| |
| |
| |
Hoofdstuk 2: Woordklemtoon lineair
1. Inleiding
Volgens onze strategie om in dit boek te werken van relatief kleine naar steeds grotere eenheden, is het ons doel om nu een overzicht te gaan geven van de klemtoonpatronen die gevonden worden in ongelede woorden in het Nederlands. Deze doelstelling behoeft een kwalificatie, en een toevoeging. De kwalificatie is deze. Een behandeling van klemtoon in ongelede woorden betekent, in het kader van de fonologie dat in SPE wordt gepresenteerd, twee dingen: men behandelt klemtoon in ‘echte’ onafgeleide woorden, én woorden die ‘als onafgeleid tellen’ volgens de interpretatie die daaraan in SPE (p.81) wordt gegeven. Daarmee bedoelen we het volgende. Er is een groep Nederlandse woorden die geen enkel affix bevat en monomorfematisch of ongeleed wordt genoemd: júli, líssabon, álmanak, sombréro, amérika, labyrínt, enz.; en er is een groep Nederlandse woorden die uit meerdere morfemen bestaan, d.w.z. een stam met een of meer affixen, maar de klemtoonregels hebben betrekking op deze woorden alsof ze ongeleed zijn: atténtie, refléctor, léxicon, theatráal, hobbyíst, enz. De affixen van deze afgeleide woorden worden in de literatuur ‘klemtoongevoelig’ genoemd (om redenen die beneden nog wel duidelijk zullen worden), en ze onderscheiden zich in hun klemtoongedrag opvallend van die woorden die worden geaffigeerd met zogenaamde ‘klemtoonneutrale’ affixen, zoals het meervoudsaffix van atténtie-s en met ‘klemtoonaantrekkende’ affixen, waarvan er een voorkomt in staatsrécht-elijk. Deze laatste twee typen zullen aan bod
komen in hoofdstuk 11.
De toevoeging is deze. Onze uiteenzetting in dit hoofdstuk richt zich uiteindelijk in detail op onafgeleide en als onafgeleid tellende woorden in het Nederlands, en de manier waarop die behandeld zijn in verschillende lineaire analyses, d.w.z. analyses in het SPE-kader tot aan de introductie van metrische klemtoonanalyses door Liberman & Prince (1977). Om echter zo goed mogelijk duidelijk te maken wat de aard van zo'n lineaire analyse is, welke eigenschappen hij heeft en welke motivatie er is voor de verschillende onderdelen, gaan we eerst terug tot de bron, Chomsky & Halles Sound Pattern, en splitsen we onze discussie in twee delen. We zetten kort uiteen wat de auteurs in dat boek beoogden, en wat zij voor hadden met de door hun gegeven klemtoonanalyses. Vervolgens geven we een beschrijving van een groot deel van de relevante Engelse taalfeiten zoals die in SPE figureren. We sluiten dit gedeelte af met een sectie waarin we een korte uitleg geven over een wijziging die Halle (1973a) voorstelde in het SPE-systeem, en die later een van de uitgangspunten opleverde voor de metrische fonologie. In het tweede deel van dit hoofdstuk gaan we in op het Nederlands, waarbij we ons voor de taalfeiten en de analyse daarvan richten op overeenkomsten en verschillen met het Engels. We volgen daarbij grotendeels een historische lijn met betrekking tot de verschillende voorstellen die zijn gedaan.
| |
2. The Sound Pattern of English
Onderdelen van wat SPE zou worden, werden door Chomsky en Halle gezamenlijk en afzonderlijk (ruim) eerder dan 1968 gepubliceerd. Hun werk over klemtoon gaat zelfs gedeeltelijk terug op een artikel van twaalf jaar eerder: Chomsky, Halle & Lukoff
| |
| |
(1956). Andere onderdelen verschenen in Chomsky & Halle (1965), Chomsky (1964, 1967, 1968), enz. De eerste verwijzingen naar SPE komen in het begin van de jaren zestig, vaak als ‘Halle & Chomsky (to appear)’, zoals in Chomsky's Aspects (1965). In zijn overzichtsboek Phonology in the Twentieth Century, beschrijft Stephen Anderson (een oud M.I.T.-student van Halle) het verschijnen van SPE als volgt (1985:328):
There are surely few years that are so clearly marked as watersheds in the history of phonology as 1968. In that year, Chomsky and Halle published their long-awaited work The Sound Pattern of English, by far the most comprehensive presentation and exemplification of the theory of generative phonology to appear up to that point (or since, for that matter). The manuscript had circulated in various versions for several years before, but its final appearance made the theory available for much more general analysis and criticism than had hitherto been possible. Although earlier publications had described the theory [...], 1968 was the year in which generative phonology was finally in complete enough form for substantive scrutiny.
SPE bevat de eerste uitgebreide toepassing van de werkwijze van de generatieve fonologie op materiaal uit een reeks van natuurlijke talen. Het Engels neemt daarin een prominente plaats in, maar er wordt net zo goed aandacht besteed aan het Igbo, het Kasem (een taal die wordt gesproken aan beide zijden van de noordelijke grens tussen Ghana en Burkina Faso in Afrika) en het Southern Paiute (een taal gesproken door de Shoshone-indianen in het zuidwesten van de Amerikaanse staat Utah). Het boek begint met de volgende zin: ‘This study of English sound structure is an interim report on work in progress rather than an attempt to present a definitive and exhaustive study of phonological processes in English’. Even later gaan de auteurs als volgt verder: ‘We have decided to publish this study in its present intermediate stage in the hope that it will stimulate criticism and discussion of basic issues and perhaps involve other investigators in the immense task of extending this sketch to the whole of English, providing the same sort of description for other languages, and enriching and sharpening (and, no doubt, revising in many ways) the phonological theory on which it is based’. Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien, en zoals we verderop in dit boek nog meerdere malen zullen zien, is deze hoop van Chomsky & Halle inderdaad in vervulling gegaan. We besteden enige aandacht aan dit ogenschijnlijk misschien overdreven bescheiden standpunt van Chomsky & Halle, omdat de status van SPE inderdaad wel eens wordt opgevat als die van ‘definitieve versie van de generatieve fonologie’, een wat vreemde gedachte ten opzichte van welke vorm van verslaggeving over wetenschappelijk onderzoek dan ook.
De reden waarom de auteurs, naar eigen zeggen, binnen dit kader klemtoon eerder dan een ander verschijnsel behandelen, hebben we in het vorige hoofdstuk al aangestipt, en wordt door hen als volgt verwoord:
We have investigated certain topics in considerable detail and have neglected certain others in what might appear to be a rather idiosyncratic and unmotivated pattern. For example, we have studied the stress contours of English in some detail, but we say nothing about the gradations of aspiration that can easily be observed for English stop consonants. For one concerned solely with the facts of English, the gradations of stress may not seem more important than the gradations of aspiration. Our reason for concentrating on the former and neglecting the latter is that we are not, in this work, concerned exclusively or even primarily with the facts of English as such. We are interested in the facts for the light they shed on linguistic theory (in what, in an earlier period, would have been called ‘universal grammar’) and for what they suggest about
| |
| |
the nature of mental processes in general. It seems to us that the gradations of stress in English can be explained on the basis of very deep-seated and nontrivial assumptions about universal grammar and that this conclusion is highly suggestive for psychology, in many ways that we will sketch. On the other hand, gradations of aspiration seem to shed no light on these questions, and we therefore devote no attention to them.
Chomsky & Halles interesse voor linguistische theorievorming en ‘linguistic universals’ komt niet zo maar voort uit een losse gedachte die op een verloren middag bij hen is opgekomen, maar uit een heel expliciete motivatie om een bepaald soort taalkundige nieuwsgierigheid te bevredigen (p.4):
Certain apparent linguistic universals may be the result merely of historical accident. For example, if only inhabitants of Tasmania survive a future war, it might be a property of all then existing languages that pitchis not used to differentiate lexical items. Accidental universals of this sort are of no importance for general linguistics, which attempts rather to characterize the range of possible human languages. The significant linguistic universals are those that must be assumed to be available to the child learning a language as an a priori, innate endowment. That there must be a rich system of a priori properties - of essential linguistic universals - is fairly obvious from the following empirical observations. Every normal child acquires an extremely intricate and abstract grammar, the properties of which are much underdetermined by the available data. This takes place at great speed, under conditions that are far from ideal, and there is little significant variation among children who may differ greatly in intelligence and experience. The search for essential linguistic universals is, in effect, the study of the a priori faculté du langage that makes language acquisition possible under the given conditions of time and access to data.
Deze motivatie is kenmerkend voor het werk in de ‘Chomskyaanse’ generatieve taalkunde, en was drie jaar eerder door Chomsky verwoord in Aspects (1965:58) op de volgende manier:
It seems plain that language acquisition is based on the child's discovery of what from a formal point of view is a deep and abstract theory - a generative grammar of his language - many of the concepts and principles of which are only remotely related to experience by long and intricate chains of unconscious quasi-inferential steps. A consideration of the character of the grammar that is required, the degenerate quality and narrowly limited extent of the available data, the striking uniformity of the resulting grammars, and their independence of intelligence, motivation and emotional state, over wide ranges of variation, leave little hope that much of the structure of language can be learned by an organism initially uninformed as to its general character.
Enige tijd lang heeft deze redenering bekend gestaan als ‘the projection problem’ naar terminologie van Peters (1972), die de doelstelling van de generatieve taalkunde formuleert als: ‘how a person's rather limited experience with language in childhood enables him to arrive at the intricate and subtle judgments he is able to make about sentences’. Tegenwoordig staat dit bekend als ‘the argument from the poverty of the stimulus’, zie Chomsky (1980:34vv.), waarin het volgende voorbeeld voorkomt:
Children make many errors in language learning, but they do not assume, until corrected, that ‘the candidates wanted me to vote for each other’ is a well-formed sentence meaning that each candidate wanted me to vote for the other. Relevant
| |
| |
experience is never presented for most speakers of English, just as no pedagogic or traditional grammar, however compendious, would point out these facts. Somehow, this is information that children themselves bring to the process of language acquisition, as part of their mode of cognition.
