| |
| |
| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk 5/Liefde en huwelijk
Als wij ons in dit hoofdstuk gaan bezighouden met enkele aspecten van het huidige huwelijk, dan lijkt het nodig, dat wij het eerst eens zijn over wàt met het woord ‘huwelijk’ hier bedoeld wordt, want er zijn heel wat betekenissen, waarin het wordt gebruikt. Zo kan men het huwelijk zien als een in de wet omschreven burgerlijk contract, als een voortplantingsinstituut, als begin en grondslag van het gezin dus; men kan het huwelijk ook als een sacrament beschouwen. Dat alles zullen wij hier niet doen, maar liever het huwelijk opvatten als een heel bepaalde vorm van menselijke verhouding, als een unieke en bijzondere relatie tussen twee mensen. Het bijzondere van deze verhouding, waardoor zij zich onderscheidt van alle andere vormen van menselijke verhoudingen, is wel, dat het hier een geslachtelijke verhouding betreft, een relatie dus tussen twee geslachtelijk verschillende mensen en vervolgens, dat deze man-vrouw relatie in het huwelijk een heel eigen karakter heeft, dat wij kennen als huwelijksliefde.
Wanneer wij dan ook over het huwelijk gaan praten, dan hebben wij met drie dingen rekening te houden: 1. met het man zijn van de partner, dus met de typisch mannelijke aard, 2. met het vrouw zijn, de typisch vrouwelijke aard en 3. met de bijzondere verhouding tussen deze beiden: de huwelijksliefde. Dit is als het ware het grondthema, waardoor wij zullen trachten inzicht te krijgen in het wonder, dat ieder geslaagd huwelijk telkens weer is of kan zijn. Om het direct al wat ingewikkelder te maken, moeten wij vooropstellen, dat dit drietal niet steeds hetzelfde blijft, niet voor eens en voor altijd vaststaand is, want de aard van de man, van de vrouw en ook van hun verhouding verandert in de loop van de
| |
| |
jaren. Het typisch mannelijke van een twintigjarige is geheel anders dan dat van een vijftiger. Zo is ook een jonge vrouw in haar prille volwassenheid weer geheel verschillend van een moeder met huwbare kinderen. De verhouding van verliefdheid, de romantiek van het begin, de droomwereld van rozegeur en maneschijn maakt plaats voor een werkelijkheid, die vaak wel verafstaat van die jeugddromen, maar die dan ook heel wat echter, dieper, menselijker en gelukkiger kan zijn dan de ijle lucht van de rozegeur of het bleke licht van de maneschijn. Die huwelijksliefde in haar vele vormen, mogelijkheden en moeilijkheden en vooral in haar ontwikkelingskansen en groeiproblemen levert een onuitputtelijk studieveld. Ieder mensenpaar geeft er zijn eigen stempel aan. Maar we moeten eerst terug naar onze eerste twee punten: de aard van man en vrouw, het typisch eigene en ook het wezenlijke verschil tussen beiden. Is dat een belangrijk onderwerp? Is dat niet vooral theorie en heb je er wat aan in de praktijk, in het dagelijkse doen en laten als getrouwd mens? Het antwoord hierop is bevestigend, als we bedenken dat het hier om een belangrijke bron voor misverstand in het huwelijk gaat. Als be bedenken dat wij in het algemeen veel te weinig inzicht hebben en daarom ook veel te weinig rekening houden met het anders zijn van onze huwelijkspartner.
| |
Man en vrouw en hun verschillen
Het is helaas geen zeldzaam misverstand te menen, dat man en vrouw gelijk zijn, behoudens dan een paar verschillende lichamelijke geslachtskenmerken, die de verschillende rol van man en vrouw in het voortplantingsproces aanduiden. Dat klopt zuiver lichamelijk gezien al niet, want het verschil tussen man en vrouw beperkt zich niet tot die bekende geslachtsverschillen. Tot in de kleinste détails is het vrouwenlichaam anders dan dat van de man: hoofd, arm, hand, nagels, tot aan het kleinste huidgedeelte toe! Toch zijn het vooral haar innerlijk, haar geestelijk wezen, haar
| |
| |
persoon, die grondig verschillen van de mannelijke persoonlijkheid. Zo gezien zijn er eigenlijk twee soorten mensen, mannelijke mensen en vrouwelijke mensen. Niet zo maar een beetje anders, maar verschillend tot in hart en nieren! Juist in dit anders zijn nu ligt het geheim van de aantrekkingskracht tussen beiden, in het eeuwig elkaar zoeken van man en vrouw, omdat zij ergens voelen alleen niet ‘af’ te zijn, niet compleet mens te zijn. Daar, in dit anders zijn, ligt ook het geheim van het levensgeluk, dat een goede huwelijkspartner kan betekenen, maar tevens ook de diepe, rampzalige en eenzaam makende teleurstelling, die een mislukt partnerschap kan veroorzaken. Wanneer twee mensen hun anderszijn niet als aantrekking maar als een soort afstoting ervaren, blijkt hoe moeilijk het is om het bij elkaar uit te houden: dag in dag uit, nacht in nacht uit. In al die gewone alledaagse dingen, waarin twee mensen bij elkaar zijn: wanneer ze zien en horen, telkens weer, jarenlang, hoe de ander eet en slaapt en snurkt, hoe hij loopt en in zijn stoel zit, zijn krant leest of zich de handen wrijft; hoe hij of zij in neus of oren peutert, de keel schraapt, geeuwt en hoe al die duizenden gebaren, gewoontetjes en hebbelijkheden ook heten mogen. Dit alles is zonder veel betekenis en onbelangrijk in een verhouding, waarin men positief op elkaar gericht is, maar het wordt onleefbaar, zodra deze positieve spanning eruit is en twee mensen, die elkaar geslachtelijk zouden moeten aanvullen en completeren, tot twee gewone elkaar niets zeggende of zelfs elkaar afstotende mensen geworden zijn. Het heeft dus alle zin om eens stil te staan bij dit wezenlijk verschil (of deze verschillen) tussen man en vrouw.
Daarbij zullen we in het midden laten of deze verschillen nu uit een typisch andere aanleg of natuur voortkomen, dus of de mannelijke en vrouwelijke natuur, zoals wij die kennen, als het ware aangeboren is, dan wel of ze een product zijn van milieu en opvoeding en wij dus van een verworven mannelijke of vrouwelijke geaardheid moeten spreken. Daarover is de moderne wetenschap het nog lang niet eens. Op verloofden- en gehuwdencursussen heb ik vaak de vraag voorgelegd, hoe men nu dit verschil tussen man
| |
| |
en vrouw wel zag en beleefde. De meest verschillende opvattingen vallen dan te beluisteren. Die antwoorden zeggen veelal meer over degene, die het antwoord geeft dan over het wezenlijke verschil zelf. Zo in de trant van: vrouwen kletsen meer dan mannen of: mannen zijn sterker dan vrouwen, vrouwen zijn liever dan mannen, mannen zijn actiever, vrouwen geraffineerder en zo maar door. Toch zijn dit - als het waar is - maar bijkomstige eigenschappen. De opvatting dat vrouwen meer kletsen dan mannen verdwijnt wel, als men ooit een stel mannen onder elkaar heeft horen praten. Zij praten wel anders, vanuit een andere geaardheid. En daar gaat het nu om! Hoe is die typisch andere geaardheid te omschrijven? Wij kunnen dit misschien het beste toelichten aan de verschillende wijze, waarop man en vrouw tot een geslachtelijke vereniging komen en hoe zij deze beleven. Laten we dat eerst eens van de kant van de man bezien.
