Liederen van weemoed, wanhoop en waanzin. Gevolgd door Liefdes-, klaag- en politieke liederen. Aliesjes poëziebundel I en II(1974)–Tymen Trolsky– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] IV Ik kan de regen niet meer tellen die over de schutting waait, 't oeroud krassen van de uil geeft geen krimp meer in de goede richting. Nee, 't is 't zo ongelukkig mogelijk fantasieloos fiedelen van de herfst met z'n flauwe fluit dat de put jammerend en steunend in 'n mosgroene winterjas steekt met veel te lange mouwen, zonder gesp en zonder kno..., zo vertrouwd en op 'n split na volkomen, de waanzinnige die nergens naar stro geurt en theeblad en lepeltje van de boerin gulzig in z'n natte zakken stak toen 't deksel juichte omdat 't knakkend afbrak, zo knakkend dat de ploeg al gekscherend opmerkte: ‘Dat is nou 's werkelijk geknak dat geknak... van die deksel daar boven de put!’ maar de lente knakt niet, alleen de herfst knakt en weet wat waanzin is, zoals toen hij zei: ‘Theekop en -schotel waren schroef en moer onder eenzelfde dak, maar de put, die lompe boer, stak ze allebei in z'n zak, godverdomme!’ De herfst brak de stang uit z'n fiets en slenterde verder; triest was ie en sprak niet meer. Vorige Volgende