|
solíloquy |
recálcitrant |
|
sánhedrin |
sássafras |
| |
| |
Klemtoon zou hier niet een VCC-cluster niet mogen passeren (zie agénda), en SPE merkt dan ook op: ‘Clearly, we are leaving unexpressed an important generalization, namely, that in many different respects, consonant-liquid and consonant-glide strings function as a single consonant’; en concludeert dat dit ‘indicates that we have failed to capture important properties of strong and weak clusters and thus points to a defect in our theory that merits further attention’ (p.241). Maar dat defect kan teruggevoerd worden tot het feit dat SPE niet werkt met syllabe-structuur: in syllabetermen zijn de prefinale lettergrepen van de woorden in (10) zwak, en kan álgebra worden vergeleken met américa, en rátaplan met pórtugal.
Beneden zullen we in onze uiteenzetting veelvuldig gebruik maken van de hiërarchische syllabe.
| |
3. De basis van de metrische fonologie: Engelse samenstellingen
Liberman & Prince merken op dat bezwaren zoals de bovenstaande naar aanleiding van SPE, hoe legitiem en interessant ook, ‘do not in themselves constitute any argument against that treatment’: de lineaire klemtoonanalyse van SPE was op een bepaald moment in de ontwikkeling van de generatieve fonologie de best beschikbare theorie over klemtoonverschijnselen. Ze voegen daar echter wel iets aan toe: hun eigen specifieke voorstel over de beregeling van klemtoon ‘has the advantage that it rationalizes these special characteristics of stress features and rules, in the sense that they follow directly from the way the phenomenon is represented, rather than being arbitrary typological observations’ (1977:263).
Deze representatie is bekend geworden als de metrische theorie van klemtoon, en een van de opvallendste uiterlijke kenmerken van deze theorie is het gebruik van ‘bomen’, waarmee ook de fonologie ‘hiërarchisch’ werd.
De redenering van Liberman & Prince, die tot het gebruik van bomen als klemtoonrepresentatie leidt, maakt voor een belangrijk deel gebruik van klemtooneigenschappen van Engelse samenstellingen, van waaruit dan wordt geëxtrapoleerd naar klemtoon in ongelede woorden. We zullen daarom in de rest van dit hoofdstuk het volgende doen. In deze sectie geven we zowel een ‘lineaire’ klemtoontheorie van Engelse samenstellingen, als een metrische. Bij de eerste theorie zal de Compound Stress Rule een rol spelen, en we zullen zien hoe deze regel, naar Halle (1973a), een generalisatie uitdrukt over klemtoon binnen Engelse woorden en samenstellingen. Daarna zullen we laten zien dat deze generalisatie fraai te formuleren is in termen van ‘bomen’, die bij samenstellingen al gegeven zijn in de vorm van ingebedde structuren. In de daaropvolgende sectie zullen we laten zien hoe bij ongelede woorden, die per definitie géén morfologische structuur hebben, toch bomen kunnen worden opgebouwd. Onze discussie is voornamelijk gebaseerd op het Engels, maar aan het eind van het hoofdstuk zullen we een aantal vergelijkende opmerkingen maken tussen het Engels en het Nederlands, als inleiding op het volgende hoofdstuk waarin het Nederlands uitgebreid aan bod komt.
De naam Compound Stress Rule, die we hebben gegeven aan de regel die de juiste [1stress] uitselecteert uit meerdere mogelijkheden (men zie nog eens (3) boven), suggereert dat de regel actief is in Engelse samenstellingen (‘compounds’). Dat is hij ook, maar tot nu toe hebben we alleen voorbeelden gezien van klemtoon binnen woorden, waarin deze regel de taak heeft om uit een reeks ‘enen’ de goede te promoveren tot hoofdklemtoon. Een van de generalisaties gemaakt in Halle (1973a) is
| |
| |
dat deze regel, met een kleine toevoeging, geschikt is voor het plaatsen van de juiste hoofdklemtoon in Engelse samenstellingen. Dat loopt als volgt.
Als we de twee Engelse woorden black (een adjectief) en board (een zelfstandig naamwoord) samen nemen, dan kan dat met twee mogelijke klemtoonpatronen: bláckbòard (‘schoolbord’) en blàck bóard (‘zwart bord’). Het verschil tussen deze twee klemtoonpatronen heeft te maken met de manier waaróp deze twee woorden tot een combinatie, een ‘constituent’, zijn gemaakt. In het eerste geval vormen de twee woorden black en board een (nominale) samenstelling, en in het tweede een (nominale) frase. Voor het Engels geldt nu dat in (tweeledige) samenstellingen de hoofdklemtoon op het eerste woord ligt (en in frases op het laatste, vergelijk hoofdstuk 13). We zullen samenstellingsklemtoon nu nader onder de loep nemen. Beschouw daarvoor (11).
(11) |
rádio stàtion |
compúter clàss |
commúnity cènter |
Gód-fèaring |
|
tóy fàctory |
lábor ùnion |
(to) léapfròg |
héartbròken |
Uit (11) kan men twee dingen afleiden. Op de eerste plaats ligt de klemtoon in de individuele woorden van de samenstellingen op dezelfde klinker als die waar de Main Stress Rule deze plaatst, en in de tweede plaats ligt de hoofdklemtoon van de gehele samenstelling op het eerste woord. Dit leidt tot de volgende veronderstelling over de samenhang tussen woordklemtoon enerzijds en samenstellingsklemtoon anderzijds: de regel voor het laatste fenomeen is geordend na de Main Stress Rule. Deze ordening zorgt ervoor dat de locatie van klemtoon in het grotere geheel dezelfde is als die in het individuele woord. Samenstellingsklemtoon heeft verder blijkbaar het volgende uiterlijk: de hoofdklemtoon van het tweede woord is ondergeschikt gemaakt aan die van het eerste. Zoals boven aangekondigd: deze situatie lijkt verdacht veel op een die we al behandeld hebben. We doelen hier op voorbeelden die ontstaan uit een of meer toepassingen van Alternating Stress, die wordt gevolgd door het selecteren van één [1stress] uit de reeks [1stress]-en via de Compound Stress Rule. In bijvoorbeeld húrricàne (zie (3a)), is dat de linker, en dit ongelede woord is daarmee vergelijkbaar met de samenstelling bláckbòard (op het equivalent van de situatie waarin het de rechter is, als in pèriódical uit (3b), komen we straks terug). Om het gewenste effect te bereiken, vult Halle de Compound Stress Rule aan met een subregel zoals aangegeven in (12):
Deze aanvulling met W betekent dat het nu niet alleen meer gaat om het ‘negeren’ van de laatste lettergreep van een ongeleed woord (zoals in (3)), maar ook, in samenstellingen, om het negeren van het laatste woord. Net zoals binnen woorden, is ook hier de Stress Lowering Convention van toepassing, die alle klemtoongraden in de samenstelling verlaagt. De vraag rijst nu of op grond van ongelede woorden zoals àpalàchicóla en plàtitúdiníze in (4) er ook voorbeelden te vinden zijn waarin bij een samenstelling gekozen moet worden uit een input met drie maal [1stress]. Dat lijkt zo te zijn, want samenstellingen kunnen natuurlijk langer zijn dan twee woorden en bestaan uit drie, vier, of zelfs meer leden. Enkele voorbeelden staan in (13); ze hebben een
| |
| |
samenstelling in hun samenstelling, en soms daarbinnen nog een samenstelling: [radio station][manager], [[labor union] president][election]; zie (13).