Er is vaak weinig nodig om bij een man een sexuele geprikkeldheid op te wekken. Iets, wat hij hoort of ziet of wat een bepaalde indruk op hem maakt, kan van de ene minuut op de andere hem sexueel beroeren en hem zelfs in een sexuele spanning brengen. Het alledaagse voorbeeld is bekend: een man, die overdag gewerkt heeft, komt thuis, eet en brengt de avond door met lezen, een spelletje kaart of de televisie en gaat daarna naar bed zonder die dag ook maar iets van sexualiteit in zich te hebben bespeurd. Op de slaapkamer, in bed, kan er iets zijn, dat hem sexueel aanspreekt en hem in sexuele spanning brengt. Dat wil dan voor hem zeggen, dat hierdoor het verlangen naar sexuele activiteit in hem wordt wakker geroepen. Die spanning stijgt dan meestal vlug en de hele mannelijke instelling streeft dan naar een snel en intensief hoogtepunt en dringt als het ware naar een ontlading van deze spanning. Is dit intensieve hoogtepunt in de geslachtelijke vereniging eenmaal bereikt, dan verdwijnt de sexuele spanning snel tot het nulpunt, waarop deze zich de hele dag al bevonden heeft. Van daaruit kan die spanning dan op een ander tijdstip weer snel stijgen, zodra een nieuwe sexuele prikkel haar invloed weer uitoefent.
| |
| |
Tussen deze afzonderlijke snel stijgende en dalende toppen in het mannelijke geslachtsleven is de man als het ware neutraal, sexeloos en vrijwel niet gericht op het geslachtelijke. In dat interval kan hij zich richten op materiële en geestelijke zaken, in ieder geval zich interesseren voor dingen, waarbij geslachtelijkheid en liefde helemaal geen rol spelen: een beroep uitoefenen als hoofd- of handarbeider, werkproblemen oplossen, wetenschappelijk uitvinden enz. Hij kan dit doen zonder enige gerichtheid, zonder denken aan of zich gevoelsmatig instellen op zijn vrouw, aangetrokken als hij is en vervuld als hij kan zijn van zijn werk of bezigheden.
Deze omschrijving van het mannelijke doen en laten is wat te simpel en te eenvoudig gesteld, maar het geeft ons de mogelijkheid om te wijzen op enige gebruikelijke misverstanden, die uit deze mannelijke instelling kunnen voortvloeien. Daar is dan allereerst het misverstand van de man zelf, die vanuit zijn eigen beleving zonder meer aanneemt, dat dit alles bij zijn vrouw óók wel zo zal verlopen. Dat haar sexuele spanning ook - zoals bij hem - soms al door een bepaalde kleinigheid plotseling en fel zich kan aanmelden. Dat ervaringen of waarnemingen, die voor hèm prikkelend zijn, dit ook voor haar zullen zijn. Een gewoon misverstand van menig man is in dit verband, dat hij bij zijn vrouw een reactie op het zien van mannelijk naakt verwacht, die hetzelfde is als die hij bij zich zelf kent, wanneer hij vrouwelijk naakt ziet. Verreweg de meeste vrouwen blijven sexueel volkomen onberoerd bij het zien van mannelijk naakt. En dat is geenszins een teken van haar geslachtelijke koelheid of onvermogen zoals vele, hiervan weinig begrijpende, mannen ten onrechte menen. Voor heel wat mannen is het ook de gewoonste zaak van de wereld - die zij dan ook bij hun vrouwen veronderstellen - dat de geslachtelijke vereniging slechts één gebeurtenis is, naast vele andere, die die dag hun aandacht hebben gevraagd. Het sexuele staat voor de man los en apart van al die andere hem bezighoudende ervaringen. Hij kan tevens moeilijk begrijpen, hoe zijn vrouw onmogelijk, zoals hij, vanuit het niets tot een sterke sexuele geladenheid kan komen, die dan nog meestal
| |
| |
snel, recht op de roos wil af gaan. Zou hij dit beter inzien, dan zou hij zich heel wat weigeringen of gebrek aan spontaniteit en medewerking van zijn vrouw kunnen besparen. Misverstanden, die zo gemakkelijk te vermijden zijn, maar die ook, wanneer zij telkens en tekens weer voorkomen, een goede huwelijksverhouding onheilspellend kunnen uithollen.
Maar ook een vrouw, die onvoldoende inzicht heeft in de zojuist geschetste mannelijke sexualiteit kan tot misvattingen komen, die haar huwelijksverhouding vertroebelen. Wanneer zij in het mannelijke gedrag alleen maar bespeurt het plotselinge driftmatige sexuele begeren, dat naar een snelle bevrediging streeft, dan zal zij al gauw spreken over het dierlijke, het lage, soms ook over het schrik- en afkeerwekkende. En wanneer zij dan nog bij haar man de rustige, niet sexuele periodes (tussen zijn meer hartstochtelijke toppen in) slechts als een liefdeslege fase ervaart, dan zijn er al heel wat voorwaarden aanwezig voor een teleurstellend en mislukkend geslachtsleven van deze echtgenoten. De andere instelling en verwachting van de vrouw, waarover zo aanstonds meer, is meestal veel minder gericht op een directe geslachtelijke vereniging. Ook daarbuiten wil zij aandacht en bewijzen van zijn genegenheid en als die uitblijven, doordat haar man tijdelijk in heel andere dingen opgaat dan in zijn liefdesverhouding met haar, dan is zij geneigd dit te ervaren als liefdeloosheid en egoisme. Daarom zal een liefhebbende man, zeker een meer ervaren en wijze man, ook op haar steeds bevestiging zoekende behoefte aan genegenheid ingaan en de duizendmaal, ook zonder woorden, herhaalde vraag: ‘hou je nog van me?’ zo bevredigend mogelijk beantwoorden. Zelfs al begrijpt hij niet helemaal - terwijl hij verdiept is in de nieuwste politieke verwikkelingen of de sportuitslagen -, waarom zijn vrouw dat juist nù van hem wil weten. Maar laat hij zich geen illusies maken, dat zijn vrouw dan niet doorheeft, dat hij maar half staat achter zijn afgedwongen liefdesverklaring en voor de andere helft achter de krant zit. En dat is ook helemaal niet erg, als zij maar weet, dat zijn aandacht voor het wereldgebeuren en al die andere voor
| |
| |
hem zo interessante zaken in geen enkel opzicht zijn liefde voor haar vermindert; dat hij nu eenmaal een man is, dat wil zeggen, dat hij het vermogen, ja zelfs de opdracht heeft om in meerdere werelden te wonen en te leven, werelden, waarvan háár wereld er één is.
Geheel anders dan bij de man verloopt bij de doorsnee geslachtelijk ontwaakte vrouw de geslachtelijke spanning, waarvan de sexuele vereniging slechts één en dan nog maar een beperkt gedeelte uitmaakt. Is haar liefde en liefdevolle gerichtheid op een mens eenmaal gewekt, dan blijft deze aanwezig en ook werkzaam. Haar doen en laten speelt zich af in het licht van deze betrokkenheid. Daarnaast is voor haar iedere andere wereld, waarin de geliefde geen plaats en geen deel heeft, meestal zonder echte aantrekkingskracht. In haar bestaan is veelal maar één ding echt van belang: haar verbondenheid met de geliefde, waaraan de rest ondergeschikt is. Daaruit is het misschien begrijpelijk, dat voor een vrouw niets echt zakelijk, echt neutraal, echt koel wetenschappelijk is. Wat zij ook doet, doet zij voor haar man, voor haar kinderen, voor bepaalde mensen (en niet voor de mensheid, zoals menig man meent te doen). Voor hen kookt ze (wanneer een man kookt, doet hij dat om het resultaat, om de prestatie), voor hen poetst ze, naait ze, studeert ze, houdt ze lezingen, tooit ze zich of richt ze haar huis in.
Ze begrijpt het dan ook vaak slecht, wanneer haar man al deze activiteiten, al dit drukke doen van 's morgens tot 's avonds niet als een vorm van haar verbondenheid, van haar liefdesgevoel beleeft en beantwoordt, ja, er soms totaal geen oog voor heeft of het koel zakelijk bekijkt, zoals hij zijn eigen werk ziet. Het klinkt misschien wat overdreven om te beweren, dat het verwerken van een mand verstelgoed eigenlijk een uiting is van de liefdevolle verbondenheid tussen de verstelster en de klerendragers. Wanneer dit niet het geval was, zou menige vervelende taak, die wij typisch tot de huisvrouw vinden behoren, voor haar onmogelijk worden. Van heel die reeks huishoudelijke karweitjes, die het grootste deel van
| |
| |
de dag van de huisvrouw in beslag nemen zou weinig terecht komen, als zij die - zoals haar man dat tezelfdertijd op kantoor of fabriek bezig is te doen - alleen maar zuiver zakelijk zou aanpakken. Het doen, het bezig zijn vanuit een algemene zorgende instelling en een gericht zijn op de mensen, op wie haar doen betrekking heeft, is echt vrouwelijk en verschillend van het doen en werken van haar man, die veeleer iets doet om de prestatie, het resultaat, de opbouw of gewoon om het plezier, dat voor hem in het bezig zijn zelf ligt.