Dit is Chomsky & Halles motivatie om überhaupt generatief onderzoek te doen, en, in het geval waar we nu mee bezig zijn, om klemtoononderzoek (misschien tijdelijk) te prefereren boven ander het brengt de taalkundige verder in zijn kennis van de universele grammatica, en in zijn inzicht in genoemde aspecten van het proces van kindertaalverwerving. Het is vanuit het standpunt van de geschiedenis van de taalwetenschap zeker merkwaardig om te zien dat Chomsky & Halle met deze ideeën eerder voortborduurden op thema's die belangrijk waren voor hun directe Europese voorlopers zoals De Saussure (van wie de term ‘faculté du langage’ afkomstig is), Jakobson en Trubetzkoy, dan hun Amerikaanse. Hoewel het ‘argument from the poverty of the stimulus’ zeker niet ‘oorspronkelijk’ aan Jakobson kan worden toegeschreven, behoort diens Kindersprache, Aphasie und allgemeine Lautgesetze (1940) zeker tot de klassiekers op dit gebied, en is het typisch voor de Europese traditie in zijn speurtocht, net als die van Chomsky & Halle, naar fonologische universalia. In de woorden van Anderson (1985:324): ‘Another Praguian theme in generative grammar was a basic concern for explanation in linguistics, and the concomitant search for universal properties and laws of linguistic structure. As we have seen, both universals and explanatory principles were considered by American structuralists to be either non-existent or beyond the scope of possible research [...]. This was directly contrary to European practice - which was generally stigmatized in America as vague and impressionistic. Generative grammar restored explanation and the search for universals of language to a central place in linguistics [...]’.
Het is tegen deze achtergrond dat de aandacht van Chomsky & Halle voor klemtoon, en onze aandacht voor dat verschijnsel hier, moet worden gezocht.
| |
3. Engelse klemtoon in SPE: de basis
In SPE doen Chomsky & Halle een, naar hun zeggen, zeer verrassende ontdekking. Niet alleen kan hun Engelse hoofdklemtoonregel voor woorden (‘Main Stress Rule’) voor een groot deel accent op de juiste plaatsen in woorden leggen, maar de regel heeft ook een belangrijke vorm-eigenschap: hij vertoont een ‘essential identity’ (p.70) met die van het Klassiek Latijn. Deze uitkomst was daarom zo verrassend, omdat het Engels een Germaanse taal is en het Klassieke Latijn de basis vormt van de hedendaagse groep Romaanse talen. Hoe kwam SPE aan deze uitkomst?
Het verhaal begint met de volgende observatie: klemtoon, en we doelen van nu af aan dan op hoofdklemtoon, kan in het Engels niet zomaar overal in een woord voorkomen. Onder de fundamentele taalfeiten die altijd worden opgevoerd, behoren de volgende:
1) |
cínema |
horízon |
consénsus |
vénom |
|
américa |
aréna |
agénda |
édit |
|
ársenal |
daytóna |
placénta |
válid |
|
árabic |
hiátus |
amálgam |
cábin |
|
bénefit |
factótum |
uténsil |
básic |
|
génesis |
oásis |
asbéstos |
gállop |
|
cínnamon |
minnesóta |
ellípsis |
cónquer |
|
víolin |
potómac |
abándon |
cértain |
| |
| |
aspáragus |
betráyal |
aláska |
cómmon |
metrópolis |
propósal |
accidéntal |
nóvel |
análysis |
messíah |
rhododéndron |
vúlgar |
De uitleg hierbij is als volgt. SPE beschouwt klemtoon als een eigenschap van klinkers, en hij ligt in het Engels altijd op een van de drie rechtse klinkers van het woord, volgens patronen die in formele regels kunnen worden uitgedrukt. In (1) staan voorbeelden waarin klemtoon ligt op de derde (de linkerkolom in (1)) of tweede klinker (de andere kolommen), geteld vanaf de rechterkant van een woord. Het cruciale verschil tussen de eerste kolom en de andere kolommen, d.w.z. het verschil tussen klemtoon op de derde en de tweede klinker van rechts, is als volgt. Merk eerst op dat het klemtoonverschil niet wordt veroorzaakt door het meest rechtse deel van de gegeven taalfeiten: immers, álle voorbeelden in (1) eindigen óf op een korte klinker (zoals a), óf op een korte vocaal gevolgd door een consonant (on, us, um, al, etc.). Dit soort opeenvolgingen wordt blijkbaar altijd overgeslagen bij klemtoontoekenning. Het is ook dezelfde observatie, die uitlegt waarom in ársenal, américa, etc., in de uiterste linker kolom de klemtoon op de dérde klinker van rechts ligt, en in horázon en consénsus in de twee kolommen daarnaast niet: in woorden zoals ársenal en américa komen twéé van dergelijke opeenvolgingen voor, gerekend vanaf de rechterkant, namelijk twee maal een korte vocaal gevolgd door een medeklinker; deze worden blijkbaar beide overgeslagen. De inhoud van de twee kolommen rechts daarvan is in voorlaatste positie respectievelijk een lange (in het Engels fonetisch gediftongeerde (‘tense’) vocaal (hor[ay]zon, ar[iy]na,
dayt[ow]na, etc.), of een korte vocaal gevolgd door twee medeklinkers (cons[ens]us, ag[end]da, am[alg]am, enz.). Het lijkt er dus op dat déze niet gepasseerd mogen worden, maar zelf klemtoon krijgen.
Dit onderscheid tussen de voorbeelden in de linkerkolom versus die in de twee rechts ervan is in SPE vertaald als het weak cluster principle. D.w.z., een enkele korte klinker (zoals finale a), of een korte klinker gevolgd door maximaal één medeklinker (zoals de finale sequenties in alle consonant-finale voorbeelden én de prefinale sequenties in de linkerkolom), vormen elk een ‘zwak cluster’, en worden overgeslagen bij klemtoontoekenning. Binnen de laatste drie lettergrepen valt klemtoon op het eerste niet-zwakke, i.e. strong (‘sterke’) cluster van rechts; indien er geen sterk cluster is, valt klemtoon op de derde klinker van rechts.
(1) bevat tenslotte helemaal rechts ook nog een rij woorden die eindigen op een weak cluster, maar slechts bisyllabisch zijn. Klemtoon kan dan natuurlijk niet verder naar links, en automatisch valt hij hier op de linker klinker.
Chomsky & Halles formalisering van de feiten in (1) loopt als volgt. Aan het begin van een fonologische afleiding van een woord bestaat dat woord uitsluitend uit zijn verschillende opeenvolgende klanksegmenten, en elk klanksegment is een verzameling van zijn onderscheidende kenmerken (‘distinctive features’), zoals [+rond] of [-rond], [+stem] of [-stem], [+sonorant] of [-sonorant], enz. We kunnen dit de ‘strict segmentele’ aanpak van SPE noemen, zij het dat de literatuur gewoonlijk het woord ‘lineair’ gebruikt, en hebben zojuist ‘uitsluitend’ gezegd omdat dat later nog aanzienlijk zal veranderen. Onder de kenmerken van een klanksegment hoort ook [stress] ([klemtoon]), dat in de SPE aanpak bij aanvang van de derivatie negatief gespecificeerd is, d.w.z. [-stress] is voor elk klanksegment van het woord. Fonologische regels werken vervolgens op zulke representaties, waaronder ook klemtoonregels: ze hebben tot taak te focussen op [-stress], en daarvoor een bepaalde klemtoonwaarde in de plaats te zetten. Omdat alle klemtoonregels in het SPE-systeem in hun focus V voor ‘klinker’ (‘vowel’) noemen, is klemtoon per definitie een eigenschap van klinkers. Aan het eind van de derivatie zijn
| |
| |
alle medeklinkers nog steeds [-stress], maar hebben sommige klinkers een waarde voor het kenmerk [stress] gekregen. We zullen nu in meer detail uitleggen wat men zich daarbij moet voorstellen.
De regel die klemtoon verzorgt voor de taalfeiten in (1) is die in (2). De gegeven versie is een voorlopige, die zo meteen nog verder uitgebreid zal worden. N, A en V rechts van de woordhaak staan voor de gebruikelijke woordsoorten: respectievelijk zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en werkwoord; en ‘V.’ is onze informele notatie voor een korte vocaal.
(2) V → [1stress] / X _ C0 (V. C01) V. C01] N,A,V
De regel in (2) veronderstelt twee subregels of ‘expansies’, een met de informatie in parentheses en een zonder, zie (3)(a)-(b) beneden. Parentheses zijn in SPE per (universele) conventie geassocieerd met zogenaamde disjunctieve regeltoepassing, wat twee dingen inhoudt: (i) de subregels zijn geordend naar lengte met de langste eerst, en (ii) zodra een langere subregel is toegepast, zijn alle kortere niet verder van toepassing.
(3) |
(a) |
........../ X _ C0 V. C01 V. C01] N,A,V |
|
(b) |
........../ X _ C0 V. C01] N,A,V |
Regel (2) legt klemtoon op de derde klinker van rechts als er twee zwakke clusters op volgen (zie (3a)), anders legt hij klemtoon op de tweede van rechts (zie (3b)).