(13) |
rádio stàtion mànager |
lábor ùnion prèsident elèction |
|
commúnity cènter bùilding |
hóusing depàrtment employèe associàtion |
|
lábor ùnion prèsident |
|
Al deze samenstellingen, hoe lang ook, hebben hoofdklemtoon op het eerste woord. Zonder dat we er veel formeel werk van maken zal duidelijk zijn dat dit níet volgt uit de Compound Stress Rule: van rechts af gerekend bevat W altijd één woord (bijv. mánager). Q kan slechts dat deel van het op een na laatste woord dekken dat rechts van de hoofdklemtoon van dat woord ligt, anders zou hij zelf [1stress] bevatten (Q is dus bijv. -tion). De incorrecte voorspelling volgt dan dat alle meerledige samenstellingen hoofdklemtoon op het voorlaatste woord zullen hebben.
Om dit te vermijden wordt in het SPE/Halle-kader gebruik gemaakt van de morfologische structuur van meerledige samenstellingen. De toepassing van de Compound Stress Rule begint bij het kleinste domein dat wordt ingegeven door de morfologische opbouw van de samenstelling, en als de Compound Stress Rule gewerkt heeft op dát domein, wordt hij toegepast op het nieuw ontstane, grotere domein, enzovoort, tot de grenzen van de samenstelling bereikt zijn. Dit impliceert dat, gegeven de morfologische opbouw van [[radio station] manager] en [[[labor union] president] election], het volgende. Schematisch verloopt dat als volgt:
(14) |
|
|
[ |
[ |
radio |
station |
] |
manager |
] |
[ |
[ |
[ |
labor |
union |
] |
president |
] |
election |
] |
|
[ |
1 |
1 |
] |
1 |
|
[ |
1 |
1 |
] |
1 |
|
1 |
|
|
1 |
2 |
|
1 |
2 |
|
|
[ |
|
1 |
2 |
|
1 |
] |
|
[ |
|
1 |
2 |
|
1 |
] |
|
|
1 |
3 |
|
2 |
|
1 |
3 |
|
2 |
|
|
[ |
|
1 |
3 |
|
2 |
|
1 |
] |
|
1 |
4 |
|
3 |
|
2 |
|
Let op dat bij iedere nieuwe toepassing van de Compound Stress Rule opnieuw [1stress] wordt toegekend aan een klinker die al hoofdklemtoon had, en dat daardoor de Stress Lowering Convention alle andere graden van klemtoon steeds verder verzwakt.
In de literatuur wordt een klemtoonregel die rekening houdt met morfologische structuur, met name de inbedding van constituenten zoals hier bij de Compound Stress Rule, ‘cyclisch’ genoemd. Zoals we in het verloop van dit boek nog zullen merken is de ‘cycliciteit’ van regels een thema apart in de fonologie, zeker bij klemtoon. We zullen er op de relevante plekken op in gaan, en uiteindelijk een speciaal hoofdstuk (12) aan wijden.
Interessant is nu dat we met de toepassing van de Compound Stress Rule op samenstellingen een voorspelling doen: als in een samenstelling twee [1stress]-en beschikbaar zijn waarvan de rechter niet in het laatste woord ligt, zal de Compound Stress Rule de réchter [1stress] kiezen voor de uiteindelijke hoofdklemtoon (net zoals in de woorden periódical of macaróni de rechter [1stress] niet op de laatste lettergreep ligt). Deze situatie doet zich voor in een type samenstelling dat we nog niet hebben genoemd: als de inbedding rechts zit. Enkele voorbeelden, zoals [evening [computer class]], staan in (15), en voorbeeld-derivaties in (16).
| |
| |
(15) |
èvening compúter clàss |
commùnity cènter búilding còuncil |
|
kìtchen tówel ràck |
làbor ùnion fínance commìttee |
|
thèatre tícket òffice |
|
|
(16) |
|
|
[ |
eve |
ning |
[ |
computer |
class |
] |
] |
[ |
[ |
community |
center |
] |
[ |
building |
council |
] |
] |
|
1 |
|
[ |
1 |
1 |
] |
|
[ |
1 |
1 |
] |
[ |
1 |
1 |
] |
|
|
1 |
2 |
|
1 |
2 |
|
1 |
2 |
|
|
[ |
1 |
|
1 |
2 |
|
] |
[ |
|
1 |
2 |
|
1 |
2 |
|
] |
|
2 |
|
1 |
3 |
|
2 |
3 |
|
1 |
3 |
|
Net zoals we voor klemtoon binnen woorden hebben gedaan, kunnen we de Compound Stress Rule voor samenstellingen ook woordelijk weergeven als:
(17)(a) |
|
- bij twee [1stress] gevallen wordt de linker gekozen voor de hoofdklemtoon als de rechter in het laatste woord van een samenstelling staat; |
|
- anders wordt de rechter gekozen. |
|
|
(b) |
- |
negeer het laatste woord van de samenstelling; |
|
- maak dan hoofdklemtoon van de meest rechts beschikbare [1stress]. |
Maar (17) is niet een ‘aparte’ Compound Stress Rule voor samenstellingen. De juiste generalisatie wordt immers uitgedrukt door regel (12), waarvan (17) een (het tweede) onderdeel is. Het bovenste deel van die tweedelige regel selecteert de juiste [1stress] in ongelede woorden; het onderste deel doet hetzelfde in samenstellingen, en wel cyclisch, zoals we hebben gezien. (Samenstellingsklemtoon in het Nederlands verloopt overigens iets anders; hierop zullen we in hoofdstukken 5 en 13 terugkomen).
In de rest van deze sectie zullen we, met Liberman & Prince, aan de hand van Engelse samenstellingen de stap nemen naar de metrische fonologie, d.w.z. we zullen laten zien hoe de generalisatie van regel (12) kan worden geherformuleerd als een regel die werkt op boomstructuren. Eerst werkt hij dan nog uitsluitend op samenstellingen, in de sectie daarna ook op ongelede woorden.
Zoals uiteengezet in sectie 2 van dit hoofdstuk zijn er een aantal nogal principiële bezwaren in te brengen tegen een ‘lineaire’ klemtoonanalyse zoals die van SPE en Halle (1973a). Veel van die bezwaren waren afkomstig uit Liberman & Prince. Het doel dat zij zich nu voor ogen stellen is om een alternatieve theorie te presenteren die deze bezwaren vermijdt: een ‘metrische theorie’, met bomen. Metrische bomen zijn simpele objecten zoals de onderstaande.