Dat geldt zelfs voor de opvoeding van de kinderen, waar vooral de man ook in zijn kinderen iets wil presteren, waar hij succes nastreeft en er alles voor over heeft, dat zij iets worden en betekenen. Een vrouw, een moeder echter, laat dit alles wel niet koud, maar zij zal haar zorg niet minder doen zijn, wanneer een kind niet aan gestelde eisen en verwachtingen beantwoordt, wanneer het géén succes blijkt te hebben, wanneer er géén prestaties worden geleverd. Daarom kan een vrouw ook zulk een enorme steun voor haar man zijn, juist als zijn mannelijk streven naar prestatie en volbrenging, naar succes, moeilijkheden ervaart of mislukt. Want zij zal uiting weten te geven aan hetgeen voor haar in wezen veel belangrijker is dan alle succes of prestatie, n.l. aan haar gevoelens van verbondenheid, aan haar liefde, die gericht is op de mens zelf, of deze nu topprestaties levert of niet. Daar ligt ook één van de (overigens vele) sterke kanten van het zwakke geslacht: haar natuurlijk aanvoelen en begrijpen van menselijke verhoudingen, haar invoelend vermogen: de spreekwoordelijke vrouwelijke intuitie. Terwijl wij, mannen, veel meer aangewezen zijn op ons verstand, op onze kennis en onze moeizaam verworven ervaring, op ons vermogen tot redeneren en logisch onderzoeken. Dit is al bij kinderen op te merken. Meisjes zijn veel meer dan jongens gericht op het levende en persoonlijke, het nabije en vertrouwde. Zo zal een jongen (bv. een stadsjongen van vandaag), wanneer hij een paard ziet, kunnen vragen, waar de motor in dat paard zit en hoe die werkt, terwijl het meisje veeleer belangstelling heeft voor waar in de auto
| |
| |
het paard is verborgen, want het levende paard is haar meer nabij dan de techniek, die een auto doet voortbewegen.
Wie onbevangen weet te kijken, zal steeds weer met enige verbazing moeten vaststellen, dat menige vrouw in zuiver technische aangelegenheden en situaties, zoals reizen, het hanteren van machines, het contact met ambtelijke instanties, met formulieren etc. vaak heel wat onhandiger is dan een man, maar dat zij in werkelijk belangrijke zaken als ziekte, ongeval of accuut gevaar veel minder gemakkelijk het hoofd verliest en vaak met een verbluffende juistheid, geschiktheid en rustige handigheid de situatie in de hand neemt. Dat zij daarná dan wel eens over haar toeren raakt, wanneer zij zich goed realiseert, wat er nu werkelijk gebeurd is, maakt het geheel alleen nog maar méér opvallend.
Waar de vrouw in geheel haar wezen zo ingesteld is op de verbondenheid, op haar verhouding met mensen, is het dan wonder, dat ook de voor haar belangrijkste menselijke verhouding, de verhouding met haar geliefde, met haar man, een absolute en uitsluitende (en vaak ook de rest buitensluitende) is? Haar sexuele leven ligt geheel ingebed in deze verhouding en de zorg, die zij er voor heeft. Het is veel minder geïsoleerd dan bij de man meestal het geval is. Voor de meeste vrouwen is het sexuele en vooral de geslachtelijke vereniging zonder zin en inhoud, wanneer deze geen deel uitmaakt van een persoonlijke, een totale, haar gehele wezen in beslag nemende, gebondenheid. De vrouwelijke sexualiteit kent niet zo die plotselinge spanningen van niets tot zeer sterk en dan weer tot niets. Is haar liefde eenmaal ontloken, dan blijft het erotisch-sexuele steeds aanwezig. Soms meer, soms minder, maar dat wil niet zeggen dat zij ook verkeert in een voortdurende gerichtheid op en bereidheid tot een sexuele vereniging. Het is veeleer een steeds aanwezige behoefte aan genegenheid en liefkozingen, aan een liefdesbetrekking, waarvan de geslachtelijke eenwording er slechts één is. Een streling, een hartstochtelijke zoen, een omhelzing, waarmee een vrouw spontaan haar man kan verrassen en die hem soms sexueel niet onberoerd laat en hem daardoor dan ook
| |
| |
soms misleidt, is allerminst door haar bedoeld als een uitnodiging om direct samen naar bed te gaan. Wederom een misverstand, berustend op een onvoldoende inzicht in de vrouwelijke aard! Meerdere malen heb ik dan ook een vrouw horen zeggen, dat zij deze liefkozingen liever achterwege liet, omdat het steeds maar weer uitdraaide op een geslachtelijke samenleving, waarop zij allerminst uit was.
Dit alles maakt begrijpelijk, dat het bevredigende van een sexuele samenleving voor de meeste vrouwen afhangt van de aard van de relatie, die zij heeft met haar man. Wanneer een vrouw de intieme samenleving kan beleven als het hoogtepunt van een - haar ook overigens bevredigende - verhouding dan kan zij daarin alles leggen, wat zij aan liefde te geven heeft en zo aan haar bestaan, dat gekoppeld is aan de geliefde man, een diepe zin geven. De sexuele eenwording is voor haar niet in de eerste plaats een sexueel gebeuren, een soort driftontlading, maar een éénwordingsgebeuren. En deze vorm van éénwording is slechts één punt (en als het goed is, een hoogtepunt) in de lange schakel van verbondenheidsgevoelens en handelingen, die haar dag in, dag uit, met haar echtgenoot verbinden.
Deze zo verschillende aard van man en vrouw ligt vaak ten grondslag aan talloze alledaagse huwelijksconflicten. Eén voorbeeld uit duizenden soortgelijke moge dit toelichten: Stelt U zich voor een normaal, gewoon echtpaar... In de haast van de ochtend - allemaal te lang blijven liggen - is de stemming in het gezin wat geprikkeld en gejaagd en komt het tot een korte en heftige uitbarsting tussen man en vrouw. De man vertrekt zonder zoen met een kwaad hoofd naar zijn werk. Wanneer hij 's middags thuis komt eten, is de stemming wel weer wat rustiger, maar het botert toch nog niet erg. Men is koel vriendelijk tegen elkaar. 's Avonds komt de man opgewekt en tevreden naar huis. Hij heeft de lange dag hard gewerkt en heeft voldoenning over wat hij gedaan heeft. Hij begroet zijn vrouw opgewekt en vriendelijk en denkt al lang niet meer aan de kibbelpartij van 's morgens. 's Avonds voor het sla- | |
| |
pen gaan maakt hij zijn verlangen naar een intieme vereniging kenbaar en tot zijn verbazing stoot hij daarbij op een muur van voor hem onbegrijpelijke en hem kwetsende afweer. ‘Wat is er nu weer aan de hand?’ vraagt hij zich af. ‘Waarom blijft ze zo koud en afwijzend en waarom hebben zijn goede stemming en innerlijke tevredenheid niet meer aanstekelijk gewerkt?’ Hij voelt zich verongelijkt en vanuit zijn standpunt is dit gevoel ook wel begrijpelijk. Maar de verbazing van zijn vrouw over het gedrag van haar man is evenzeer begrijpelijk. Of liever, ze is meer bedroefd dan verbaasd, want deze voor haar oninvoelbare, gevoelloze houding van haar man is niet iets nieuws voor haar, al kan zij nog steeds niet goed begrijpen, waarom haar man zo onattent en liefdeloos kan handelen. Hoe kan hij nu zo maar vergeten, wat er die ochtend gebeurd is? Zij is gekwetst in haar verbondenheidsgevoel en kan dit nu niet zo maar uit haar hoofd of liever uit haar hart zetten. Zoals een vrouw ook nooit helemaal invoelt,
hoe een man zijn verlovings- of trouwdag of haar verjaardag kan vergeten.