Dit is de basis van de Engelse Main Stress Rule, maar er zijn een aantal aanpassingen nodig van deze analyse om verdere feiten van Engelse woordklemtoon te kunnen verantwoorden. We noemen daarvan in de volgende sectie de vier belangrijkste, waarvan de eerste drie te maken hebben, net als het bovenstaande, met de plaats van hoofdklemtoon; de vierde heeft betrekking op de plaats van bijklemtoon in langere Engelse woorden.
| |
4. Engelse klemtoon in SPE: uitbreiding
Een eerste aanpassing van de analyse uit de vorige sectie is nodig voor feiten als in (4), die sterk lijken op die in (1), met als verschil dat uiterst rechts meer dan één medeklinker staat:
(4) |
président |
adjácent |
appéndix |
éarnest |
|
ásterisk |
defíant |
relúctant |
hónest |
|
signíficant |
inhérent |
correspóndent |
módern |
|
deódorant |
oppónent |
redúndant |
áwkward |
|
lábyrinth |
massachúsetts |
indepéndence |
góvern |
|
extrávagant |
antecédent |
obsérvant |
bástard |
Blijkbaar is de uiterst rechtse restrictie in regel (2) van ‘maximaal één medeklinker’ te strict, en moet dit op grond van (4) verruimd worden tot Co.
Een tweede aanpassing betreft eindklemtoon in woorden. In bovenstaande formulering is het onmogelijk voor een woord om eindklemtoon te krijgen, terwijl eindklemtoon wel tot de mogelijkheden van Engelse woorden behoort. Bovendien kan in de gegeven formulering een eenlettergrepig woord nooit klemtoon krijgen (dit is natuurlijk ook een soort eindklemtoon), omdat de context van de regel miminaal twee vocalen noemt. Taalfeiten van beide typen staan in (5):
| |
| |
(5)(a) |
supréme |
canóe |
kangaróo |
tennessée |
(b) |
whím |
póle |
|
remóte |
machíne |
magazíne |
buccanéer |
|
méek |
glów |
|
obscúre |
charóot |
chimpanzée |
palisáde |
|
físt |
scánt |
Lange vocalen (al of niet gevolgd door een consonant) op woordeinde kunnen wel degelijk eindklemtoon hebben, evenals één-lettergrepige woorden. Dit resultaat kan bereikt worden door de meest rechts V.Co in regel (2) óók binnen parentheses te zetten. De uiteindelijke Engelse Main Stress Rule is nu die in (6), met de eronder in (a), (b) en (c) gegeven subregels.
(6) |
|
V → |
[1stress] |
/ X _ C0 ((V. C01) V. C0)] N,A,V |
|
(a) |
|
.......... |
/ X _ C0 V. C01 V. C0] N,A,V |
|
(b) |
|
.......... |
/ X _ C0 V. C0] N,A,V |
|
(c) |
|
.......... |
/ X _ C0] N,A,V |
De parentheses zorgen er in de eerste plaats voor, als ‘afkortingsconventie’, dat Engelse woordklemtoon voor de tot nu toe behandelde feiten als één regel kan worden uitgedrukt. De set regels in (6) is in zijn geheel ‘disjunctief’ (zie vlak boven (3)), en dit is cruciaal, omdat voorkomen moet worden dat een woord meerdere hoofdklemtonen zou kunnen krijgen door de verschillende subregels. Neem het woord america: gegeven de twee zwakke clusters rechts legt de langste expansie uit (6a) klemtoon op de derde klinker van achteren (américa); zonder de conditie op disjunctiviteit van de subregels, zou de middelste expansie (6b) nu klemtoon kunnen leggen op de tweede klinker van rechts (*améríca), en de kortste expansie klemtoon (6c) op de laatste klinker (*amérícá), en heeft dit woord (foutief) drie klemtonen. Juist disjunctiviteit zorgt ervoor dat dit niet kan gebeuren: zodra de langste expansie klemtoon op de derde klinker van rechts heeft gelegd, mogen de kortere expansies niet meer toegepast worden.
Tot zover heeft het bekijken van nieuwe taalfeiten geleid tot aanpassingen van de Main Stress Rule. Er blijven hierna nog twee belangrijke groepen feiten over die leiden tot de formulering van twee aanvullende fonologische regels, die allebei de ‘output’ van de klemtoonregel als het ware aanvullen of corrigeren.
De derde wijziging van de analyse, de eerste van dit laatste type, wordt gemotiveerd door taalfeiten zoals die in (7)
(7)(a) |
táxi |
bróccoli |
sopráno |
(b) |
rádio |
périod |
|
báby |
búffalo |
missóuri |
|
stúdio |
átheist |
|
éssay |
archipélago |
macaróni |
|
phárao |
ambíguous |
|
mótto |
méxico |
tomáto |
|
stéreo |
grádient |
|
yéllow |
éffigy |
esperánto |
|
émbryo |
área |
|
árgue |
apócope |
manifésto |
|
scenário |
ísrael |
|
húrry |
obscúrity |
garibáldi |
|
bórneo |
napóleon |
|
váry |
celébrity |
commándo |
|
tókyo |
várious |
In (a) is de situatie als volgt: alle Engelse klinkers (behalve de a, zie bijvoorbeeld cinema, agenda en america in (1)) zijn fonetisch ‘tense’ (d.w.z. ‘lang’ en ‘gediftongeerd’) op woordeinde; de woorden van (a) hebben ook zo'n fonetisch lange klinker. De klemtoonregel voorspelt dus eindklemtoon (zie (5)), maar klemtoon ligt in werkelijkheid op de voorvoorlaatste of voorlaatste klinker, afhankelijk van het aantal
| |
| |
klinkers in het woord, en van een al of niet aanwezig zwak cluster in voorlaatste positie. SPE's oplossing voor deze paradox is om te veronderstellen dat de finale klinkers van deze voorbeelden kort zijn op het moment dat de klemtoonregel wordt toegepast, d.w.z. fonologisch ‘onderliggend’ kort zijn. Deze voorbeelden vallen dan samen met de in (1) genoemde america en agenda, die zowel onderliggend als fonetisch een korte finale klinker hebben. De woorden in (7) krijgen de vereiste fonetisch lange klinker door een na klemtoon geordende ‘Tensing Rule’ voor finale klinkers, die alle Engelse vocalen in eindpositie lang maakt (en daarmee de gewenste generalisatie beschrijft), met uitzondering van a. Samengevat: bróccoli onderscheidt zich van américa alleen door een fonetisch lange uitspraak van de laatste klinker; bróccoli onderscheidt zich van macaróni door een korte voorlaatste klinker; al deze feiten onderscheiden zich, door hun onderliggend korte finale klinkers, van tennessée, dat zelf een finale lange klinker heeft.
Alle gevallen in (b) hebben fonetisch een lange klinker in voorlaatste positie onmiddellijk voor een andere klinker, en de analyse voorspelt dat klemtoon daar nooit links van kan liggen. SPE volgt ook hier dezelfde tactiek. Zonder uitzondering zijn Engelse klinkers fonetisch lang onmiddellijk vóór een andere klinker, maar dat is slechts een beschrijving van het oppervlaktepatroon. Onderliggend zijn de prefinale klinkers van (7b) kort, en ze worden lang gemaakt door een tweede ‘Tensing Rule’, die de gewenste uitzonderingsloze regelmaat van het Engels uitdrukt. De twee ‘Tensing’ regels kunnen vervolgens worden beschouwd als één regel, die klinkers verlengt in twee omgevingen: ‘woordfinaal’ en ‘prevocalisch’. De woorden in (b) hebben dus onderliggend korte klinkers als rechtse twee. Ze ondergaan de langste expansie van de Main Stress Rule, en vervolgens respectievelijk beide helften van de Tensing Rule (rádio), of één helft (sopráno, resp. várious).
De leukste groep voorbeelden waarin beide subregels betrokken zijn is het drietal váry/várious/varíety. De onderliggende ‘kort-heid’ van de i blijkt uit de klemtoon van de eerste twee woorden (zie boven), maar in het derde woord is de i lang (uitgesproken als [ay]). Dit moet dus het gevolg zijn van een fonologische regel, die precies de regel is die we voor de i in voorbeelden zoals rádio en várious nodig hebben: klinker wordt lang voor klinker. Hieruit blijkt dat het manipuleren van klinkerlengte op onderliggend nivo niet slechts gebeurt om klemtoon op de goede plaatsen gezet te krijgen, maar dat de benodigde fonologische regel onafhankelijk gemotiveerd is.
De vierde wijziging van de analyse introduceert in de deze uiteenzetting het begrip ‘bijklemtoon’. Tot nu toe wordt voorspeld dat alle woorden met een (onderliggende) lange klinker als meest rechtse in het woord, eindklemtoon zullen krijgen: tennessée, kangaróo, magazíne, etc. Volgens SPE levert de analyse dit weliswaar op, maar zijn juist de tot dusverre genoemde gevallen niet representatief voor de situatie in het Engels: voor woorden met een lange klinker als meest rechtse geldt dat ‘the large majority of words of three or more syllables have primary stress on the antepenultimate vowel and tertiary stress on the final vowel’ (p.78), zie de volgende voorbeelden:
(8) |
pédigrèe |
húrricàne |
épisòde |
súrrogàte |
formáldehỳde |
|
álibì |
dýnamìte |
báritòne |
cándidàte |
insínuàte |
|
télephòne |
díocèse |
crócodìle |
persónifỳ |
hỳpótenùse |
Om dit patroon te vangen wordt door SPE een aantal stappen genomen.
De Main Stress Rule plaatst eindklemtoon op de finale klinker van al deze woorden omdat die lang is, maar een ‘Alternating Stress Rule’ legt daarná klemtoon twee klinkers naar links. Deze manifesteert zich dan als de echte hoofdklemtoon van het woord, terwijl de klemtoon oorspronkelijk toegekend door de Main Stress Rule aan de
| |
| |
laatste klinker ‘bewaard blijft’ als de in het citaat geobserveerde graad van bijklemtoon. Een ‘near minimal pair’ is het duo éffigy uit (7) met pédigrèe uit (8).