Als uitgangspunt voor deze theorie observeren Liberman & Prince dat de haakjesstructuur van de eerder in deze sectie gebruikte samenstellingen eigenlijk ‘platte’ (‘lineaire’) weergaves zijn van boomstructuren zoals die in (19a).
| |
| |
Net als de haakjesstructuren zijn deze bomen onafhankelijk gemotiveerd voor bijvoorbeeld een goede semantische interpretatie van de betrokken samenstellingen (het is een ‘computer class’ die 's avonds gegeven wordt, en niet een ‘class’ voor ‘avondcomputers’, enz.). Ze reflecteren de morfologische opbouw van de samenstellingen direct, en zijn duidelijk van de vorm in (18). De structuur en de knopen die in de bomen voorkomen, zijn voor Liberman & Prince het uitgangspunt van hun klemtoontheorie. Klemtoon wordt door hen gezien als een relatie tussen twee zusterconstituenten van de metrische boom: het is relatieve prominentie van de ene zuster ten opzichte van de andere. Liberman & Prince zeggen zelf dat deze manier van tegen klemtoon aan kijken ‘will give fresh insight into phenomena that have been apprehended in terms of the phonological cycle, the stress-subordination convention, the theory of disjunctive ordering, and the use of crucial variables in phonological rules’ (p.249), kortom als alternatief kan gelden voor een theorie met de bezwaren die we in sectie 2 aan de orde hebben gesteld.
Ingebouwd in (19a) ziet ‘relatieve prominentie’ er uit als in (19b).
In deze bomen verschijnen s'en en w'en, in paren. Een s (‘strong’) betekent dat de constituent in kwestie sterker is, oftewel meer prominentie heeft, dan een zusterconstituent, en een w (‘weak’) betekent precies het omgekeerde, namelijk een constituent is zwakker (minder prominent) dan een zusterconstituent. Het toekennen van s en w labels hangt dus helemaal af van de aanwezigheid van twee zusterconstituenten, en de analyse maakt daarbij gebruik van het feit dat morfologische structuur om onafhankelijke redenen kan worden weergegeven in termen van binair vertakkende bomen. De labels s en w zijn slechts interpreteerbaar als ze in paren komen; bomen zoals die in (20) zijn in een metrische theorie oninterpreteerbaar:
| |
| |
De twee zusterconstituenten van blackboard zijn s-w gelabeld; hoe dat gebeurt leggen we zometeen uit, maar men kan zich voorstellen dat dit uitdrukt dat het eerste deel prominenter is dan het tweede (in lineaire termen gesproken: ‘[1stress] heeft’). De zusterconstituenten radio en station, computer en class, community en center, en building en council, zijn net als die van blackboard s-w gelabeld, wat betekent dat radio prominenter is dan station, computer prominenter dan class, enz. Hogerop in de boom, echter, zijn de zusters respectievelijk radio station en manager, evening en computer class, en community center en building council. In het eerste voorbeeld is de linkerzus prominenter dan de rechter, en in de andere twee is deze situatie juist omgedraaid (waarbij we nog steeds even geheim houden hoe s-w-labeling nou feitelijk gebeurt). De bomen in (19) zeggen dus niets over de onderlinge prominentie tussen bijvoorbeeld radio en manager, of tussen evening en computer, omdat deze immers geen zusters zijn.
Binnen de metrische theorie van Liberman & Prince heeft de regel, die zorgt voor de s-w-labeling in de structuren van (19), de volgende vorm:
(21) |
In een configuratie [A B] geldt: |
|
B is s dan en alleen dan wanneer hij vertakt |
Het specificeren van de s-knoop in (21) is voldoende. Omdat w's pas kunnen bestaan bij de gratie van s'en, hoeft (21) daarover geen uitspraken te doen. Regel (21), d.w.z. de ‘metrische’ Compound Stress Rule, staat in de literatuur bekend als de ‘Lexical Category Prominence Rule’ (afgekort: de LCPR). We zullen de diverse voorbeelden nogmaals langs lopen om te zien hoe de regel in (21) de goede labeling oplevert. Omdat in de samenstelling blackboard de rechterzus (= board) niet vertakt, mag deze niet s gelabeld worden. Derhalve moet ze w zijn, en de linkerzus wordt dan s. In de samenstelling radio station manager krijgen radio en station s-w om dezelfde reden als net geschetst bij blackboard. Van de zo ontstane nieuwe zussen radio station vs. manager krijgt de rechter wederom w; deze vertakt immers nog steeds niet. De linkertak wordt dan automatisch s. Kijken we op dat nivo echter naar evening vs. computer class, dan bevat B uit de regel wél een vertakking, en derhalve wordt de labeling daar w-s. Community center building council combineert twee zelf s-w gelabelde samenstellingen; de rechter hiervan vertakt, en krijgt dus de s van de hele samenstelling boven zich (waarmee haar zusje w is).
In bomen als die in (19) kan nu de hoofdklemtoon van de samenstelling (in metrische terminologie het ‘designated terminal element’ of de DTE) gevonden worden door ‘het pad met uitsluitend s'en’ te volgen. Alle andere eindknopen van de bomen representeren lagere klemtoongraden, waarvoor Liberman & Prince een procedure geven om onderscheidingen te kunnen maken: ‘If a terminal node is labeled s, its stress number is equal to the number of nodes dominating the lowest w, plus one. If a terminal node is labeled w, its stress number is equal to the number of nodes that dominate it, plus one.’ Ruwweg geldt daarmee voor een eindknoop het principe van hoe dieper ingebed, hoe zwakker zijn klemtoongraad. De lezer zal voor zichzelf kunnen uitmaken dat deze procedure ruwweg overeenkomt met de getallen die het resultaat waren van de SPE-afleidingen in (14) en (16).
| |
| |
Deze metrische aanpak van klemtoon kan nu afgewogen worden tegen de bezwaren die we in sectie 2 tegen de lineaire theorie hebben ingebracht, en het zal geen verrassing zijn dat die zijn verdwenen: het metrische alternatief was daar immers voor bedoeld. De mogelijke wildgroei aan ‘onmogelijke’ klemtoonregels is aanzienlijk ingedamd; prominentie wordt uitgedrukt in bomen en eigenschappen van bomen zoals vertakkende knopen, maar niet langer via fonologische kenmerken zoals [-tense] (laat staan dat zoiets als [-rond] in een klemtoonregel kan optreden). Disjunctiviteit gekoppeld aan parentheses, en variabelen van het type Q spelen geen rol in de analyse. De Stress Lowering Convention is verdwenen, en vervangen door de s-w verhouding tussen zuster-knopen, die niet alleen geldt voor eindknopen van de boom, maar voor alle zusjes in de hele boom, zoals geformaliseerd in de Engelse LCPR. Als verhouding tussen zusterknopen is klemtoon nu per definitie ‘binair’, ‘relationeel’ en ‘locaal’ geworden. Merk tenslotte op dat de afleiding van de juiste klemtoonpatronen niet ‘cyclisch’ verloopt, of hoeft te verlopen.