Er zullen heel wat mannen zijn, die dit alles onbelangrijk vinden en geneigd zijn te spreken over een al te grote vrouwelijke gevoeligheid of over het ‘raadsel vrouw’ of ook - wanneer zij onvriendelijk zijn - over dat gezeur van de vrouwen. Waar blijft die hooggeroemde vrouwelijke bereidheid tot overgave, tot liefdevol begrijpen? Hij is toch vriendelijk en opgewekt geweest. Hij heeft toch de hele avond door zijn doen en laten bewezen van goede wille te zijn. En hij denkt misschien, dat juist een lichamelijke vereniging de resten van de nog bestaande ontstemming het natuurlijkst en snelst uit de wereld kan helpen. Een typisch mannelijke gedachte, want de meeste vrouwen zullen zich eerst onvoorwaardelijk en dus pas echt aan hun man kunnen geven, wanneer zij zich weer één met hem weten, wanneer de gestoorde liefdesverhouding weer goed gekomen is en daarvoor is toch eerst een - zij het ook korte - wederzijdse uiteenzetting nodig.
Een poging om het verstoorde contact door een sexuele vereniging te herstellen, zelfs voordat de gevoelsmatige overeenstem- | |
| |
ming en verbondenheid wéérgevonden zijn, komt vele vrouwen als onbegrijpelijk, grof, ja soms egoïstisch voor en de onverschilligheid en het geringe belang, dat een man aan dit soort onenigheden pleegt toe te kennen, kwetst haar vaak meer dan de boze woorden van de onenigheid zélf. Deze zo verschillende wijze van beleven, deze zo andere instelling, die wij in dit voorbeeld zagen, treffen wij bij vele huwelijksconflicten telkens weer aan. Een man, die in twee of meer werelden leeft en zijn vrouw en gezin deelt met zijn werk en wat hij nog meer als zijn plicht ziet. Een vrouw, die slechts één wereld kent, de wereld der verbondenheid met haar naasten, met haar man, haar kinderen, haar mensen, die van haar zorg afhankelijk zijn. Een man, wiens liefdesleven en ook wiens sexuele leven episodisch is, d.w.z. zich alleen bij tijd en wijle uit en dan meestal heftig. En een vrouw, wier liefdes- en geslachtsleven voortdurend werkzaam en actief is.
Een man kan zich na een liefdevolle sexuele eenwording met zijn vrouw diep gelukkig voelen en zich vol nieuwe energie weten. Het grootste deel van deze energie laat hij echter afvloeien in zijn taak en in zijn werk, dat hem juist nú zinvol voorkomt en zijn scheppingsdrang prikkelt. Het vrouwelijke gemoed echter verwacht na iedere echte gelukkige geslachtelijke vereniging, dat zij haar beminde blijvend nader gekomen is. De energie, die dit bij háár oproept, blijft geheel binnen deze relatie met hem en verhoogt er voor haar de waarde van.
Zo verschillend zijn man en vrouw. Zò verschillend, dat ik overtuigd ben van de juistheid van hetgeen een vrouw mij eens vertelde: ‘Een uur van echt samenzijn, waarin ik mijn man geheel en al voor mij weet, een uur, waarin hij gevend en nemend opgaat in wat wij elkaar te zeggen hebben, is voor mij eigenlijk meer waard dan een stormachtige sexuele vereniging, al is mijn man nòg zo lief en minnend’. Toch blijft het vaak voor veel mannen moeilijker om een uur echt met hun vrouw samen te zijn en geheel oor en oog voor haar te zijn, dan zich sexueel met haar te verenigen.
| |
| |
| |
Man en vrouw en hun verbondenheid
We hebben enige verschillen tussen man en vrouw proberen toe te lichten aan het voorbeeld van de zo geheel andere betekenis, die het sexuele leven bij man en vrouw pleegt te hebben. Misschien is hierdoor wel een wat magere indruk ontstaan over de betrekkingen tussen ‘de wereld van de man en de wereld van de vrouw’. Immers de volheid van die werelden wordt slechts onvoldoende aangeduid door de sexuele gesteldheid van man en vrouw. Of, anders gezegd, van de drieheid: man, vrouw en de verhouding tussen beiden hebben wij het alleen nog maar gehad over de man als aparte vorm van mens zijn en over de vrouw als afzonderlijk mens, als persoon, maar nog weinig over hun verhouding, hun wederzijdse betrekking en hun betekenis voor elkaar.
Onze aandacht geldt hier verder dan ook het wonderlijke verschijnsel, dat, eeuw in eeuw uit, zolang er mensen geweest zijn, man en vrouw elkaar gezocht en gevonden hebben, al was het dan met nòg zo verschillende bedoelingen. Dat er geroofd en geschaakt, gevochten en verhandeld is. Dat vernuft en handigheid, heldenmoed en opofferingsgezindheid, maar ook duistere begeerte en winstbejag, alle hoogheid en alle laagheid, waartoe wij mensen in staat zijn, steeds maar weer die verbintenis van man en vrouw nagestreefd hebben. Vandaag niet minder dan vroeger. Hoe komt dit? Wat zit daar achter? Of nuchter gezegd, wat drijft twee mensen ertoe vader en moeder, familie en huis te verlaten om met iemand, die tot voor kort een vreemde was, een lotsverbondenheid voor het leven aan te gaan? Een vraag, die ieder mens in zijn leven, of hij nu gehuwd is of niet, kent. Iedere tijd heeft daarover op een eigen manier gedacht en hierop een eigen antwoord trachten te geven.
Ook onze tijd meent op deze vraag: naar het waarom van het huwelijk, zulk een atwoord te hebben. Een antwoord, waarin dan het wezenlijke, de kern van het huwelijk, naar onze huidige beleving ligt besloten. Om die eigentijdse huwelijksbeleving duidelijker te kunnen zien is het misschien goed hier eerst eens een tweetal op- | |
| |
| |
| |
vattingen over het huwelijk als man-vrouw-verhouding te vermelden, die min of meer aan het verouderen zijn en steeds minder in onze tijd passen.
a] Er is een tijd geweest (en die tijd is nog niet helemaal voorbij), dat men als volgt redeneerde: Er bestaan twee soorten mensen, mannen en vrouwen. Waarin verschillen ze? Het antwoord leek eenvoudig: het verschil tussen man en vrouw is duidelijk zichtbaar in hun geheel verschillende geslachtelijke aard, hun verschillende rol in het voortplantingsgebeuren, hun verschillend gebouwde geslachtsorganen. Deze organen verenigen zich, waardoor bevruchting optreedt en nieuwe mensen ontstaan. Het is belangrijk, dat er steeds weer nieuwe mensen geboren worden en de mensheid niet uitsterft. En daarom heeft de natuur, of heeft de Schepper, die vereniging tussen man en vrouw, terwille van de voortplanting, niet zomaar laten afhangen van de willekeur van de mensen, maar bestaat er zo iets als geslachtsdrift, een drift, die man en vrouw dringt en dwingt tot geslachtelijke aantrekking en geslachtelijk verkeer. Als beloning voor dit geslachtelijk verkeer, dat dus plaats vindt in dienst van de voortplanting, treden de geslachtelijke lust (orgasme) en de bevrediging van de driftspanning op. Die lustbevrediging is zo groot, dat zij zich telkens wil herhalen. Ziedaar dan een zgn. verklaring van het eeuwig elkaar zoeken van man en vrouw. Wanneer men deze - overigens maar heel eenvoudig weergegeven - opvatting goed beschouwt, zal het opvallen, dat de woorden ‘man en vrouw’ hierin net zo goed vervangen kunnen worden door ‘stier en koe, kater en poes’ of welk geslachtelijk levende diersoort dan ook. Het heeft met mens-zijn en huwelijk nog niets te maken. Maar zij, die deze theorie aanhangen, zijn niet voor één gat te vangen.