Gevallen van het type tennessée, magazíne, etc., zijn volgens SPE blijkbaar in de minderheid, want de auteurs beschouwen die als onregelmatig: zij worden gemarkeerd als uitzonderingen op de Alternating Stress Rule. Toch vertonen ook deze gevallen uiteindelijk een bijklemtoon, helemaal aan de linkerkant. Deze wordt neergezet door een aparte ‘Auxiliary Stress Rule’, die in elk lang genoeg Engels woord een bijklemtoon neerzet op een afstand van twee klinkers links van de hoofdklemtoon. Dat doet hij niet alleen bij uitzonderingen op Alternating Stress, zoals (9a), maar in principe in elk woord dat nog twee klinkers over heeft links van de klinker die de Main Stress Rule heeft ondergaan. In het laatste geval gaat het typisch om voorbeelden waarin niet de laatste klinker beklemtoond is geworden door de Main Stress Rule (en de Alternating Stress Rule dus niet heeft gewerkt), zoals (9b).
(9)(a) |
tènnessée |
(b) |
mìnnesóta |
màcaróni |
|
màgazíne |
|
rhòdodéndron |
èsperánto |
|
kàngaróo |
|
àntecédent |
mànifésto |
|
bùccanéer |
|
màssachúsetts |
gàribáldi |
|
pàlisáde |
|
ìndepéndence |
àrchipélago |
We formuleren hier de Alternating Stress Rule en de Auxiliary Stress Rule niet (dat is niet echt nodig; hun effect is duidelijk: leg hoofdklemtoon respectievelijk bijklemtoon twee klinkers naar links), maar geven wel een afleiding van enkele voorbeelden:
(10) |
|
pedigree |
hypotenuse |
tennessee |
minnesota |
effigy |
|
MSR |
|
1 |
|
1 |
|
1 |
|
1 |
1 |
|
|
ASR |
1 |
2 |
1 |
2 |
uitz. |
|
n.v.t. |
n.v.t. |
|
AUX |
n.v.t. |
n.v.t. |
2 |
|
2 |
|
n.v.t. |
|
TENS |
vac. |
n.v.t. |
vac. |
n.v.t. |
|
iy |
De getallen geven verschillende waarden aan voor het kenmerk [stress], d.w.z [1stress], [2stress], etc., waarbij het kleinste getal de zwaarste klemtoongraad aangeeft. Verlaging van de oorspronkelijke klemtoongraad bij de invoering van een nieuwe in de loop van de derivatie wordt door Chomsky & Halle toegeschreven aan een automatische universele conventie: de ‘Stress Lowering Convention’, die door hen als volgt wordt beschreven (pp. 16-17):
(11) |
when primary stress is placed in a certain position, then all other stresses in the string under consideration at that point are automatically weakened by one |
Merk speciaal op dat de werking van deze conventie is beperkt tot regels die [1stress] toekennen: hij opereert bij de Alternating Stress Rule (en vacueus bij de Main Stress Rule), maar niet bij de Auxiliary Stress Rule (anders worden er door de operatie van deze laatste regel alsnog woorden zonder hoofdklemtoon gecreëerd). Voor Chomsky & Halle is (11) onderdeel van de ‘universele theorie’ en daarmee automatisch beschikbaar voor taalspecifieke grammatica's, zoals die van het Engels.
In een aantal gevallen, tenslotte, hoeft de laatste klinker van het woord niet per se lang te zijn om Alternating Stress te ondergaan. Gevallen zoals die in (12) hebben óók bijklemtoon op de meest rechtse, in dit geval korte, klinker. Dat wordt verantwoord door ze te markeren als uitzonderingen op de langste twee subregels van de Main Stress Rule. Ze krijgen daardoor automatisch eindklemtoon via de ‘kortste expansie’, en
| |
| |
Alternating Stress veroorzaakt dan zowel verschuiving van hoofdklemtoon naar links, als het bewaard blijven van bijklemtoon achteraan:
(12) |
gálahàd |
ábrahàm |
ócelòt |
méteòr |
cátapùlt |
ávalànche |
|
márathòn |
cáravàn |
díadèm |
sýcophànt |
párallàx |
péderàst |
|
dáffodìl |
álcohòl |
beélzebùb |
sárabànd |
cátaràct |
únicòrn |
Het verschil is hoorbaar als bijklemtoon op de rechtse klinker van de woorden in (12), versus geen bijklemtoon op de vergelijkbare klinkers van de woorden in de linkerkolommen van respectievelijk (1) (type ársenal) en (4) (type président). Volgens SPE zijn echter de typen gálahàd en cátapùlt in de minderheid ten opzichte van de typen ársenal en président. Ook onder het type (12) komen tenslotte (schaarse) gevallen voor waarin hoofdklemtoon achteraan blijft: àcquiésce, pìcturésque en nog wat andere voorbeelden; deze zijn zowél uitzonderingen op de twee langste expansies van de Main Stress Rule, áls op de Alternating Stress Rule.
Kort samengevat komt de analyse van Engelse woordklemtoon in SPE neer op het volgende. Een hoofdklemtoonregel zet klemtoon op een van de laatste drie klinkers, en is gevoelig voor zwakke versus sterke clusters. De subregels van deze regel zijn disjunctief geordend. De ‘output’ ervan kan op drie manieren wijzigingen ondergaan. De onderliggende lengte van de betrokken klinkers kan afwijken van de fonetisch geobserveerde, en de correcte lengte wordt afgeleid via twee klinkerverlengings-regels. Hoofdklemtoon kan worden verschoven vanaf een finale (lange) klinker naar de derde klinker van rechts, waarbij de oorspronkelijke klemtoon bewaard blijft als bijklemtoon. Tenslotte kan bijklemtoon direct worden neergezet twee klinkers links van elke hoofdklemtoon.
De twee hoofdklemtoonregels van deze procedure, de Main Stress Rule en de Alternating Stress Rule, representeren de vermenging van Germaanse en Latijnse eigenschappen waaraan we aan het begin van deze sectie hebben gerefereerd. Het is een bekend feit uit de historische taalkunde dat inderdaad het Klassiek Latijn een klemtoonregel had die sterke overeenkomsten vertoonde met de regel die hier de Main Stress Rule wordt genoemd; dat wil zeggen: een regel die hoofdklemtoon van rechts af toekende, rekening houdend met sterke en zwakke clusters, met een maximum domein van drie lettergrepen. Het Oud Engels was, generaliserend gesproken, een taal met relatief veel beginklemtoon. Deze twee klemtoonpatronen hebben zich tussen de 11de en 14de eeuw met elkaar vermengd door een grote invoer van Romaanse leenwoorden in het Engels door politiek-historische oorzaken: het gaat daarbij (net als bij de andere Germaanse talen) om de invloed van het Kerk Latijn, maar met betrekking tot het Engels vooral om het (Oud) Frans, dat na de bezetting van Engeland door Willem de Veroveraar in 1066 in zeer grote mate het toenmalige Engels ging beïnvloeden. De geïnteresseerde kan verdere informatie over deze intrigerende periode van het ontstaan van het modern Engels vinden bij Trevelyan (1959:96), McCrum e.a. (1986:73) en De Jong (1989). Dit is in elk geval de bron van de ‘Romaanse’ Main Stress Rule in het Engels, een taal die zich natuurlijk sindsdien op allerlei manieren verder heeft ontwikkeld. Hiernaast kunnen we de Alternating Stress Rule historisch gezien het restant noemen van de Oud Engelse klemtoonregel, werkend op de output van de in het Engels geïncorporeerde Romaanse regel (zie voor deze interpretatie verder de uitvoerige uiteenzetting in hoofdstuk 2 van Halle & Keyser (1971)).
| |
| |
Maar misschien nog belangrijker is het om de vraag te stellen hoe de kenmerkende eigenschappen van klemtoon, zoals we die in het vorige hoofdstuk hebben besproken, in deze analyse zijn verwerkt. Het ‘culminatieve’ karakter van klemtoon heeft twee aspecten: elk woord heeft hoofdklemtoon, maar nooit meer dan één. Het laatste wordt duidelijk uitgedrukt door de Stress Lowering Convention, die bij elke toekenning van hoofdklemtoon alle andere graden automatisch één stap verlaagt. Dit is zoals gezegd een universele conventie die daarmee in elke taal (met klemtoon) effect heeft, en dat is natuurlijk ook precies wat we willen, gegeven de universaliteit van het verschijnsel. Het eerste onderdeel van culminativiteit wordt echter niet zo fraai verklaard: het is puur de aanwezigheid van de taalspecifieke subregel (6c) van dit hoofdstuk die er voor zorgt dat elk Engels woord in elk geval klemtoon heeft. Als deze regel zou ontbreken, zouden er Engelse woorden zijn zonder klemtoon. Of, om een iets andere variant van hetzelfde te nemen, als het Engels per ongeluk een regel zou hebben die klemtoon zou verwijderen op finale klinkers, zouden er ook voorbeelden kunnen zijn zonder klemtoon. We kunnen natuurlijk wel ‘per conventie’ of ‘universeel’ aannemen dat dergelijke dingen niet mogen, maar Chomsky & Halle laten zich daarover niet uit, en het is dan ook niet duidelijk wat hun positie op dit punt zou zijn.