In de volgende sectie zullen we, met het bovenstaande als uitgangspunt, ingaan op de vraag hoe in een metrische theorie prominentie wordt weergegeven in bij aanvang structuurloze ongelede woorden.
| |
4. Metrische klemtoon in ongelede woorden
Een van de belangrijkste vondsten van Liberman & Prince met betrekking tot metrische klemtoon in het Engels is dat de patronen die bestaan voor samenstellingen terugkeren bij ongelede woorden. Zie de volgende karakteristieke voorbeelden:
Deze schematische weergave laat al zien wat we boven aangekondigd hebben: de metrische bomen van ongelede woorden hebben lettergrepen als eindknopen, in plaats van clusters (zie ludi-crous). Op deze manier hebben lettergrepen in ongelede woorden dus dezelfde functie als woorden in samenstellingen, maar daarmee hebben we nog geen bomen: ‘in dealing with words, as opposed to phrases, we cannot appeal to a syntax of syllables that would design the trees for us’ (Liberman & Prince:p.264). Voor het
| |
| |
oprichten van bomen boven ongelede woorden moet dus een procedure ontworpen worden. Het mechanisme daarvoor ontlenen we hier aan Hayes' proefschrift uit 1980.
In de inleiding van dit hoofdstuk hebben we het Engels en het Nederlands in het systeem van Hayes ingedeeld bij de klasse talen met ‘gebonden’ klemtoonsystemen, d.w.z. hoofdklemtoon van woorden valt binnen een klein domein aan de rand van het woord, in dit geval (in beide talen) aan de rechter-rand. Voor zulke talen laat de theorie van Hayes (voor een groot deel op grond van de eerdergenoemde observaties van Hyman) heel weinig toe aan mogelijkheden: hoofdklemtoon valt in gebonden systemen in principe niet verder dan de tweede lettergreep van rechts of links van het woord. Hiervoor ontwerpt hij de volgende procedure.
Omdat ongelede woorden van zichzelf geen bomen hebben, bevat de theorie instructies (‘regels’) voor het bouwen van metrische bomen voor ongelede woorden. Die instructies zijn van heel beperkte types, en het zijn de beperkingen waar we nu met name aandacht aan zullen schenken.
In de eerste plaats zijn alle metrische bomen die volgens deze bouwinstructies opgericht worden, in principe van dezelfde soort: ze zijn ‘uniform vertakkend’. Dat wil zeggen dat ze altijd maar aan één kant ingebed zijn zoals in (23a), terwijl de configuratie van (23b), of een andere er op lijkende, uitgesloten is.
De rationale hier achter is dat we met dit als uitgangspunt kunnen zeggen dat ‘uniforme vertakking’ gepaard gaat met ‘uniforme labeling’, zoals aangegeven in (24). Hierdoor zien we de demarcatieve eigenschap van klemtoon voor onze ogen verschijnen.
Uniforme vertakking en uniforme labeling garanderen dat de DTE inderdaad aan de rand van de boom terecht komt, zoals we zouden willen.
Voor de klemtoonprocedure worden vervolgens twee fasen aangenomen, waarbij in elke fase een zogenaamde ‘prosodische categorie’ wordt opgebouwd. In de eerste fase worden boven lettergrepen reeksen bomen van het type (24) gevormd, die elk voeten heten. Daarna worden deze voeten zelf ondergebracht in een nieuwe boom van type (24), die woordboom heet (‘woord’ is in de metrische fonologie daarmee een ‘prosodische categorie’, d.w.z. het domein waarbinnen de woordklemtoonregels werken).
We illustreren deze twee stappen nu aan de hand van het Engels. Het Engels is bijzonder in zoverre dat het voor zijn voeten gebruik maakt van een heel beperkte versie van (24). Bomen zoals in (24) heten ‘ongebonden’ omdat het aantal w's niet principieel beperkt is (er is natuurlijk altijd maar één terminale s), maar het bijzondere van het Engels is dat het een ‘gebonden’ klemtoonsysteem heeft, wat een vertaling is van het idee dat er slechts maximaal binaire voeten voorkomen: maximaal één voet boven twee lettergrepen, met een [w s] of [s w] labeling. Het Engels kiest voor [s w], en heeft dus
| |
| |
linksvertakkende voeten, hoewel je dat bij binaire voeten slecht kunt zien. Typisch Engelse voet-representaties zijn die in (25):
Het is niet moeilijk hierin de werking van (de middelste tak van) de oude Main Stress Rule te zien (nu de uiterst rechtse voet per woord), gevolgd door de Alternating Stress Rule, en wel iteratief: steeds ligt de s op de plaats van de oude [1stress].
De voeten worden in de tweede fase ondergebracht in de woordboom, die de functie heeft om, net als de oude Compound Stress Rule, de ‘hoofdklemtoon’ uit de beschikbare s'en te selecteren. Omdat er altijd maar één hoofdklemtoon is, betekent dit per definitie dat een metrische woordboom altijd ongebonden is, en voor het Engels is hij rechtsvertakkend (we willen de hoofdklemtoon graag uiterst rechts hebben). De volledige bomen van onze voorbeelden uit (25) staan nu in (26).
Een tweede bijzonderheid van het Engels is dat de woordboom gelabeld wordt door een relatief ‘gemarkeerde’ labelings-conventie, namelijk de LCPR van (21). Deze blijkt wel heel váák voor uniforme labeling te zorgen, maar niet altijd, net zoals de Compound Rule wel heel vaak de rechter [1stress] selecteerde voor de hoofdklemtoon, maar niet altijd. In (26) staat nog geen voorbeeld waar de LCPR cruciaal werkt (het zijn allemaal gevallen van consequente w-s-labeling), maar voorbeelden komen later in dit hoofdstuk aan bod.
Samenvattend worden de bomen in (26) opgeleverd door de volgende procedure, die in zijn geheel Engelse klemtoon beregelt, en die bestaat uit de twee onderdelen voor voetbouw (het Main Stress Rule-deel) en woordboom-bouw (het LCPR-deel):
(27) |
- |
bouw van rechts naar links vanaf het woordeinde maximaal binaire (gebonden) voeten, linksvertakkend (d.w.z. s-w gelabeld) |
|
- |
groepeer de voeten in een (ongebonden) woordboom, rechtsvertakkend en label deze met de LCPR. |
Merk op dat we in (26) het voorbeeld asbestos hebben toegevoegd, om de volgende reden: van rechts af voeten bouwend, kan aan de linkerrand van dit woord niet een bisyllabische voet gebouwd worden, omdat het daarvoor te kort is; in dat geval zet de procedure in (27) een monosyllabische ‘restvoet’ neer. De hoofd- en bijklemtonen van ongelede woorden kunnen worden gevonden via dezelfde procedure als die voor samenstellingen, gegeven in het eerdere citaat uit Liberman & Prince (in hoofdstuk 7 komen we uitvoerig terug op bijklemtoon en vocaalreductie, dit laten we hier voorlopig rusten).