Het huwelijk, zeggen zij, hoort wel degelijk hierbij. Want met verwekken en tot geboorte brengen van kinderen allèèn is de voortplanting niet gediend. Het mensenkind heeft tien tot twintig jaar nodig om volwassen te worden en zelfstandig te kunnen leven. In die tijd moet het gevormd en opgevoed worden, heeft het een vader en een moeder nodig. Daarom moeten man en vrouw, die onder
| |
| |
invloed van hun geslachtsdrift elkaar gevonden hebben, in gezinsverband levenslang bij elkaar blijven. Kerk en overheid bevestigen dat in hun regels en wetten. Deze opvatting, die zulk een dwingende en uitsluitende kracht toekent aan de geslachtsdrift, ziet het huwelijk eigenlijk alleen maar als een instelling ten dienste van de voortplanting. Lange tijd heeft deze opvatting geheerst en ook nu nog zijn er wel mensen, die op deze wijze over hun huwelijk denken.
Maar voor de meeste thans levende echtparen is deze huwelijksopvatting te smal geworden. Het huwelijk is meer dan een geoorloofde situatie om geslachtsverkeer te plegen, waarmede ze een goed werk doen, omdat zij de mensheid in stand helpen houden. In zo'n huwelijk kun je sexueel je gang gaan en buiten het huwelijk kan en mag geen sexualiteit bestaan. Het huwelijk wordt zo tot een instelling voor geslachtelijke bevrediging en gezien het feit, dat eigenlijk alleen de man in bovengenoemde zin een geslachtsdrift heeft, is de sexbevrediging het huwelijksvoorrecht van de man en wordt het huwelijksbed vooral voor hèm tot een sexueel recreatieen. lustoord. Dit is het huwelijk lange, lange tijd geweest. En nog vraag ik mij vaak af, of het dat voor sommigen niet nòg is. Het was de tijd, waarin de man vooral zijn sexuele rechten had en de vrouw haar plichten. De tijd, waarin de vrouw haar man niet mocht weigeren (immers zijn geslachtsdrift moest toch bevredigd worden!). De tijd, waarin de vrouw niet geacht werd een eigen, zij het ook wat anders geaard, sexueel leven te hebben. Een tijd, waarin de man de vrouw ‘gebruikte’; een woord, dat in ons spraakgebruik nog lang niet is uitgestorven en dat men, zowel van mannen als van vrouwen kan horen, al bedoelen zij het dan misschien niet zo cru als dit woord feitelijk aangeeft.
Wij hebben vanuit deze opvatting het huwelijk een zaak van recht en gewoonte zien worden. Wij hebben er een huwelijks' plichten'-leer uit zien geboren worden, die de afzonderlijke mens, meestal de vrouw, in haar persoonlijke eigen aard opofferde aan wet en plicht. Pas geleidelijk aan is dit veranderd mede door het verwer- | |
| |
ven van een meer volwaardige plaats van de vrouw in onze samenleving. Deze emancipatie is nog wel niet helemaal voltooid, maar heeft al wel het karakter van huwelijk en gezin in nog geen eeuw tijds danig veranderd.
b] Hiertegen, tegen de verwaarlozing van het eigene, het persoonlijke onder invloed van de zgn. dwingende kracht van geslachtsdrift en voortplanting, is dan ook een tegenstroom tot ontwikkeling gekomen. Velen gingen inzien, dat de vrouw aanspraak kon maken op een gelijkwaardig partnerschap in de onderlinge omgang, dat zij een recht kon doen gelden op liefde, geborgenheid en respect en dat dit alles in de verhouding tussen man en vrouw groter waarde had dan de geslachtsdrift en de geslachtelijke bevrediging, ja zelfs de voortplanting. Toen kwam het woord liefde meer aan bod. Het is werkelijk geen wonder, dat als reactie hierop - en dit alles bereikte in de romantiek van de vorige eeuw wel een hoogtepunt - de man-vrouw verhouding gezien werd als een geestelijke liefde, als een zielenverwantschap en genegenheid, zoals dat ook in de tijd van de troubadours en minnezangers het geval was geweest. Deze ridderlijke mannen, die leven en welzijn over hadden voor de geliefde, tere prinsesse, maar bij wie het niet opkwam - om het eens huiselijk te zeggen - om met deze geliefde naar bed te willen gaan, zijn tot symbool van deze geestelijke liefdesopvatting geworden.
De romantische opvatting over de man-vrouw-verhouding en ook over het huwelijk als een zuiver geestelijke, verfijnd aristocratische en ideale verbintenis is al even onwerkelijk en eenzijdig als de opvatting, waarop zij een reactie was. En ook dit soort huwelijken is nog lang niet uitgestorven. Huwelijken, waarin het geslachtsleven een armzalig bestaan leidt en eigenlijk nauwelijks geduld wordt. Waar de geslachtelijke vereniging ervaren wordt als strijdig met de geestelijke eenheid en hoogheid, die men nastreeft. Waar de schaamte (en vaak ook de angst) voor het sexuele weggepraat en weggedacht wordt in diepzinnige gesprekken over kunst en literatuur, over Bach en Picasso. Waar de schroom voor licha- | |
| |
melijke uitingen onoverwinbaar blijkt, waar erotisch tederheidsbetuigingen als ordinair en laag beleefd worden en zelfs een gewone lichamelijke aanraking een soort verlegenheid oproept. Dan wordt de kloof tussen de hoge geestelijke liefde en de lage aard en drang van de sexuele natuur wel erg groot. Steeds weer heb ik met de grootste verbazing geluisterd, wanneer dergelijke, geestelijk verfijnde en beschaafde mensen spraken over de primitieve, linkse, ja boertige wijze, waarop zij hun sexuele leven vorm gaven. Dergelijke meer geestelijke huwelijksrelaties hebben met een werkelijke man-vrouw verbondenheid vaak weinig gemeen. Maar eerst recht moet men huiverig staan ten opzichte van huwelijken, waar het sexuele helemaal niet bestaat op grond van hoge geestelijke overwegingen. Het Platonische of Jozef-huwelijk is vrijwel steeds een diep gestoord huwelijk, dat het wezenlijke van de huwelijksrelatie miskent.
Geen van beide huwelijksopvattingen voldoen meer om het huidige huwelijk zijn vorm en inhoud te geven.
| |
Huwelijksliefde
Met welke verwachtingen en hoop gaan wij in deze tijd trouwen? Wat verwachten wij, wanneer wij voor eens en voor altijd ons levenslot koppelen aan dat van een ander? Of hebben wij niet eens de verwachting, dat het voor eens en voor altijd zal zijn, zoals sommigen beweren, die de hoge echtscheidingscijfers bekijken? Om met de laatste vraag te beginnen: zouden er werkelijk mensen zijn, die gaan trouwen met de gedachte, dat er altijd nog zoiets als echtscheiding bestaat, wanneer het huwelijk hen niet mocht bevallen? Dat lijkt niet waarschijnlijk. Wanneer twee mensen gaan trouwen gebeurt dat toch, althans in onze cultuur die gebaseerd is op het monogame huwelijk, met de bedoeling een verbintenis voor het leven aan te gaan. En ook al blijkt dan later het huwelijk uiteen te vallen, dan is het toch steeds zo, wanneer men achteraf
| |
| |
in een dergelijk mislukt huwelijk naar het verleden kijkt, dat ook aan dit huwelijk een verwachting ten grondslag lag, die een verbintenis voor het leven beoogde. Want dit verwachten wij toch allemaal op onze trouwdag: het samen beginnen aan iets nieuws, dat blijft.