In de analyse van Chomsky & Halle is klemtoon in het Engels zeker ‘demarcatief’ (klemtoon wordt toegekend ‘vanaf de rechter woordgrens’), maar ook deze eigenschap wordt in feite niet anders dan taalspecifiek aangepakt: de Main Stress Rule kan nu eenmaal niet verder dan drie lettergrepen naar links, terwijl Engelse woorden langer kunnen zijn. Men zou bijvoorbeeld de verwachting kunnen uitspreken dat de vorm van deze klemtoonregel typisch is voor demarcatieve klemtoonregels in het algemeen, maar ook zo'n vage gedachte is niet in SPE te vinden, en deze functie van klemtoon blijft daarmee eigenlijk ook ongeformaliseerd. Deze punten komen natuurlijk beneden nog verder aan de orde. We bespreken nu tot slot van dit deel een wijziging van het SPE-systeem, in 1973 voorgesteld door Halle in Linguistic Inquiry. Zijn bijdrage bleek later een stap op weg naar de metrische fonologie.
| |
5. Halles wijziging
Het is, zoals we zojuist nogmaals hebben opgemerkt, ter formalisering van het culminatieve karakter van woordklemtoon dat de Stress Lowering Convention (11) als automatisme werkt bij elke keer dat [1stress] door een klemtoonregel wordt toegekend. In Halle (1973a) doet de auteur een poging een verbeterde versie van deze procedure te geven die zeker inzichtrijker was dan die van SPE, maar tegelijkertijd ook formeel suspect. Het inzicht ging later tot de fundamenten van de metrische theorie van Liberman & Prince behoren, en dat is een reden om er hier uitvoeriger op in te gaan; de formele gebreken van zijn analyse kregen in datzelfde kader, zoals we straks zullen zien, een eigen oplossing.
Halle stelt voor geen onderscheid meer te maken tussen regels die [1stress] en regels die [2stress] introduceren, zoals de Main Stress Rule en de Alternating Stress Rule aan de ene kant, en de Auxiliary Stress Rule aan de andere. Zijn generalisatie is dat alle klemtoonregels nog slechts [1stress] invoeren, en dat de Stress Lowering Convention beperkt is tot een formeel type klemtoonregels, waaronder de drie zojuist genoemde in elk geval niet behoren. Deze regels produceren daardoor ‘reeksen van 1-en’, zoals die in de voorbeelden van (13) beneden. In (13a) staan gevallen van de Alternating Stress Rule, en in (13b) die van de Auxiliary Stress Rule.
| |
| |
(13)(a) |
1 |
1 |
|
1 |
1 |
(b) |
1 |
1 |
1 |
1 |
|
alibi |
insinuate |
|
desperado |
garibaldi |
|
pedigree |
personify |
|
macaroni |
esperanto |
|
telephone |
hypotenuse |
|
antecedent |
rhododendron |
|
hurricane |
formaldehyde |
|
archipelago |
independence |
Nu we dit idee hebben doorgevoerd, volgt onmiddellijk de mogelijkheid voor een tweede generalisatie: de Alternating Stress Rule en de Auxiliary Stress Rule zijn in het Engels een en dezelfde regel, in de vorm van de eerste, d.w.z. een regel die [1stress] twee lettergrepen links van een andere [1stress] legt. In termen van de taalfeiten in (13) betekent dit dat er nu een selectie-procedure gewenst is voor de hoofdklemtoon in Engelse woorden, bij de beschikbaarheid van meerdere malen [1stress]. Een van de belangrijkste vondsten van Halle is nu dat achter het patroon van (13), dat wil zeggen achter de distributie van klemtoon via de oude Alternating Stress Rule en de oude Auxiliary Stress Rule, een generalisatie schuilgaat met betrekking tot hoofdklemtoonselectie, die op twee manieren uitgedrukt kan worden; in (14) geven we beide versies, waarvan de eerste zich direct richt op de situatie in (13), en de tweede iets algemener is:
(14) |
(a) |
- bij twee [1stress] gevallen wordt de linker gekozen voor de hoofdklemtoon als de rechter in de laatste klinker van het woord staat; |
|
- anders wordt de rechter gekozen. |
|
|
(b) |
- negeer de laatste klinker van het woord; |
|
- kies dan als hoofdklemtoon de meest rechts beschikbare [1stress] |
De formalisering van deze selectieprocedure is de regel in (15); we komen hem straks nog tegen in een heel andere functie, en geven hem hier alvast onder de naam die hij straks zal blijken te hebben: de ‘Compound Stress Rule’.
Zoals hier geformuleerd lijkt de regel geen effect te hebben omdat hij [1stress] in [1stress] verandert, maar Halle ziet dit nu als de formele eigenschap van regels die de Stress Lowering Convention aanroepen: de regel plaatst [1stress] op de juiste plaats (dat illustreren we zometeen), en alle andere klemtoongraden in zijn domein worden met een graad verlaagd.
We laten nu in (16) zien hoe twee typische gevallen door de structurele beschrijving van de regel in (15) worden geanalyseerd; (16a) was en is een Alternating Stress voorbeeld, (16b) vroeger een Auxiliary Stress Rule-voorbeeld, nu ook Alternating Stress:
| |
| |
(b) |
|
In (a) wordt de laatste klinker overgeslagen, hoewel daar een [1stress] in valt; de enig andere beschikbare [1stress] wordt de hoofdklemtoon via de Compound Rule en de Stress Lowering Convention. Uit deze opzet blijkt dat de variabele Q weliswaar fonologisch materiaal dekt dat tussen de twee klemtonen in ligt, maar níet waarom de genoemde conditie op Q noodzakelijk is. Dat blijkt uit de feiten in (b). Opnieuw wordt de laatste klinker uitgeschakeld, maar omdat deze geen [1stress] bevat, blijven er twee kandidaten voor hoofdklemtoon over; hiervan moet de rechtse worden geselecteerd, en het is de geconditioneerde variabele die hiervoor zorgt. We geven dat nogmaals weer:
(17) |
|
hurricane |
periodical |
|
MSR |
|
1 |
|
1 |
|
ASR |
1 |
1 |
1 |
1 |
|
CSR |
1 |
2 |
2 |
1 |
Merk op dat de verwijdering van de Auxiliary Stress Rule nu ruimschoots lijkt te worden gecompenseerd door de introductie van de Compound Stress Rule, maar dit is pertinent onwaar: Halle bereikt een echte generalisatie, omdat de Compound Stress Rule al aanwezig is in de grammatica, op onafhankelijke gronden. Dat zal uit de discussie in de komende hoofdstukken blijken.
Slechts één type ongelede woorden onttrekt zich aan deze regelmatigheden voor de selectie van hoofd- en bijklemtoon, namelijk die voorbeelden die in SPE uitzonderlijke gevallen zijn met betrekking tot Alternating Stress (màgazíne, etc.): het systeem zoals door Halle opgezet voorspelt nu juist dat op de laatste klinker nooit hoofdklemtoon kan voorkomen, en bovendien dat alle klemtonen links van de meest rechtse moeten kunnen worden opgeleverd door toepassingen van de Alternating Stress Rule. Halle heeft een oplossing voor deze gevallen, maar de details daarvan zouden hier te ver voeren; we zullen in het volgende hoofdstuk ook op deze gevallen terugkomen.
| |
6. Lineaire woordklemtoon in het Nederlands
In deze sectie bespreken we werk over klemtoon in het Nederlands in het SPE-kader. Daarbij horen een aantal korte opmerkingen vooraf, voornamelijk over de literatuur die we hier niet behandelen. In de eerste plaats gaan we lang niet in op alle generatieve literatuur over Nederlandse klemtoon. Vanzelfsprekend heeft niet iedereen achteraf gezien een belangrijke bijdrage gehad aan de discussie, en we hebben slechts die teksten uitgezocht die een bepaald standpunt voor het eerst naar voren brachten, een bepaalde generalisatie voor het eerst uitdrukten, als voorlopers konden worden beschouwd voor huidige inzichten, enz. Wat we, we zeggen het voor alle duidelijkheid, ook niet doen is teruggaan naar het pre-generatieve tijdperk om daar te proberen de bronnen te zoeken van wat ons nu bezig houdt. Behalve ruimtegebrek is daar nog wel een andere reden voor: het is zelden moeilijk om voor een bepaald taalkundig idee een vroege voorloper te vinden, heel veel is informeel al wel een keer gezegd, en een gegeven zinsnede bij een oudere grammaticus kan altijd wel op een bepaalde manier, gunstig of ongunstig, geïnterpreteerd worden. Het is heel wat moeilijker om ouder werk op zijn merites in zijn eigen context te beoordelen, en het is pure voorzichtigheid op dit gebied die ons er toe brengt om dit voor het Nederlands nog niet erg frequent onderzochte gebied voorlopig te
| |
| |
laten voor wat het is. We weten dat Gaarenstroom (1897) en De Groot (1962) tot onze meest interessante voorgangers behoren (zeker de laatste vanwege zijn ideeën over de metriek van het Latijn), maar zouden hen, en anderen, graag zorgvuldiger bestuderen dan waar we tot nu toe de gelegenheid voor hebben gehad. De klemtoonwereld van de Nederlandse fonologie begint dus in het post-SPE tijdperk, met werk van Evers & Huybregts, Van den Berg, Booij, en Kooij, dat we nu in deze chronologische volgorde zullen behandelen.
De eerste ons bekende gepubliceerde analyse van Nederlandse klemtoon in de generatieve fonologie is Evers & Huybregts (1975), een weergave van een lezing gehouden op de ‘TIN-dag’ 1972 te Amsterdam. Het doel van dit artikel is overigens niet een analyse van Nederlandse woordklemtoon, maar een theoretische beschouwing over de interactie van regels voor frase-klemtoon en syntactische transformaties in de zogenaamde ‘cyclus’, een begrip waarop we later in dit boek nog terug zullen komen. Maar regels voor frase-klemtoon (‘Nuclear Stress’) vooronderstellen regels voor woordklemtoon (‘Main Stress’) en de auteurs stellen voor dit laatste dan ook een korte analyse voor. Deze is opgesteld in het Chomsky & Halle SPE-kader, zoals dat boven aan de orde is geweest, en draagt dan ook een niet gering aantal kenmerken van de set regels die laatstgenoemde auteurs voorstellen voor het Engels. Een vergelijking van de regel in (18) met die in (2)/(6) boven zal dit duidelijk maken:
(18) |
V → [1stress] /X_C0 ((V. C01) V. C01)]N,A,V |
Evers & Huybregts melden zelf al (p.32, vn.2) dat deze Nederlandse regel ‘looks very much like’ de Engelse Main Stress Rule, en ‘gives formal expression of the fact that stress placement in lexical items is governed by a weak cluster principle’. Dat is natuurlijk niet zo heel raar, gegeven wat we eerder in dit hoofdstuk hebben gezegd: het Nederlands heeft natuurlijk, net als het Engels, invloed ondergaan van het Latijn; het heeft, zij het later dan het Engels, leenwoorden uit het Frans opgenomen; en het heeft natuurlijk heel veel leenwoorden uit het Engels zelf overgenomen. Jammergenoeg is de klemtoon-geschiedenis van het Nederlands niet zodanig goed onderzocht dat we daar veel meer dan dit over kunnen zeggen, maar de gelijkenis tussen de (huidige) klemtoonsystemen van de twee talen is een van de weerkerende thema's beneden.