| |
| |
Van de ongelede woorden die we in (22) met samenstellingen hebben vergeleken, hebben we nu vier van de vijf klassen verantwoord, en elk van de vier woorden in (26) representeert zo'n klasse. Dat is een zeer bevredigend resultaat, voor een zo simpel algoritme. Wat overblijft is evident van één en hetzelfde type: er lijkt geen manier om via (27) hoofdklemtoon te genereren op de derde lettergreep van rechts, zoals in cinema en hurricane. Binnen dit type zijn er twee subklassen: cínema en lúdicrous met een onbeklemtoonde lichte laatste syllabe (langste expansie van de oude Main Stress Rule), en húrricàne en páradìse met een beklemtoonde zware (kortste expansie plus Alternating Stress). Dit is niet één geïsoleerd probleem, maar uit te splitsen in twee vragen. De eerste is hoe ‘zwaarte’ van lettergrepen, d.w.z. de ‘kwantiteitsgevoeligheid’ van het Engelse klemtoonsysteem, in deze analyse verwerkt kan worden. Hiervoor zijn twee dingen relevant: een nadere uitwerking van Hayes' ideeën over ‘natuurlijke klemtoonsystemen’, en een korte uiteenzetting over de manier waarop syllabestructuur verband houdt met klemtoontoekenning in een metrische theorie. De tweede vraag houdt verband met de motivatie voor de LCPR in Engelse hoofd-klemtoontoekenning. We zullen deze twee punten nu behandelen.
Het bouwen van binaire voeten voor een taal als het Engels is gebaseerd op twee observaties: hoofdklemtoon ligt vaak rond de tweede lettergreep van rechts (met de derde als maximum, maar dat is hier dan ook het probleem), en bijklemtoon links daarvan ligt weer vaak op een afstand van twee lettergrepen (via de Alternating Stress Rule). In de theorie van Hayes is het Engels daarmee een van de vele talen die binaire voeten bouwen in hun klemtoonsysteem, maar de observaties van Hayes gaan nog een stap verder: ternaire (laat staan grotere) voeten zijn volgens hem uitgesloten in natuurlijke talen, d.w.z. gebonden talen zullen nooit, schematisch gezien, klemtoon geven aan bijvoorbeeld de derde, zesde, negende (etc.), of vijfde, tiende, vijftiende (etc.) lettergreep van rechts of links. Dit is een sterke empirische claim (en onderdeel van zijn universele theorie waarop we nader ingaan in hoofdstuk 6), maar nu juist wel de bron van het cinema-probleem, waar klemtoon op de derde lettergreep van rechts ligt.
De oplossing ligt volgens Hayes in het volgende idee. Natuurlijke klemtoonsystemen nemen soms een zekere mate van vrijheid die zich typisch afspeelt aan de rand van het klemtoondomein: die vrijheid manifesteert zich in een hoeveelheid fonologisch materiaal die door zijn aanwezigheid de normale werking van de klemtoon- (of andere) regels in de war stuurt. De redenering is nu, geformuleerd in zijn meest eenvoudige vorm, dat klemtoon in een woord als cinema op de tweede lettergreep van rechts zou liggen ‘als de laatste lettergreep er niet zou zijn’. De laatste lettergreep wordt dus aangewezen als de boosdoener, die interfereert met het normale patroon. Deze eigenschap van de meest rechtse lettergreep doopt Hayes ‘extrametriciteit’, een eigenschap die volgens hem typisch is voor fonologische eenheden zoals een medeklinker of klinker, een lettergreep of rijm, of een bepaald suffix, aan de (linker of rechter) rand van een klemtoon- of syllabificatiedomein. Deze intuïtief plausibele beperking tot ‘randen’ staat in de literatuur bekend als de ‘Periferie Conditie’, en we zullen er beneden nog meerdere malen op terugkomen; Hayes (1981:195) formuleert hem als volgt:
(28) Peripherality Condition: |
X → [-ex] / _ Y]D |
|
[+ex] |
|
|
where Y ≠ 0 |
|
and D is the domain of the stress rules |
| |
| |
In het Engels lijkt in elk geval voor klemtoon ‘de rechts-perifere (laatste) lettergreep’ extrametrisch te zijn. Als in het Engels laatste lettergrepen van woorden als zodanig worden gemarkeerd, kan voettoekenning, die deze lettergrepen als het ware niet ziet, tot in de derde lettergreep van achteren reiken, en krijgt cinema de volgende behandeling:
Het proces dat rechts van de pijl heeft plaatsgevonden is ‘Stray Adjunction’, dat de extrametrische lettergreep in de boom onderbrengt door aanhechting aan de eraan voorafgaande voet. Elke vorm van adjunctie gaat gepaard met w-labeling van het aangehechte materiaal (we zullen verderop in dit boek nog andere gevallen van adjunctie tegenkomen). Duidelijk wordt in (29) geïllustreerd dat de hypothese dat gebonden voeten universeel maximaal binair zijn geldt voor de onderliggende ‘voeteninventaris’ van natuurlijke talen; grotere dan binaire voeten kunnen in de loop van een derivatie wel ontstaan, zoals hier door Stray Adjunction van een extrametrische lettergreep (maar ook op andere manieren, zoals we later nog zullen zien).
Het zal niet moeilijk zijn in te zien dat de aanname dat laatste lettergrepen in het Engels extrametrisch zijn, helpt voor het cinema-geval, maar grote problemen introduceert als hij wordt uitgebreid naar andere: dan wordt voorspeld dat in elk woord (langer dan twee lettergrepen) klemtoon op de derde van achteren ligt, dus we lijken weinig te zijn opgeschoten. De oplossing zou kunnen zijn om alleen de cinema-woorden te markeren voor extrametriciteit, maar daarmee gaat een belangrijke generalisatie verloren, die in de lineaire analyse werd uitgedrukt met het zwakke cluster-principe: de cinema-woorden hebben allemaal een ‘zwak cluster’ in voorlaatste positie. Dit laat zien dat er iets anders aan de hand is. In metrische termen is het Engelse klemtoonsysteem ‘zwaarte-gevoelig’, d.w.z. trekt zich iets aan van zwakke en sterke lettergrepen (in oude termen: zwakke en sterke clusters). Hayes formuleert de extrametriciteits-regel toch voor alle finale lettergrepen, maar combineert dat met een analyse die zich iets aantrekt van lettergreepzwaarte. Hoe dat in zijn werk gaat zullen we nu uiteenzetten.
De relatie tussen clusters en lettergrepen hebben we in (5) en (6) uitgelegd. In onze discussie van het werk van Kahn hebben we al laten doorschemeren dat ook de lettergreep een hiërarchische eenheid is (d.w.z. als een boomstructuur kan worden gerepresenteerd), maar we zullen hier explicieter moeten zijn, en uitleggen hoe een lettergreep er precies uit ziet, en wanneer hij als licht of als zwaar telt.
Hayes (1980) stelt, in navolging van McCarthy (1979a,b) en Halle & Vergnaud (1980), die op hun beurt hun ideeën weer te danken hadden aan pre-generativisten zoals Pike & Pike (1947), en Fudge (1969), dat syllabes zelf een interne structuur bevatten. Een syllabe bevat (niet verplicht) een ‘onset’ (de Co links van de klinker) en (verplicht) een ‘rhyme’ (de klinker met eventuele medeklinkers er rechts van, d.w.z. VCo). De cruciale aspecten van de ideeën van McCarthy en Halle & Vergnaud zijn als volgt.
