Samle fersen (= Verzamelde gedichten)(1981)–Pieter Jelles Troelstra– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De fabel van de beer en de knaap De knaap: - Zeg dikke beer, wat brom je toch! Je bent een barre vent En in geheel ons vaderland Om 't brommen ook bekend. De beer: - Ja, Jongeneer! dat weet ik wel, Maar 'k brom toch altijd door En brom je elke dag opnieuw Je spraakkunstlessen voor. De knaap: - Da's waar; je dagelijks gebrom, Ik leer er van; maar zeg: waarom Zo bars en stuurs en stroef en raar, Je maakt me dikwijls naar. De beer: - Ja Jongeneer! De Lieve Heer Die gaf m' een stuurs gezicht, En, o, geloof me, ieder beer Is tot gebrom verplicht. Hij bromt en gromt bij 't geen hij zeit, Al is 't ook nog zo'n kleinigheid Maar, ben ik ruw van pels en vacht En is mijn stem wat zwaar, Mijn hart is goed en teer en zacht En wat ik zeg, da's waar! En daarom, beste Jongeneer! Heb eerbied toch voor ieder beer! [pagina 362] [p. 362] aant. *** ‘Hoe schoon schiet daar de bliksem neer, Hoe statig rolt de donder! De woede neemt nog toe, hij loopt al heen en weer, Terwijl ik bij dat al, geloof mij, op mijn eer, Mij over hem verwonder. Wat zie ik, vrienden! hoe, g' ontstelt? Och, wil voor hem niet vrezen. Het is een ziekte, die hem kwelt, Maar die, bij ons vertrek, wel gauw zal zijn genezen.’ Vorige Volgende