Merk op dat we zelfs specifieker kunnen zijn dan Evers & Huybregts over de gelijkenis van regel (18) en de Engelse Main Stress Rule: we kunnen zeggen dat de Main Stress Rule van het Nederlands identiek is aan die van het Engels, behalve op één punt: de sub-/superscript notatie bij de uiterst rechtse C loopt van ‘0 tot en met n’ in het Engels, en van ‘0 tot en met 1’ in het Nederlands. De empirische consequenties hiervan worden duidelijk als we de Nederlandse taalfeiten doorlopen.
Regel (18) levert, via zijn langste expansie, klemtoon op op de derde klinker van rechts in de volgende voorbeelden:
(19)(a) |
káriboe |
amérika |
(b) |
álcohol |
pythágoras |
|
cámera |
harmónica |
|
pórtugal |
humánitas |
|
prímula |
calígula |
|
ádidas |
abútilon |
|
éskimo |
grammática |
|
álmanak |
sebástopol |
|
cánada |
tarántula |
|
léxicon |
rinóceros |
|
rímini |
paramáribo |
|
líssabon |
rachmáninoff |
|
míkado |
facsímile |
|
génesis |
metáthesis |
|
dóminee |
narcótica |
|
álfabet |
jerúzalem |
|
ódyssee |
penélope |
|
árchipel |
aristóteles |
| |
| |
fárao |
malária |
kánaän |
afrodísiac |
sínaï |
scenário |
ísrael |
napóleon |
génua |
nicarágua |
sámuel |
emánuel |
rádio |
eusébio |
íschias |
ezécheël |
Als het Nederlands, net als het Engels, gebruik maakt van het ‘weak cluster principle’, moet in de voorbeelden van (19a) in elk geval worden aangenomen dat de finale klinker onderliggend kort is. Het Nederlands heeft in deze analyse dus ook een fonologische Tensing-regel (vergelijk (7a) boven). Bovendien: voor de onderste vier voorbeelden van elk van de vier kolommen, waar steeds twee klinkers rechtstreeks naast elkaar staan, moet, weer net als in het Engels, worden aangenomen dat de linker van die twee klinkers ook onderliggend kort is, en na klemtoontoekenning verlengd wordt door de Nederlandse pendant van de prevocalische Tensing (vergelijk (7b)). Het is dus niet alleen de klemtoon-analyse van deze woorden die voor de twee talen in de analyse van Evers & Huybregts gelijk op gaat, maar ook de klinkerverlengings-analyse.
Zoals duidelijk zal zijn bestaat er op dit punt echter ook verschil tussen de twee talen: in de overeenkomstige voorbeelden kan een prefinale klinker, die gevolgd wordt door één medeklinker, in het Engels worden gepasseerd omdat hij kort is, zowel onderliggend als fonetisch (cínema, méxico, víolin). In het Nederlands zijn deze klinkers echter fonetisch lang (káriboe, méxico, álcohol), en er kan alleen aan de structurele beschrijving van de Main Stress Rule voldaan worden door aan te nemen dat ze onderliggend kort zijn. In deze analyse moeten we dus blijkbaar speciaal voor het Nederlands een derde klinkerverlengings-regel veronderstellen, die deze (prefinale) korte klinkers verlengt. Maar voor deze regel noch voor de eerste twee Tensing-regels kennen we in het Nederlands motivatie buiten klemtoon om, en trio's als váry/várious/varíety, waaruit de Engelse tensing-analyse onafhankelijk wordt gemotiveerd, ontbreken naar ons beste weten in het Nederlands. Dat betekent dat deze analyse gebaseerd op onderliggend afwijkende klinkerlengte in wezen circulair is. Misschien beseffen de auteurs dat, want ze laten het probleem bewust onbesproken: ‘it would be beyond the scope of this paper to discuss the details’.
Regel (18) levert via zijn tweede expansie klemtoon op de tweede klinker van rechts in de volgende voorbeelden:
(20)(a) |
chína |
síam |
pijáma |
arizóna |
semárang |
|
ría |
kájak |
angóla |
hypothenúsa |
nebukadnézar |
|
bóa |
róbot |
samóa |
panoráma |
messías |
|
kílo |
cháos |
sombréro |
caballéro |
poséidon |
|
dúo |
tíbet |
casíno |
caliméro |
torremolínos |
|
báboe |
jémen |
gestápo |
honolúlu |
alligátor |
|
júli |
dénim |
haíti |
macaróni |
celébes |
|
stúdie |
tígris |
famílie |
ravióli |
melchizédek |
|
(b) |
pásta |
hárnas |
aláska |
balaláika |
kalimántan |
|
pínda |
mústang |
majórca |
casablánca |
palémbang |
|
wódka |
átlas |
agénda |
maharádja |
gibráltar |
|
sálto |
lómbok |
torónto |
influénza |
pocahóntas |
|
óslo |
ándes |
soekárno |
esperánto |
rododéndron |
|
bámboe |
hérpes |
calypso |
brocopóndo |
wladiwóstok |
|
zómbie |
krémlin |
províncie |
papiaméntoe |
agamémnon |
|
whískey |
pélgrim |
conféctie |
garibáldi |
dubróvnik |
| |
| |
In alle voorbeelden in (20) die op een klinker eindigen, moet deze onderliggend kort zijn. In de rechter drie kolommen staan voorbeelden die genoeg klinkers bevatten om via de langste expansie van regel (18) klemtoon te krijgen, maar dat niet doen om twee redenen: de (a)-voorbeelden omdat de voorlaatste klinker lang is, de (b)-voorbeelden omdat een korte klinker wordt gevolgd door meer dan een medeklinker. De woorden in de linkertwee kolommen hebben slechts twee lettergrepen, en zijn daarmee te kort voor de langste expansie. De middelste expansie van regel (18) is de eerste waarvoor ze in aanmerking komen, en die geeft ze klemtoon: ze eindigen óf op een onderliggend korte klinker (linkerkolom), óf op een (onderliggend en fonetisch) korte klinker gevolgd door één medeklinker.
Regel (18) levert via zijn derde expansie klemtoon op de meest rechtse klinker in drie overblijvende typen: (i) woorden die eindigen op meer dan één medeklinker, (ii) woorden die als meest rechtse een lange klinker hebben, en (iii) alle monosyllabische woorden.
(21) |
thee |
doek |
mist |
worst |
|
gnoe |
staal |
klomp |
schurft |
|
vla |
spriet |
strand |
schaats |
|
man |
piraat |
basalt |
kaart |
|
strop |
vulkaan |
augurk |
herfst |
|
milieu |
gambiet |
spelonk |
oogst |
|
idee |
fatsoen |
triomf |
suppoost |
|
canapé |
kalmeer |
restant |
jaloers |
|
chocola |
advocaat |
manifest |
akkoord |
|
scarabee |
horoscoop |
proviand |
algiers |
|
relikwie |
schorpioen |
ledikant |
artiest |
|
individu |
karikatuur |
deodorant |
langoest |
|
onomatopee |
valeriaan |
apocalyps |
melaats |
Met betrekking tot de Engelse Main Stress Rule in (6) en de Nederlandse in (18) kunnen we nu aan de hand van de voorbeelden in (21) precies uitleggen wat met Chomsky & Halle aan de ene kant, en Evers & Huybregts aan de andere, het formele verschil tussen de regels in de twee talen empirisch inhoudt. De Engelse regel noemt op het eind Cn, en de Nederlandse noemt C1; het effect is voor het Nederlands te zien aan de hand van (21), met name in het type meerlettergrepige woorden dat voorkomt in de derde kolom, vergelijk (22):
(22) |
Engels |
Nederlands |
|
sérpent |
président |
redúndant |
serpént |
presidént |
redundánt |
|
gíant |
apócalyps |
oppónent |
gigánt |
apocalýps |
opponént |
|
bálance |
deódorant |
inhérent |
baláns |
deodoránt |
inherént |
|
pérfect |
lábyrinth |
adjácent |
perféct |
labyrínt |
adjacént |
|
módern |
átheist |
correspóndent |
modérn |
atheíst |
correspondént |
|
tríumph |
extrávagant |
antecédent |
triómf |
extravagánt |
antecedént |
Het Nederlands heeft eindklemtoon waar het Engels klemtoon op de de derde of tweede klinker van rechts heeft, al naar gelang het aantal medeklinkers na de prefinale klinker.