Observationeel is het waar dat universeel de onset altijd irrelevant is voor klemtoontoekenning (af- of aanwezigheid van een of meer medeklinkers in de lettergreep links van de vocaal maakt niet uit, zie ook onze ‘C’ in (6) boven). Dit wordt geïncorporeerd door te zeggen dat klemtoontoekenning altijd werkt op de ‘rijmprojectie’ (men herinnere zich onze impressionistische opmerkingen over het begrip rijm in het eerste hoofdstuk). Projectie is een belangrijke term, die ook elders in de
| |
| |
fonologie goede diensten bewijst: vocaalharmonie werkt op een projectie van vocalen, stemassimilatie op een projectie van obstruentclusters, enz. Merk daarbij op dat we refererend aan het voorafgaande kunnen zeggen dat de LCPR als labelingsregel werkt op een directe, ongewijzigde ‘projectie’ van de morfologische structuur. Bij woordklemtoon verschillen talen vervolgens in de keuze of voor hun klemtoontoekenning de gehéle interne indeling van de lettergreep irrelevant is (we zullen daar in hoofdstuk 6 nog voorbeelden van tegenkomen), of dat in elk geval het rijm en zijn structuur relevant zijn. Interne rijmstructuur krijgt de vorm van hiërarchische informatie (Hayes spreekt van ‘tree geometry’), en talen van het eerste type maken daarvan geen gebruik, die van het tweede type wel, door ook die structuur te ‘projecteren’.
Die rijm-informatie ziet er voor het Engels, een taal met korte en lange klinkers in lettergrepen, globaal gezien als volgt uit.
Dergelijke structuren leveren voor een aantal voorbeelden uit (22) de rijm-bomen van (31) op. Hierin geven we ‘irrelevant’ materiaal aan op twee manieren: alle onsets doen er niet toe zoals zojuist uitgelegd, en alle laatste lettergrepen zijn extrametrische gemaakt.
Het Engels en het Nederlands behoren tot de talen die gebruik maken van de interne structuur van de rijm-projectie, en omdat ze allebei korte en lange klinkers bezitten die een rol spelen bij klemtoontoekenning maken ze ook gebruik van (30) (het Engels), of een variant daarop (het Nederlands, zie het volgende hoofdstuk). We noemen het Engels en het Nederlands ‘zwaartegevoelig’ of ‘kwantiteitsgevoelig’. De woordklemtoonprocedure krijgt nu dus de volgende ‘zwaartegevoelige’ formulering:
(32) |
|
- |
beschouw rijmen als eindknopen; |
|
- |
beschouw finale syllaben als extrametrisch; |
|
MSR: |
- |
bouw binaire voeten, maar nooit met een vertakkend rijm in w- positie; |
|
- |
bouw een monosyllabische (‘mono-rijm-ische’) voet als er uiterst links een lettergreep ‘overblijft’; |
|
- |
pas Stray Adjunction toe; |
|
LCPR: |
- |
groepeer voeten in een woordboom, rechtsvertakkend en gelabeld via de LCPR. |
Deze procedure in zijn geheel kan worden beschouwd als de metrische pendant van de lineaire beschrijving van Engelse klemtoon in het vorige hoofdstuk. Hij incorporeert ook zwaartegevoeligheid, maar drukt dat niet uit met clusters of [+/-lang] maar met begrippen die in de metrische klemtoontheorie de hoofdrol spelen, zoals hiërarchie en vertakkendheid: de essentie van de zwaartegevoeligheid van dit systeem zit hem in de
| |
| |
mededeling dat een vertakkend rijm niet in w-positie mag staan. Onder deze voorstellen verlopen de derivaties van (31) verder als volgt:
Deze voorbeelden laten precies zien wat de procedure in (32) verantwoordt: de langste en de middelste expansie van de lineaire Main Stress Rule.
Merk ook op dat we vanaf dit punt eigenlijk zouden moeten gaan spreken van ‘rijm-extrametriciteit’ in plaats van lettergreep-extrametriciteit, maar deze laatste term is zo ingeburgerd (onsets zijn immers irrelevant) dat we beide door elkaar heen zullen en kunnen gebruiken. Op dezelfde informele manier zullen we beneden niet meer R voor ‘rijm’ aangeven in metrische bomen, en ook niet systematisch de onsets tussen haakjes zetten. We gaan er van uit dat het evident is dat s en w rijmen domineren, ook als dat niet direct is aangegeven.
Nu we klemtoon op de tweede én op de derde lettergreep in het systeem gevangen hebben, blijft over de vraag hoe de taken worden opgevangen van de derde en kortste expansie van de oorspronkelijke Main Stress Rule, d.w.z. hoe het metrische systeem eindklemtoon kan opleveren. Binaire s-w-voeten en extrametriciteit lijken samen te spannen om bij voorbaat finale klemtoon uit te sluiten. Het gaat dan om de volgende drie situaties: (i) klemtoon in monosyllabische woorden; (ii) finale bijklemtoon in Alternating Stress woorden als húrricàne, gálahàd en plàtitúdinìze; en (iii) finale hoofdklemtoon in gevallen als supréme en canóe uit het vorige hoofdstuk, waaronder we ook voorbeelden als màgazíne, kàngaroó en pìcturésque kunnen rekenen, d.w.z. oorspronkelijk uitzonderingen op de Alternating Stress Rule (SPE). We zullen zien dat de discussie van een aantal van de genoemde gevallen, met name die van het boven aangekondige húrricàne, zal leiden tot de motivatie van de LCPR voor het Engels.
| |
| |
Groep (i) van de drie levert slechts om één reden problemen op: als extrametriciteit de laatste lettergreep van een woord buiten de klemtoonregels houdt, kunnen bij consequente toepassing daarvan monosyllabische woorden geen klemtoon krijgen. De oplossing daarvoor is de plausibele aanname dat extrametriciteit nooit het gehele domein van de klemtoonregels in één keer mag uitschakelen. De rest van de procedure kennen we al: als geen binaire voet kán worden toegekend omdat een woord te kort is, wordt een monosyllabische voet toegekend. Alle monosyllabische woorden hebben dus zo'n voet, die niet gelabeld is, omdat er geen relatie tot een zusje bestaat; ook de woordboom is een ‘verticaal streepje’.
