Samle fersen (= Verzamelde gedichten)(1981)–Pieter Jelles Troelstra– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 363] [p. 363] aant. Aan..... Helder blikt gij in 't rond, Enig geliefde mijns harten; Vrolijk en dartel zijt gij Als de zorgloze vlinder in 't veld. Een zuivere lach is uw wezen, Doch onder die lach Sluimert de ernst, Als het mos onder vrolijke bloemen. Reinheid zetelt in u, In uw grote blauwe ogen, Op uw voorhoofd, zo blank, Op uw frisse lippen, In uw zilveren stem. Wat waag ik op te zien tot u? Wat geeft mij de moed u te minnen? Durf ik uw lippen beroeren Zonder uw reinheid te krenken? O, als de leeuwrik, die opstijgt Ten eeuwig blauwe hemel, Gedreven door naamloos verlangen naar hoger, Kwelend een lied, waar dat heimwee in zucht - Zo moet ook ik mij verheffen tot u, Zo schud ook ik af het stof der aarde, En hef mij op uit het lage, Naar u, geliefde, naar u! Als de leeuwrik hoog is gestegen, Drijft hij een wijl op de lucht, Poost in d' onmeetlijke ruimte En baadt in het reinste genot. Dan kweelt de gevederde zanger Een heerlijk, verrukkelijk lied, Waar zijn ziel zich juichend in lucht geeft, En welks tonen versmelten in d' ether. [pagina 364] [p. 364] aant. O, mocht ook ik mijne ziel Met de uwe, geliefde, verenen; Mocht ik zweven op wolken van heil, In uw blanke armen gerust! Vorige Volgende