Evers & Huybregts tenslotte hebben in hun analyse van het Nederlands geen (Nederlandse versie van de) Alternating Stress Rule. Het type correctie dat deze regel voor het Engels uitvoert is in hun beschrijving niet nodig, en observaties over eventuele
| |
| |
‘bijklemtoon achteraan’, die op de werking van deze regel zouden wijzen, ontbreken in hun artikel. Als we proberen na te gaan hoe dat komt, lijkt dit terecht: met betrekking tot woorden van meer dan twee lettergrepen waarvan de laatste klinker lang is (de Engelse ‘Alternating Stress’-gevallen van (8)), kan, net als in (22), een correspondentie tussen het Engels en het Nederlands worden opgesteld:
(23) |
Engels |
Nederlands |
|
párasìte |
súrrogàte |
parasíet |
surrogáat |
|
ánglophìle |
párachùte |
anglofíel |
parachúte |
|
télephòne |
dýnamìte |
telefóon |
dynamíet |
|
sátellìte |
díocèse |
satellíet |
diocées |
|
epíscopàte |
máritìme |
episcopáat |
maritíem |
|
érudìte |
ánthracìte |
erudíet |
antracíet |
Het Nederlands ‘behoudt’ zijn eindklemtoon uit de Main Stress Rule in die gevallen, waarin het Engels hoofdklemtoon twee klinkers naar links haalt met behoud van finale bijklemtoon. Als we dus een generalisatie zouden moeten formuleren over (22) en (23), zou dat zeker kunnen zijn dat het Nederlands veel meer eind-klemtoon heeft dan het Engels, vooral op sterke clusters.
In het jaar (1972) van de TIN-lezing van Evers & Huybregts verscheen de zesde druk van Van den Berg's Foniek van het Nederlands, waarin een analyse is opgenomen van Nederlandse woordklemtoon. Deze komt voor een deel overeen met die van Evers & Huybregts, maar verschilt er ook van: regel (18) wordt gehandhaafd, maar de input ervan mag niet worden ‘voorgekookt’ via van de fonetische oppervlakte afwijkende waarden van het klinker-kenmerk ‘lang’. Het ontbreken van de door Evers & Huybregts veronderstelde verlengingsregels wordt in Foniek opgevangen door een set condities op de in (18) bedoelde ‘zwakke clusters’. Deze hebben de volgende inhoud:
(24) |
(i) |
het rechtse ‘zwakke cluster’ bevat alle klinkers (behalve ee en eu), niet gevolgd door een medeklinker; |
|
(ii) |
het linkse ‘zwakke cluster’ bevat alle klinkers (behalve ee, eu, oo en aa), gevolgd door maximaal één medeklinker. |
De effecten van deze condities zijn als volgt. Wanneer beide gelden, wordt klemtoon gelegd op de derde klinker van rechts, in een subset van de feiten in (19a): prímula, éskimo, nicarágua, etc. In de tweede expansie geldt alleen conditie (i) (die op het rechter cluster), wat klemtoon oplevert, net als bij Evers & Huybregts, op de voorlaatste klinker van de vocaal-finale voorbeelden in (20). Wanneer geen van beide condities van toepassing zijn, wordt eindklemtoon opgeleverd op alle woorden die eindigen op de klinkers ee of eu (vanwege de ‘behalve’-conditie in (i)), vanzelfsprekend op alle monosyllabische woorden, en alle consonant-finale woorden.
Wij hebben de stellige indruk dat historisch gezien Evers & Huybregts en Van den Berg niet van elkaars analyses afwisten. Bij vergelijking valt op dat men voor een aantal aspecten van de benadering van laatstgenoemde - hoewel hij meer dan de eerste auteurs afwijkt van het SPE-model - niet anders dan sympathie kan hebben. Hierbij gaat het om minstens twee punten. Het manipuleren van het fonologisch kenmerk ‘lang’ in onderliggende representaties om klemtoon te verantwoorden is bij Evers & Huybregts slecht gemotiveerd, en volgens ons, zoals gezegd, ook slecht te motiveren voor het
| |
| |
Nederlands, in vergelijking met het Engels. Verder lijkt Van den Bergs observatie dat de klinkers ee en eu graag eindklemtoon hebben empirisch correct.
Op twee andere punten lijkt hij echter evident minder te scoren. In de eerste plaats impliceert zijn analyse dat élk consonant-finaal Nederlands woord eindklemtoon heeft, terwijl Evers & Huybregts een onderscheid maken tussen ‘cluster’-finale woorden (proviánd, etc.), die eindklemtoon hebben, en ‘C’-finale woorden (gibréltar, álmanak, etc.), die bij hen nooit eindklemtoon kunnen krijgen. Het empirische verschil ligt in de tweede groep. Hierin komen inderdaad beide klemtoonpatronen voor, d.w.z. dat naast de consonant-finale woorden zónder eindklemtoon in (19) en (20), ook consonant-finale woorden mét eindklemtoon voorkomen:
(25) |
dragón |
ampúl |
pelotón |
krokodíl |
ammoniák |
cabriolét |
|
echéc |
schavót |
kotelét |
patriót |
kameleón |
violoncél |
|
karáf |
tabák |
macadám |
artisjók |
marionét |
flageolét |
|
spinét |
japán |
klarinét |
hagedís |
cholesteról |
testosterón |
Maar eindklemtoon overheerst in dit type taalfeiten zeker niet (ondanks het feit dat Van den Berg beweert: woorden met VC in finale positie zonder eind-klemtoon zijn ‘vreemdelingen en dragen daarvan het stempel in hun onregelmatig accent’, p.85). Dit is een punt dat beneden nog uitvoerig ter sprake zal komen. In de tweede plaats lijkt ons conditie (ii) in (24) geen recht te doen aan de taalfeiten. In (26) bevatten de (a)-voorbeelden klinkers die volgens (ii) overgeslagen zouden moeten worden (de ‘hoge’ klinkers ie, uu en oe met name), en die in (b) klinkers die volgens (ii) juist niet overgeslagen zouden mogen worden (de niet-hoge klinkers).
(26)(a) |
bikíni |
bazóoka |
(b) |
cánada |
pérgola |
|
famílie |
mobóetoe |
|
míkado |
píccolo |
|
casíno |
harakíri |
|
fárao |
trípoli |
|
fidúcie |
hirohíto |
|
sínaï |
agrícola |
|
valúta |
tanganjíka |
|
áloë |
penélope |
|
arúba |
hypothenúsa |
|
gólgotha |
apócope |
|
sambúca |
honolúlu |
|
trémolo |
getsémane |
Hoewel ook dit punt beneden nog ter sprake zal komen, lijkt het ons in feite onmogelijk condities te formuleren op de aard van de voorlaatste klinker bij klemtoon op de derde van rechts.
Booij (1977) houdt zich in zijn proefschrift Dutch Morphology ook bezig met Nederlandse woordklemtoon. Hij bespreekt Evers & Huybregts wél en Van den Berg níet, maar zijn uiteindelijke analyse heeft meer weg van die van de tweede dan die van de eersten: hij heeft een Main Stress Rule met ‘geconditioneerde’ zwakke clusters, en geen klinkerverlengingsregels. Daarnaast probeert hij, anders dan Van den Berg, de foute resultaten van dit systeem op te vangen met een groep aparte klemtoonregels, die in speciale gevallen klemtoon elders plaatsen dan de hoofd-klemtoonregel voorspelt. Booij's condities op de expansies van Main Stress Rule (18) kunnen als volgt worden geformuleerd:
(27) |
(i) |
het rechtse zwakke cluster bevat |
|
(a) een klinker gevolgd door geen enkele medeklinker, |
|
(b) een schwa gevolgd door nul of meer medeklinkers (∂C0); |
|
(ii) |
het linkse zwakke cluster komt overeen met (ib). |
| |
| |
Via een combinatie van (ii) en (ia) dekt de langste expansie een (heel) kleine subset van het type feiten uit (19a): cámera, wínnetou, cínema, en een beperkt aantal andere woorden. De middelste expansie bevat alleen (i): bij (b) gaat het om relatief simpele gevallen met schwa als rechtse klinker, zoals réde, váder, búizerd, rabárber, etc.; de (a)- tak levert dezelfde resultaten als de middelste expansie van de regel van Van den Berg (kílo, pijáma), zij het dat Booij niet in déze regel, maar op een andere manier rekening houdt met de frequente eindklemtoon van de klinkers ee en eu. Als beide zwakke clusters afwezig zijn, wordt bij Booij, net als bij Van den Berg, eindklemtoon opgeleverd voor alle monosyllabische, en alle consonant-finale woorden.
De empirische problemen waarin deze analyse terecht komt vertonen grote overeenkomst met die bij Van den Berg, en kunnen in dit geval als volgt worden omschreven: hoe komt klemtoon terecht op de derde klinker van rechts (wanneer de tweede geen schwa is), en hoe kan worden voorkomen dat álle woorden die eindigen op een medeklinker finale klemtoon hebben? Booij roept hiervoor vier hulpregels in het leven, die elk betrekking hebben op een specifieke klasse woorden.
Klemtoon kan komen op de derde klinker van rechts door de ‘Latin Stress Rule’, die geformuleerd is als een heel algemene regel die klemtoon op de benodigde klinker plaatst, in woorden die simpelweg [+Latin] gemarkeerd zijn. In de praktijk gaat het om de klinker-finale woorden uit (19a), en een groep woorden die eindigen op de, historisch gezien Latijnse, uitgangen -um en -us, zoals rádium, basílicum, médicus, lázarus, etc. Klemtoon kan eveneens komen op de derde klinker van rechts door de ‘Alternating Stress Rule’, geformuleerd als een heel algemene regel die vanaf eindklemtoon klemtoon twee of één klinker naar links verplaatst. In het eerste geval gaat het om de consonant-finale woorden uit (19b); in het tweede geval gaat het om een kleine exceptionele groep woorden, die eindigen op twee medeklinkers, maar klemtoon niet op de laatste klinker hebben: vergelijk de (regelmatige) Nederlandse voorbeelden in (22) met hérberg, ásbest en áland. Beide groepen woorden zijn gemarkeerd met [+Alternating Stress]. Maar merk óók op dat een Alternating Stress-analyse impliceert, net zoals die in het Engels, dat bijklemtoon bewaard blijft in finale positie via de Stress Lowering Convention. Booij noteert ook inderdaad léxicon als léxicòn en báriton als báritòn, maar anders dan in het Engels ligt hier niet een ‘hoorbaar verschil’ tussen de laatste klinkers van woorden als ársenal vs. gálahàd, en éffigy vs. pédigrèe aan ten grondslag. Voor het Nederlands lijkt ons dit dan ook
eerder een twijfelachtig dan een empirisch gemotiveerd bijeffect van deze regels.