De beide andere groepen vereisen een speciale behandeling. Als we het verschil tussen hoofd- en bijklemtoon nog even negeren, kunnen we het probleem met deze beide gevallen reduceren tot de vraag hoe eind-klemtoon kan ontstaan in een taal als het Engels, in die omstandigheden waarin de oude kortste expansie van de Main Stress Rule dat voorspelde: op lange klinkers in de laatste lettergreep van woorden, waarvandaan Alternating Stress hem dan naar links verplaatste ( húrricàne), tenzij het ging om een uitzondering ( màgazíne). De volgende vergelijking leidt nu tot Hayes' oplossing:
Om bij- of hoofdklemtoon op een finale lettergreep te genereren, die typisch is voor lange klinkers, wordt de metrische Main Stress Rule in (34) voorafgegaan door de volgende regel, ‘Long Vowel Stressing’:
(35) |
- |
zet een monosyllabische voet boven lange klinkers die in finale lettergrepen staan |
Om de extrametriciteitsprocedure maximaal eenvoudig te houden (‘finale lettergrepen extrametrisch’), zijn de relevante laatste lettergrepen echter ook nog steeds extrametrisch, waardoor de volgende derivatie voor hurricane ontstaat:
Merk nu twee dingen op. LVS gaat vooraf aan ‘extrametriciteitstoekenning’ omdat de laatste lettergreep nog zichtbaar moet zijn. En de LCPR is cruciaal voor de labeling van de woordboom, die niet als w-s mag uitvallen, maar s-w moet zijn, met w boven een niet-vertakkende voet. Dat laatste is nog beter te zien bij een langer voorbeeld zoals plàtitúdinìze. De labeling van de woordboom verloopt via de LCPR:
| |
| |
Soms was de Alternating Stress Rule van toepassing in voorbeelden met een korte beklemtoonde klinker in de laatste lettergreep, zoals gálahàd en cátapùlt uit (12) van het vorige hoofdstuk. In een lineaire analyse zijn ze uitzonderingen op beide langste expansies van de Main Stress Rule, in een metrische worden ze behandeld door ze puur ad hoc in hun onderliggende representatie te pre-specificeren met een monosyllabische eind-voet. Van daaraf kan dan weer de Main Stress Rule naar links worden toegepast. Hiermee is bij-klemtoon in woordfinale positie verantwoord. Immers: de laatste lettergreep van deze voorbeelden is zowel extrametrisch als een monosyllabische voet.
Finale hoofd-klemtoon blijft hoe dan ook echt uitzonderlijk: de LCPR zal dat altijd tegengaan. Vanaf Liberman & Prince, die voor het eerst de LCPR hebben voorgesteld en dús ook dit probleem tegenkwamen, is daarvoor een ad hoc kenmerk in omloop dat [+F] heet, en geïncorporeerd is in de LCPR:
(38) LCPR: |
In een configuratie [A B] geldt: |
|
|
B is s dan en alleen dan wanneer hij |
(a) vertakt; |
|
(b) [+F] domineert. |
De derivatie van magazine is dan als in (39), en álle (meerlettergrepige) woorden met finale hoofdklemtoon zijn daarmee vergelijkbaar:
Hoofdklemtoon volgt dus uit de [+F]-markering, en bijklemtoon uit de s van de links daarvan opgebouwde binaire voet.
Ter afronding melden we tenslotte dat de analyse ook nog een groepje woorden bevat waar verder niets aan te doen is dan ze als echte metrische uitzonderingen te markeren. Het gaat dan om de woorden in (40).
(40) |
vanílla |
confétti |
tuttifrútti |
manháttan |
|
sarsparílla |
kentúcky |
cincinátti |
armagéddon |
|
umbrélla |
mississíppi |
armadíllo |
mohámmed |
|
cinderélla |
spaghétti |
gorílla |
penicíllin |
Deze woorden hebben een korte beklemtoonde klinker in prefinale positie, ondanks extrametriciteit en ondanks een prefinale lichte lettergreep. In een lineaire analyse zijn ze uitzonderingen op de langste expansie van de Main Stress Rule, in een metrische geeft Hayes de volgende oplossing. Al deze woorden zijn idiosyncratisch gemarkeerd
| |
| |
als uitzonderingen op de regel die de laatste lettergreep extrametrisch maakt. Vervolgens ondergaan alle uitzonderingen op syllabe-extrametriciteit altíjd een regel die de laatste consonant extrametrisch maakt. Deze laatste regel is irrelevant voor de vocaal-finale voorbeelden zoals vanílla; hij werkt echter wel in de consonant-finale, waar hij manháttan en andere terugbrengt tot vanílla's (dit om te voorkomen dat de Main Stress Rule het ‘zichtbare’ finale VC-rijm aangrijpt voor klemtoon). De derivaties zijn dus:
Overigens is ‘uitzondering’ een terechte, maar wat denigrerende benaming voor deze groep: in hoofdstuk 5 zal blijken dat ze toch nog een rol van enig belang gaan spelen in een alternatieve analyse van Engelse woordklemtoon.
| |
5. Conclusies
Hier herhalen we kort nog eens de onderdelen van de metrische klemtoonanalyse voor het Engels, gebaseerd op een combinatie van het werk van Liberman & Prince en Hayes. Daaronder herhalen we als overzicht de verschillende bomen waartoe deze analyse leidt:
- | Engelse woordklemtoon is ‘zwaartegevoelig’, d.w.z. gebaseerd op interne rijm-structuur (zie (30)); |
- | finale rijmen zijn extrametrisch (onderhevig aan de Periferie Conditie); |
- | (meerlettergrepige) woorden kunnen uitzonderlijk [+F] zijn gemarkeerd voor finale hoofdklemtoon; |
- | (meerlettergrepige) woorden (met een korte klinker in de laatste lettergreep) kunnen uitzonderlijk gemarkeerd zijn met een voet op de laatste lettergreep. |
- | (meerlettergrepige) woorden kunnen uitzonderlijk gemarkeerd om rijm-extrametriciteit niet te ondergaan, via een kenmerk [-ex]; in zulke gevallen is toch altijd de laatste medeklinker extrametrisch. |
| |
- | Long Vowel Stressing geeft een monosyllabische voet op een finaal rijm met een lange klinker; |
- | de metrische Main Stress Rule (zie (32)) bouwt zwaartegevoelige, maximaal binaire, voeten; |
- | Stray Adjunction trekt extrametrische rijmen (zwak) bij de finale voet; |
- | voeten worden gegroepeerd in een rechtsvertakkende woordboom, met labeling via de LCPR (38);
|
| |
| |
| hoofd- en bijklemtonen zijn afleesbaar uit voetstructuur en de labeling van eindknopen. |
| |
6. Enkele algemene opmerkingen
De bezwaren die we in de loop van dit hoofdstuk tegen de SPE-theorie over klemtoon hebben geïnventariseerd, hadden veel te maken met de manier waarop de inzichten van de leden van de Praagse school, zoals Jakobson en Trubetzkoy, in die theorie waren verwerkt. Als er ergens winst is geboekt met de introductie van de metrische fonologie, dan is dat toch daar wel. We concentreren ons weer op begrippen zoals ‘culminatief’ en ‘demarcatief’. Het zal duidelijk zijn dat we de klemtoonprocedure voor een taal als het Engels kunnen zien als een mechanisme om de DTE, de hoofdklemtoon, op te leveren. Bomen met overal s-w verhoudingen doen dat nu eenmaal, en de meest spectaculaire vooruitgang lijkt hem te zitten in de formele beschrijvingswijze, waarin geen plaats meer is voor het segmentele kenmerk [stress], zoals in de strict segmentele, lineaire, aanpak van SPE. De keuze van SPE om klemtoon in aanzet te beschouwen als een feature als alle andere, leidde noodzakelijkerwijs tot het niet-binaire karakter ervan, tot de Stress Lowering Convention, tot variabelen, etc. Merk overigens op dat de tweede tak van culminatie, het feit dat elk woord altijd klemtoon heeft, aan de ene kant gegarandeerd lijkt te worden door de ‘restvoet’, die onvermijdelijk optreedt in elk ogenschijnlijk fout lopend geval zoals met name de monosyllabische woorden. Maar toch moet deze observatie op zich nog gered worden door de conventie dat taalspecifieke extrametriciteit nooit het gehele domein mag uitschakelen. Deze
| |
| |
conventie is slechts daarvoor bedoeld, en men zou zo'n fraaie universale een iets beter lot toewensen. Zo'n beter lot komt zeker uit de analyse voor het demarcatieve karakter van klemtoon dat, o.a. in talen zoals het Engels, wordt uitgedrukt door de universele eis dat bomen uniform vertakken, en door de LCPR, die samen garanderen dat de DTE inderdaad daar terecht komt waar hij moet zijn: aan de rand van het klemtoondomein.
