Samle fersen (= Verzamelde gedichten)
(1981)–Pieter Jelles Troelstra– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 366]
| |
Want lang reeds heeft Anakreoon
Het duidlijk ons bewezen,
Nooit kregen dichters schoner loon,
Dan als zij minden, prezen.
Wie maar de meisjes met verstand,
Kan prijzen en beminnen,
Die is een dichter naar hun trant,
Hij dringt in ziel en zinnen.
Welaan mijn luit, zing op het lied
Tot prijs en min der schonen;
Het meisjesharte sluit zich niet
Voor d' indruk van uw tonen.
De meisjes zullen voor mijn zang
Wel vriendlijk tot mij knikken,
En menig kus op mond en wang
Zal 't dichterhart verkwikken. (1)
Ook zal 'k uit menig schone hand
Een pand van hulde ontvangen;
Men zal met haarlok, strik en band
De dichter rijk omhangen.
Bij zang en dans en vrolijk spel
Zal mij de schoonste wenken,
En die 'k ten dans vraag, zal zich wel
Ver boven de andren denken.
Men mint en eert mij, waar ik reis,
En zal mij dikwijls dwingen,
Dan hier, dan daar, tot lof en prijs
Der schonen 't lied te zingen.
Verstomt mijn lied van prijs en min,
En lig ik zacht te slapen,
Dan weidt om 't graf de herderin
Bij 't olmengroen haar schapen.
| |
[pagina 367]
| |
Daar leunt zij mijmrend op haar staf,
Het hart door smart bevangen;
Zij staart vol weemoed op mijn graf,
En klaagt met zoet verlangen:
‘Gij die weleer tot lof en eer
Der meisjes hebt gezongen,
Ach, kwaamt gij op mijn klachten weer,
De donkre dood ontwrongen!
Gelijk zovelen naar uw wijs
Van u een lied ontvingen,
Zo zoudt ge ook mij tot lof en prijs
Een vrolijk lied wis zingen.
Ik zong dan steeds uw lievlingslied,
En zou uw lof vermelden;
Vond moeder 't slecht, mij deerde 't niet,
Ik zou 't u toch vergelden.’
Dan daalt mijn geest als zomerwind
Uit groene olmentwijgen,
Om, zwevend langs het herderskind,
Naast haar op 't graf te zijgen.
Dan zal ik door het wieglend riet
En 't krullend blaadje ruisen,
En in haar luistrend oor een lied
Van prijs en minne suizen.
|
|