Als we trouwen richten we een eigen ruimte voor ons samen in, een huis, een paar kamers, waarin wij onze eigen wereld bouwen. Met stoelen, tafels, lampen, boeken en allerlei dingetjes en prulletjes, die de holle ruimte tot onze eigen vertrouwde levensruimte maken, beschut tegen de openheid, de gevaren, de ruwheid en de winderigheid, tegen de bedreigingen en vermoeienissen van de grote wereld daarbuiten. Wij bouwen ons een thuis. Niet als een tent om er alleen in te overnachten, niet als een schuilhut alleen maar voor als het regent, niet als een cafetaria om er te eten en ook niet als een fort om ons te verdedigen. Het thuis van man en vrouw is de sfeer, de geborgenheid, de intimiteit, de uitdrukking van het samen zijn van die man en die vrouw. Een samen zijn voorgoed en blijvend, voor nu en voor altijd. Dit lijkt een eerste antwoord op de vragen van zoëven: wat verwachten wij, wanneer wij gaan trouwen? Dit samen-zijn houdt in een verbondenheid, een aanvulling op en een opvang van ons eigen persoonlijk bestaan: begrip, aanvaarding, hartelijkheid, troost en voor ook liefde.
Maar wat is liefde? Wat is huwelijksliefde? En dan stellen we opnieuw de vraag: Wat drijft man en vrouw naar deze verbondenheid? Is het, omdat wij ons sexueel zo aangetrokken voelen tot de ander? Is het, omdat onze geslachtsdrift ons drijft? Misschien. Maar dan toch maar voor een klein deel. Want het is toch vooral, omdat wij ons als eenling zo onaf weten en ons ook zo voelen: omdat wij onze eenzaamheid willen opheffen. Want het is alleen de liefde, die de eenzaamheid vermag op te heffen. Een van de allerdiepste behoeften van de mens - telkens en telkens kunnen we ons hiervan overtuigen - is de doorbreking en opheffing van onze eenzaamheid. Het verlangen naar verbondenheid, naar samenzijn, naar opheffing der eenzaamheid is dan ook een heel wat diepere
| |
| |
en heel wat duurzamer wortel voor het liefdesverlangen en dus ook voor het trouwen. Dieper dan de sexuele driftimpulsen of het huwen omderwille van een ‘goede partij’.
Er is een tweetal soorten ervaringen, die dit bevestigt. Allereerst die huwelijken, die geen echt liefdeshuwelijk werden, waarin dus de poging om tot een twee-eenheid te komen mislukt is, waarin geen levensverbondenheid aangetroffen wordt. Want wat is daar het grootste leed? Ongetwijfeld de eenzaamheid, de liefdeloosheid, het alleen staan, het ontbreken van de nagestreefde man-vrouwverbondenheid. Het verdriet van de voor elkaar vreemd en eenzaam geworden echtgenoten uit mislukte huwelijken wijst ons de weg naar de kern van onze huwelijksverwachtingen: opheffing van die eenzaamheid, openheid voor en naar de ander, loskoming uit de kerker van ons eigen schamele ik.
Een andere ervaring, die dit bevestigt, vormen de ongehuwden. Want, wàt maakt het ongehuwde bestaan - niet het ongehuwde bestaan, dat nog uitzicht heeft op een huwelijk en dat nog staat in het teken der verwachting - als definitieve levensvorm zo moeilijk? Afgezien van een reeks sociale, financiële of misschien ook sexuele moeilijkheden is het toch vooral de grote, grote moeilijkheid om als ongehuwde de onafheid en de eenzaamheid van het eigen bestaan te doorbreken. Dat is het wezenlijke van de liefdeshonger, die zo kenmerkend is bij vele ongehuwde mensen. Het zevende hoofdstuk zal daarop verder ingaan.
Het gaat ons nu om de diepe drang in ieder mens, in ieder van ons, om de behoefte, die ons een ander mens of andere mensen doet opzoeken, die ons dwingt ons leven te delen met anderen. En wel zodanig, dat wij ons zelf zoeken te geven in het beste, dat wij te bieden hebben; dat wij ons zelf in dienst willen stellen. Zodanig ook, dat wij bereid zijn te ontvangen. Dát noemen wij immers liefde. Is dit niet juist wat wij verwachten, wanneer wij gaan trouwen? Wij zijn kennelijk niet geschapen voor de eenzaamheid. Reeds ons lichaam heeft allerlei kenmerken, die erop wijzen, dat wij moeten leven samen met anderen: ons spreken, de gebaren van onze han- | |
| |
den, onze zintuigen, onze geslachtsorganen duiden op een behoefte aan anderen. Maar meer nog onze gehele menselijke geest, ons hele menszijn, is gericht op een samenzijn met anderen.
Zolang er mensen geweest zijn, hebben zij gestaan voor de oplossing van die grote, eeuwige mensenvraag, hòe hun eenling-zijn te overwinnen, hòe op te gaan en samen te zijn met andere eenlingen, hòe uit te stijgen boven de zinloosheid en waardeloosheid van een bestaan als los individu, hòe vereniging tot stand te brengen. Dat zal al wel gegolden hebben voor de holen van het stenen tijdperk, maar ook in Egypte en Rome, voor de middeleeuwse monnik evengoed als ook nu nog voor de moderne kantoorbediende of fabrieksarbeidster. Het antwoord op die vraag ‘wat doe ik met mijn eenzaamheid?’ lijkt zo op het eerste gezicht nogal verschillend in de loop der tijden. Maar alles bij elkaar heeft de mens er toch maar één antwoord op kunnen vinden, nl. liefde. Liefde in haar vele vormen blijkt de enige mogelijkheid, die wij als mens hebben om de beklemming van ons eenling-zijn te doorbreken.
De geschiedenis van de mensheid, de geschiedenis van het denken en doen van de mens, de geschiedenis van de wijsbegeerte en godsdiensten is de geschiedenis van de liefde onder de mensen. In een tijd, onze tijd, waarin de liefde tot God en verbondenheidsgevoelens met Hem steeds minder mensen opheffen uit hun eenzaamheid; in een wereld, waarin God voor miljoenen de Grote Onbekende is geworden en godsdienst voor hen geen echte religie (d.w.z. ‘verbondenheid’) meer betekent, richt zich het verbondenheidsstreven, het liefdesverlangen naar de mensen. ‘Hou van me, bemin me, laat me van je houden, laat me je liefhebben’. Dat zal wel in alle tijden zo geweest zijn. Van een bevestiging, een ja, op het hierin uitgedrukte verlangen zal wel altijd het menselijk geluk op deze aarde hebben afgehangen. In ieder geval is het thans meer dan ooit het geval. Wie om zich heen ziet en wie ook het vermogen heeft in eigen hart te blikken, raakt overtuigd van die ontzagwekkende liefdeshonger. Een honger, die in onze tijd wellicht extra groot is, omdat in het publieke leven van alledag alles zo zakelijk
| |
| |
en zo koel, zo efficient kan zijn. Zonder eten en zonder drinken kunnen wij niet leven. Maar zonder liefde kunnen wij als mens evenmin bestaan. Menselijk bestaan immers betekent steeds medemens zijn, leven voor en met een ander of met andere mensen.
De voor de hand liggende en minst moeilijke oplossing (wat iets anders is dan eenvoudige oplossing) voor de eenzaamheid is de liefdesverbondenheid met één ander, met de geliefde, dus het huwelijk. De minder voor de hand liggende en heel wat moeilijkere oplossing (wat iets anders is dan onmogelijke oplossing) is het medemens-zijn, het liefhebben en bemind worden, te moeten verdelen over meerdere mensen, zoals dat in het volwaardige ongehuwde bestaan het geval is. Daarom is het verlangen naar een liefdeshuwelijk zo intens groot. Daarom vinden wij in iedere krant huwelijksadvertenties, daarom zijn er huwelijkscontactbureaux, daarom wordt er door goedbedoelende vrienden en familieleden gekoppeld. En daarmede hebben wij ook de aard van onze moderne huwelijksverwachtingen aangegeven. Ons huwelijk is een liefdeshuwelijk of het is géén huwelijk. Alles in en rond en met het huwelijk, alle problemen van de moderne huwelijksnood (en dat zijn er heel wat) kunnen alleen vanuit die liefde benaderd worden: de opvoeding en vorming van onze kinderen, de regeling van het kindertal, het gemengde huwelijk, de sexuele huwelijksmoeilijkheden, de huwelijksmoraal, de verloving en de verkering en zo maar door. Alleen vanuit de liefde kan dit alles zinvol geordend en benaderd worden. Maar wat is die liefde?