| |
7. Een eerste inleiding in Nederlandse metrische woordklemtoon
In de bovenstaande discussie van Engelse woordklemtoon was het uitgangspunt van de beschrijving het volgende: binaire voeten worden van rechts af toegekend, en labeling van de woordboom wordt verricht door de LCPR. Hoofdklemtoon kan wel op de derde lettergreep van rechts liggen, maar het systeem laat geen ternaire voeten toe: klemtoon komt daar alleen via extrametriciteit, die aan de rand van het klemtoondomein een lettergreep onzichtbaar maakt. Hayes zegt over dit laatste dat ‘trying to eliminate rules of ternary foot construction may be a fruitful strategy in other languages, and that the facts of English in general support the model of tree geometry proposed here’ (1980:330). Het is gemakkelijk in te zien dat dit (binaire) vertrekpunt ook voor het Nederlands in een aanzienlijk aantal gevallen tot goede resultaten leidt, gezien de empirische overeenkomsten tussen het Nederlands en het Engels zoals beschreven in het vorige hoofdstuk. Zie (43).
Vervolgens kwam in onze uiteenzetting van de vorige sectie ‘extrametriciteit’ aan bod (op grond van voorbeelden met hoofdklemtoon op de derde lettergreep van rechts, zoals cínema), en dat leidde tot met name de volgende drie resultaten: de Engelse Main Stress Rule is zwaartegevoelig (bijv. cínema en lúdicrous vs. asbéstos en oásis); het Engels heeft Long Vowel Stressing wanneer extrametrische lettergrepen beklemtoond zijn; in uitzonderlijke gevallen dragen extrametrische lettergrepen hoofdklemtoon (via [+F]). We zullen hier kort nagaan of dezelfde argumentatie voor het Nederlands geldt.
Zoals we weten uit het vorige hoofdstuk heeft het Nederlands soms hoofdklemtoon op de derde lettergreep van rechts:
(44) |
pánama |
amérika |
álcohol |
pythágoras |
|
áloë |
getsémane |
mólotov |
abútilon |
|
fígaro |
paramáribo |
árchipel |
jerúzalem |
Dit lijkt te wijzen op extrametriciteit, waarbij echter onmiddellijk een vraag rijst: hoe kan pánama met pre-prefinale klemtoon onderscheiden worden van pijáma met klemtoon op de voorlaatste lettergreep als extrametriciteit in het Nederlands bestaat? Het antwoord zullen we hier niet geven, maar we zullen dit punt in het volgende hoofdstuk uitgebreid behandelen.
| |
| |
Meteen hieraan gekoppeld is het volgende: hoe kan het Nederlands over een lange (‘zware’) klinker heen de derde lettergreep van rechts bereiken (vergelijk in het Nederlands dóminee, pánama en amérika met in het Engels: cínema vs. aréna)! Ook dit komt in het volgende hoofdstuk aan bod. Op dezelfde manier zijn Long Vowel Stressing en [+F]-markering aan elkaar verbonden. De eerste diende om finale bijklemtoon plus Alternating Stress in het Engels te kunnen verantwoorden (húrricàne), de tweede om uitzonderingen op Alternating Stress (màgazíne) te vangen. In hoofdstuk 2 hebben we uitvoerig laten zien dat het Nederlands systematisch eindklemtoon heeft in woorden die eindigen op een korte klinker gevolgd door minstens twee medeklinkers, of een lange klinker gevolgd door een of meer medeklinkers:
(45) |
presidént |
redundánt |
parasíet |
surrogáat |
|
apocalýps |
cartooníst |
telefóon |
diocées |
|
labyrínt |
atheíst |
maritíem |
horoscóop |
Als zodanig treedt het samenspel tussen Long Vowel Stressing en [+F]-markering in het Nederlands dus niet op. Merk tenslotte ook op dat de systematische eindklemtoon in dit type voorbeelden rücksichtsloze extrametriciteit van de laatste lettergreep niet erg aannemelijk maakt.
Met dit als aanzet zal het volgende hoofdstuk gewijd zijn aan een gedetailleerde bespreking van Nederlandse woordklemtoon in het metrische kader.
| |
Vraagstukken
1. Een van de bezwaren door (ondermeer) Liberman & Prince geuit tegen het SPE-systeem van klemtoontoekenning is, dat [klemtoon] een fonologisch kenmerk is met meer dan twee (+/-) waarden. Leg in eigen woorden uit wat daar vreemd aan is, en welke oplossing voor dit probleem het metrische kader biedt.
2. Leg uit hoe het ‘weak cluster principle’ van het vorige hoofdstuk wordt weergegeven in de metrische analyse van Engelse woordklemtoon.
3. Geef de metrische bomen met labeling van:
[[[law degree] requirement] changes]
[[labor union] [finance committee] president]
[kitchen [towel rack]]
4. Stel dat onderstaande voeten Engelse voeten zouden zijn. Hoe zouden dan de woordbomen afgebouwd moeten worden, en hoe zou hun labeling zijn volgens de LCPR:
5. Geef afleidingen van de volgende Engelse woorden: vénom, ballóon, apócalyps, àntecédent, ártichòke, uténsil, álbatròss, brìgadóon, cìgarétte, cìnderélla, pènicíllin.
6. Leg in eigen woorden uit waarom de metrische analyse van Engelse klemtoon de LCPR heeft, en waarom hij extrametriciteit heeft.
| |
| |
7. Geef in eigen bewoordingen weer, waarom de lineaire analyse van Halle (1973) beschouwd kan worden als een voorloper van de metrische analyse met een LCPR.
8. Het is een uit de literatuur bekende observatie dat de lineaire analyse van SPE en de metrische klemtoonanalyse van dit hoofdstuk verschillende uitspraken doen over de regelmatigheid en onregelmatigheid van hoofdklemtoon in bisyllabische woorden zoals suppórt en gýmnàst. Bespreek dit enigszins uitvoerig.
|
|