Klemtoon kan komen op de tweede klinker van rechts door de ‘Minor Stress Rule’, die van toepassing is op alle woorden uit (20) die eindigen op een medeklinker: kájak, celébes, etc. Ook voor deze regel geldt dat woorden ervoor gemarkeerd moeten zijn: [+Minor Stress], in dit geval.
Booij's analyse bevat tenslotte een regel voor eindklemtoon, de ‘French Stress Rule’, voor woorden die [+French] zijn gemarkeerd. Hij noemt in zijn boek geen taalfeiten waarop deze regel betrekking heeft, maar als we zijn bedoelingen goed interpreteren gaat het hier ondermeer om een poging de observatie van Van den Berg te vangen dat de klinkers ee en eu graag klemtoon dragen in finale positie, en om idiosyncratische gevallen waarin andere klinkers dat doen, zoals in relikwíe, chocolá, etc.
De systematiek in deze analyse is duidelijk: de Main Stress Rule specificeert wanneer klemtoon op een van de drie rechter klinkers in een woord ligt, in de regelmatige gevallen; de groep van vier ‘hulp’-regels doet hetzelfde, maar voor de onregelmatige gevallen. Zonder twijfel is dat geen ondoordachte benadering, omdat elke analyse van Nederlandse woordklemtoon zal (moeten) proberen de regelmatigheden van
| |
| |
de onregelmatigheden te scheiden. Waar we meer moeite mee kan hebben is de specifieke uitwerking van deze strategie in de onderhavige analyse. Niet alleen scheidt Booij de regelmatigheden van de onregelmatigheden, maar de proliferatie van hulpregels voor alle taalfeiten die niet door zijn Main Stress Rule worden gedekt, wordt in feite veroorzaakt door de in zijn boek verdedigde, en heel stricte, eis dat deze Main Stress Rule volstrekt uitzonderingsloos moet zijn, een eis die noch in SPE, noch door zijn Nederlandse voorgangers zo strict wordt gesteld. De reikwijdte van de Main Stress Rule wordt daardoor beperkt tot uitzonderingsloze Nederlandse klemtoonpatronen, waarvan er niet zoveel zijn: schwa wordt van rechts af inderdaad altijd overgeslagen (Booij's langste expansie), maar de implicatie van de middelste expansie dat klemtoon prefinaal is als het woord eindigt op een lange klinker zonder medeklinker, is in feite al niet meer uitzonderingsloos. Op dezelfde manier is ook de implicatie van de kortste expansie dat in de ‘rest-gevallen’ áltijd eind-klemtoon optreedt, onwaar. Booij maakt deze (sub-)regels echter uitzonderingsloos en waar, door een groep hulpregels te ontwerpen waarvoor de uitzonderingen speciaal gemarkeerd zijn; ze ondergaan dan die regels, en worden irrelevant voor de Main Stress Rule. In de praktijk leidt deze theorie over ‘uitzonderingsloosheid’ tot een duplicatie van elke expansie van de Main Stress Rule via een of meer aparte hulpklemtoonregels. Dit kan volgens ons niet de bedoeling zijn van dit theoretische idee. Hoewel we in principe positief staan tegenover de algemene door Booij gevolgde strategie, lijkt ons de specifieke uitwerking minder geslaagd.
Kooij (1978) is een relatief ongeformaliseerd artikel, waarin een in woorden gestelde Main Stress Rule van het Nederlands voorkomt, en een aantal ideeën naar voren worden gebracht over hoe de ‘ideale’ (of een idealere) klemtoonanalyse van het Nederlands er uit zou moeten zien. We behandelen deze twee zaken in deze volgorde.
Beschouw het volgende citaat uit Kooij (1978:547): in het Nederlands valt ‘het hoofdaksent dominant op de voorlaatste syllabe behalve (a) wanneer de Vokaal in die syllabe een schwa is (b) wanneer de laatste syllabe een uitgesproken zware syllabe is van het type CV:C of CVCC’. Het is niet moeilijk na te gaan dat deze woordelijke regel sprekend lijkt op Booij's Main Stress Rule. Kooij's conditie (a) (= de langste expansie) dekt woorden van het type camera; conditie (b) (= de kortste expansie) dekt feiten waar iedereen het over eens is, namelijk dat korte klinker gevolgd door (minstens) twee medeklinkers en lange klinker gevolgd door een of meer medeklinkers in het regelmatige geval finale klemtoon hebben (zie de rechter drie kolommen van (21)); maar de afwijking met Booij bevindt zich in de regel als níet (a) en (b) gelden (ruwweg, de middelste expansie): zowel een finale lange klinker áls een korte klinker gevolgd door slechts één medeklinker vragen om prefinale klemtoon.
Kooij noemt dit laatste (p.545) ‘een cruciaal punt’ in het klemtoondebat en we observeren hier dat hij in feite afwijkt van elke bestaande analyse: van Booij en Van den Berg, omdat hij finale klemtoon niet het regelmatige patroon vindt bij korte klinker gevolgd door één medeklinker op woordeinde (niet tabáak en schavót zijn regelmatig, maar kájak en róbot), een punt waarop hij het eens is met Evers & Huybregts. Maar hij wijkt van deze laatsten af omdat hij überhaupt ook een keus maakt voor prefinale klemtoon als het regelmatige patroon bij woorden langer dan twee lettergrepen (celébes is regelmatig, maar hagedís en márathon niet). Wij denken dat dit als uitgangspunt een heel goed idee is, hoewel we beneden op een aantal kwalifikaties zullen terugkomen, en het zeker niet in deze algemene vorm zullen handhaven.
Behalve deze ideeën over de beregeling van Nederlandse klemtoon, oppert Kooij ook nog op twee andere punten gedachten over factoren die tot aan zijn artikel nog geen rol hadden gespeeld in de generatieve literatuur over de woordklemtoon van het
| |
| |
Nederlands. Hij observeert dat in deze discussie vrijwel uitsluitend aandacht is besteed aan de plaats van het hoofdaccent, terwijl bijklemtoon nagenoeg onberegeld is gebleven; en hij twijfelt aan de bruikbaarheid van het begrip ‘cluster’, dat hij liever vervangen zou zien door ‘lettergreep’ of ‘syllabe’. Op beide punten, die hij overigens niet verder uitwerkt, kan hij beschouwd worden als een voorloper op het gebied van de zaken die in het volgende hoofdstuk aan de orde komen.
Ter afsluiting van dit hoofdstuk zullen we een overzicht geven van de overeenkomsten en verschillen tussen de lineaire, pre-metrische, analyses van Nederlandse woordklemtoon die hier gepresenteerd zijn.
Oncontroversieel zijn volgens ons de volgende drie observaties:
- | twee clusters vangen in woordfinale positie klemtoon:
(i) | lange klinker gevolgd door een of meer medeklinkers (advocáat), en |
(ii) | korte klinker gevolgd door twee of meer medeklinkers (ledikánt); |
|
- | schwa vangt nooit klemtoon (váder, cámera); |
- | bij een finale lange klinker is, in het regelmatige geval, klemtoon niet-finaal (amérika, sombréro). |
Verschillende opinies heersen op de volgende gebieden:
- | woorden die eindigen op een korte klinker gevolgd door één medeklinker (tabák vs. kájak): Van den Berg en Booij beschouwen hier finale klemtoon als regelmatig, Evers & Huybregts en Kooij beschouwen niet-finale klemtoon als regelmatig; |
- | woorden die eindigen op een finale lange klinker, wat betreft de distributie van klemtoon over de tweede en derde klinker van rechts: Evers & Huybregts veronderstellen geen voorkeur; Van den Berg laat deze distributie voor een deel afhangen van de aard van de laatste en voor-laatste klinker, Booij en Kooij beschouwen prefinale klemtoon als regelmatig. |
| |
Vraagstukken
1. Aan de basis van klemtoontoewijzing in het Engels ligt het ‘weak cluster principle’. Leg in eigen woorden uit wat dat inhoudt.
2. Geef afleidingen op de manier van (10) van dit hoofdstuk van de Engelse woorden kàngaróo, chiánti en mànifésto.
3. In het volgende hoofdstuk zal blijken dat er Engelse woorden zijn, die lang genoeg zijn om twee bijklemtonen links van de hoofdklemtoon te hebben: àpalàchicóla, hàmamèlidánthemum. Suggereer een analyse voor zulke gevallen (i) in het kader van SPE, (ii) in het kader van Halle (1973).
4. Leg in eigen woorden uit waarom in (16b) Q níet de sequentie -riodi- mag bevatten.
5. In de analyse van Halle uit sectie 5 van dit hoofdstuk heeft de Stress Lowering Convention een andere functie dan oorspronkelijk in SPE. Leg uit wat dat verschil is.
| |
| |
6. In sectie 3 van dit hoofdstuk wordt uitgelegd dat disjunctiviteit van fonologische regels twee aspecten heeft. Leg uit welke dat zijn; leg vervolgens uit wat de relatie is tussen de begrippen disjunctiviteit, Stress Lowering Convention en culminativiteit van klemtoon.
7. De Nederlandse klemtoonregel van Evers & Huybregts in (18) van dit hoofdstuk noemt aan het eind van de fonologische string ‘nul of hooguit één C’. Leg mede aan de hand van voorbeelden uit welk empirisch verschil tussen het Engels en het Nederlands bij deze formulering hoort.
|
|