| |
Eisen, geven en ontvangen
Wanneer je met liefde een bepaald romantisch gevoel bedoelt, iets, waar je helemaal warm van wordt en waar je bij toeval in terecht komt (soms tot over je oren), is dat heel iets anders dan wanneer je liefde een opgave, een program noemt, dat weliswaar wat in-spiratie nodig heeft, maar dat toch voor het overgrote deel bestaat
| |
| |
uit doen en werken, uit transpiratie dus. ‘Neen’, zeggen sommigen, die al lang getrouwd zijn, ‘natuurlijk is huwelijksliefde niet romantisch. De beslommeringen, zorgen en teleurstellingen van iedere dag maken de verhouding met man (of vrouw) er niet romantischer op. De aantrekkelijkheid van de ander, die mij vroeger zo helemaal te pakken had, wordt met het jaar geringer. Wij zijn al blij, als wij niet al te schokkende conflicten hebben en het huwelijksbootje niet al te veel schommelt. Romantisch is het allerminst en of het nog wel liefde is, wie zal het zeggen? Is het niet meer een kwestie van: het beste ervan maken, voor je eigen rust en vrede of om de kinderen?’
Mensen die het zo voelen, beweren eigenlijk het volgende: ‘Jouw aantrekkelijkheid wordt geleidelijk aan zo gering en zo weinig zeggend meer, je wordt zo saai, zo alledaags en zo vervelend, dat ik niet meer in staat ben nog echt van je te houden, dat ik dat oude gevoel van vroeger niet meer vermag op te brengen’. Waar zit nu het onjuiste, de fout in deze instelling? Want dat dit een voor ieder huwelijk funeste instelling is - al komt die dan ook nog zo veel voor - staat buiten twijfel. We zijn hier zelfs een heel belangrijke misvatting omtrent huwelijksliefde op het spoor. Er zijn nogal wat mensen - en daaruit komen vooral de teleurgestelden, de bittere galspugers over liefde en huwelijk voort -, die menen, dat het vraagstuk van de liefde vooral een kwestie is van bemind worden. Liefhebben, zeggen zij, is alleen mogelijk, wanneer de ander zó is, dat ik hem (of haar) wel beminnen mòet. Dat hij mij zó lief voorkomt, dat ik niet anders kan dan hem liefhebben. Of anders gezegd, om liefde te kunnen opbrengen eis ik dus van de ander, dat hij zo en zo zal zijn en anders is er geen blijvende liefde mogelijk. En ook omgekeerd menen deze mensen, dat zij alleen liefde ontvangen zullen, als zij voor een ander de moeite waard zijn en blijven om bemind te worden, als zij voor de ander een grote reeks aantrekkelijke en maar een heel klein beetje (te verdoezelen) kwade eigenschappen hebben. Niet dat zij (vóór hun huwelijk) rustig zitten te wachten tot er eens iemand langs komt, die getroffen
| |
| |
wordt door hun beminnenswaardige eigenschappen en daardoor plotseling zijn liefde over hen uitstort (ofschoon, die zijn er ook wel: die geloven nog in sprookjes van prinsen en assepoesters). Neen, de meeste mensen zijn in deze tijd erg actief en doen hun best om zo op te vallen, dat men wel van hen houden móet. Mensen, die er veel zorg aan besteden om aantrekkelijk en begerenswaardig te zijn. Talrijke paden worden daartoe bewandeld.
Vrouwen proberen de liefde te bemachtigen door zich mooi en opvallend te maken, door hun lichaam en hun maniertjes, hun kleding en hun conversatie in dienst van de liefde te stellen. Mannen zoeken het op een andere manier: in beroepssuccessen, in vlotheid, in macht en rijkdom: wat voor de één een bromfiets zal zijn en voor de ander een sportwagen. Onweerstaanbaar wil men zijn en zo de liefde verwerven. Zo wordt het zoeken naar de liefde een kwestie van zorg voor je sex-appeal, gemengd met sociaal succes, met een houding van geslaagd zijn in het leven. En deze houding zien wij niet alleen bij het zoeken van een huwelijkspartner (dus in de verkering en verloving) maar ook nog, als het huwelijk al lang gesloten is. Maar dan verwacht men vooral van de ánder dit beminnenswaardig-zijn. Dan wordt aan de huwelijkspartner de eis gesteld, dat hij of zij op dezelfde manier de moeite van het liefhebben waard blijft: ‘Ik kan alleen maar van je houden, als je er aantrekkelijk en verzorgd blijft uitzien, lief en coquet doet. Of sterk en flink bent, je vol aandacht en voorkomend gedraagt’.
Hoe vaak kunnen we niet horen van mannen: ‘Hoe kan ik nu van die vrouw houden: haar haar heeft in geen half jaar een kapper gezien, de uienlucht van gisteren zit er nog in, van vroeg tot laat heeft ze die jasschort aan: aan tafel, in de keuken, bij de televisie. Om van haar nachtkledij maar niet te spreken’. Of van vrouwen: ‘Van die man houden? Die denkt alleen maar aan zichzelf, aan zijn krant, aan zijn duiven en aan zijn sexuele pleziertjes, waar ik wèl goed genoeg voor ben’. Dit zijn uitingen van een grondige teleurstelling in de ander en in de liefde. De mensen, die dit uitspreken, hebben ook wel gelijk. Het is niet leuk, als je vrouw geen enkele
| |
| |
belangstelling meer schijnt te hebben voor haar uiterlijk. En het kan heel moeilijk zijn, wanneer je man helemaal niets meer heeft van de voorkomendheid en de galante belangstelling, die hij als verloofde aan de dag legde. Toch komt dit soort zure opmerkingen voort uit een beslist foute verwachting van het huwelijk en de huwelijksliefde, die het draagt. Het is de instelling van: als je lief bent, kan ik van je houden, anders niet. Het is de houding, die de liefde op de eerste plaats verwacht van de ander. Het is de eisende houding. Mijn vermogen tot liefhebben is afhankelijk van wat jij kunt vervullen van mijn eisen. Maar met liefde heeft deze instelling nog maar weinig te maken. Zij slaat misschien op de verliefdheid, maar het samen leven in het huwelijk is niet mogelijk op de basis van eisen. Liefde eist niet. Rijpe liefde betekent in de eerste plaats geven.
Toen ik als jong arts voor het eerst in aanraking kwam met huwelijksconflicten en ernstige moeilijkheden tussen man en vrouw, raakte ik telkens weer sterk onder de indruk van de tekorten en akeligheden, die een man over zijn vrouw vertelde en ik vond meestal, dat hij groot gelijk had, wanneer hij háár de schuld gaf en bepaalde eisen stelde. Maar wanneer ik dan de vrouw in haar, diep van binnenuit komende teleurstellingen over een reeks wandaden van haar man aanhoorde, dan ondervond ik weer hetzelfde en twijfelde ik aan haar schuld en begreep, dat zij juist hèm schuldig vond en ook haar eisen stelde. De eisen van beide kanten leken dan meestal niet onredelijk, zodat ik zelf aanvankelijk in deze gevallen ging zoeken naar een voor beiden aannemelijke tussenoplossing. Aan beide zijden verzamelde ik naarstig de grieven en teleurstellingen, de voorwaarden en de eisen. Die besprak ik dan met de andere partij, er van uitgaande, dat, als beiden wat water bij de wijn deden en wat eisen inwilligden en daarnaast zelf wat eisen lieten varen, er een nieuwe harmonie tot stand zou kunnen komen. Ik was als het ware een bemiddelaar tussen partijen. Overigens allerminst een succesvolle bemiddelaar, want zodoende speelde ik juist in op hun foute instelling, op hun eisende houding,
| |
| |
die juist een bron van bestaande moeilijkheden was. Het resultaat van dit soort werk was dan ook vrij pover. Later ging ik dat ook begrijpen, want je kunt een huwelijk en zeker de liefde nu eenmaal niet bouwen op het inwilligen van elkaars eisen, hoe redelijk die ook mogen schijnen.
Liefhebben en trouwen betekent niet, dat ik het recht heb om de ander eisen te stellen. Die woorden ‘recht hebben op’ komen dan ook telkens weer terug, wanneer mensen over hun huwelijksconflicten praten. Liefde is echter een belangeloos gericht zijn op de ander, het is een geven en daarna pas een ontvangen, het is een opgave, een taak, een levensprogram, een telkens weer ingesteld willen zijn op de ander, op diens geluk. Maar is dat nu wel op te brengen? Vooral, wanneer men zich constant ergert aan de slonzigheid van de vrouw of aan het egoïsme van de man? Toch wel, al is het niet gemakkelijk. Het is trouwens de enige weg, die de liefde kent, terwijl eisen daarentegen, ja ieders eis uit ergernis of teleurstelling, de liefde verhindert en de liefdevolle gerichtheid blokkeert. Echte liefde, zegt men, vermag alles. De slonzigheid, het egoïsme en alle andere ergernissen verdwijnen niet, omdat geëist wordt, dat ze verdwijnen, maar omdat zij weg kunnen smelten in de warmte en het licht van de belangeloze liefde. Dat is het, wat bedoeld wordt, wanneer wij over het mysterie, het onbegrijpelijke van de liefde, horen spreken. Het wonder, dat de liefdevolle gerichtheid op de ander (mèt zijn goede, maar vooral ook met zijn nare dingen), dat de zorg voor het geluk van die ander, uiteindelijk ook voor onszelf het grootste geluk blijkt te zijn. Dat lijkt de kern van alle streven naar liefde en het hoogste, waartoe een mens kan komen. Het lijkt ook de enige grond, waarop het huwelijk tussen man en vrouw kan blijven bestaan.
Is dit nu een onbereikbaar ideaal of is het een werkelijkheid, die binnen ons aller bereik ligt? Een werkelijkheid die we zelf gestalte en vorm kunnen geven, telkens weer opnieuw, ook dan als we zelf voortkomen uit een weinig gelukkig huwelijk, als we de mislukte huwelijken van onze familie of kennissen meemaken, als
| |
| |
teleurstelling en tekorten ons eigen huwelijk bedreigen? Tegenover het meestal in dergelijke trieste omstandigheden gehoorde standpunt: ‘Och, je moet nu eenmaal het onmogelijke niet verlangen: je moet op aarde geen hemel verwachten; stel je tevreden met wat je hebt; het leven en de mensen zijn nu eenmaal onvolmaakt; alles is ijdelheid; er zijn nog zoveel andere dingen buiten je huwelijk’, en andere wijze raad, die de berusting predikt, tegenover dit zeker niet idealistische maar wel erg nuchtere standpunt, werd hierboven echter geprobeerd een andere instelling naar voren te brengen. Een instelling, die ervan uitging, dat het leven tussen mensen en vooral het leven tussen gehuwde mensen slechts mogelijk is door een gevende en dienende liefde. Een instelling, die de liefde ziet als de kracht, die uiteindelijk opgewassen is tegen de onvermijdelijke teleurstelling, verbittering, eenzaamheid, die tot het gewone mens zijn behoren. Maar nogmaals: Is dat nu niet te mooi: de liefde, die alles overwint?
Zie eens naar al die brieven waarin luisteraars hun desillusie, hun teleurstelling, hun onvermogen en hun ellende over hun huwelijk neergeschreven hebben? Is dat dan ook geen werkelijkheid? Ongetwijfeld, maar omdat een deel, misschien wel een groot deel van de huwelijken niet dàt zijn geworden, waarop zij gemikt hebben, nl.: een samen leven, een samen bestaan in liefde, moet ons enige antwoord dan zijn de berusting van: ‘Het is nu eenmaal bijna overal zo, kijk maar om je heen’? Om te beginnen is het niet bijna overal zo! Gelukkig niet. Maar ook al zou het teleurstellende, mislukte of dode huwelijk (wat hetzelfde is als sleurhuwelijk) nóg zo veelvuldig voorkomen, zelfs dan is dit nog geen reden om in het eigen huwelijk, dat moeilijk gaat of bedreigd wordt, het bijltje er maar bij neer te leggen. Tenminste als men bereid is het wapen van de liefde te hanteren. Niet de liefde, die de ander mij geeft - al is de ervaring daarvan een groot geluk - neen, de liefde, die ik voor de ander probeer op te brengen, de liefde, die ik geef en dat heb ik zelf in de hand. Als een huwelijk gebaseerd is op een wederzijdse instelling om te geven in liefde, dan kan het niet anders
| |
| |
dan goed worden. Kort geformuleerd zou ik het nog eens zo willen stellen: Het geheim van de liefde, het geheim van een gelukkig huwelijksleven is te vinden in dit vermogen tot geven, in de instelling steeds meer te willen afzien van het eisen. Of nog korter: liefde is geven.
‘Neen’, hebben sommige briefschrijvers hierop gereageerd, ‘dat is overdreven en niet op te brengen’. Ter illustratie volgt hier iets uit een dergelijke brief, die wel zeer duidelijk dit probleem aansnijdt.
‘U legt de nadruk te veel op het geven, dunkt me, zonder te letten op de veel moeilijker keerzijde, het ontvangen. Hoe nobel dit nu ook klinkt, is dat helemaal waar en is dat helemaal eerlijk? Volgens mij is het n.l. veel moeilijker een geschenk, liefde of wat dan ook te ontvangen d.w.z. werkelijk ontvankelijk te aanvaarden, dan het te geven. Wanneer een huwelijk vastloopt, kan dat ook wel eens veel meer liggen aan gebrek aan ontvankelijkheid dan aan te weinig goedgeefsheid. Want wanneer de goede zorgen van een vrouw door haar man helemaal niet meer worden opgemerkt, zal de vrouw die moeite gaan nalaten omdat die toch niet aan haar man is besteed. En andersom bij de man natuurlijk net zo. Ga je nu tegen zulke mensen zeggen, dat ze weer meer aan elkaar moeten geven, dan roep je een soort blinde muur van weerstand op, omdat hun gaven immers toch niet worden aanvaard. Zulke mensen moeten elkaar juist weer willen ontvangen, natuurlijk zoals ze zijn met hun fouten, maar ook met hun charmes. Ze hebben toch iets in elkaar gezien, toen ze trouwden, mag je aannemen. Welnu, ditzelfde moeten zij weer trachten te zien en te genieten. Ontvankelijk genieten is een hoge deugd, geloof ik, die in ons al te ethisch ingestelde land altijd zorgvuldig naar het strafbankje wordt verwezen. Dat genieten en ontvangen vormen van liefde zijn, daarvan ben ik heilig overtuigd. Ontvangen vereist een zo grote overgave aan de gever, dat wij het vaak nauwelijks opbrengen. Ik hoop, dat ik U duidelijk heb gemaakt, wat ontvangen voor mij betekent, en dat dit een heel andere gevoelswaarde heeft dan hebberige inhaligheid. Van vastgelopen huwelijken heb ik niet zoveel ervaring, dus ik weet niet of het argument van het opnieuw elkaar willen ontvangen in de praktijk effect heeft. Maar sommigen van uw klanten zouden er
| |
| |
misschien mee geholpen kunnen worden, juist mensen, die uit overspannen godsdienstige gezinnen komen, waar de blijdschap des geloofs onder de last der ethiek is bedolven. Dat geven van U suggereert nog te veel ethiek en te weinig blijdschap’.
Deze brief leerde me, dat ik inderdaad aan dit ontvangen wat al te vluchtig voorbij was gegaan. Het ìs belangrijk, zeer belangrijk zelfs. Maar het kunnen ontvangen, het willen accepteren van de gaven van anderen, de ‘overgave aan de gever’, zoals de schrijfster het zelf noemt, zit voor mij opgesloten in de houding en instelling van het geven. Met dit woord ‘geven’ werd de innerlijke gesteldheid aangeduid, waardoor wij los willen komen van ons zelf, waarin wij te kennen geven, dat het geluk van anderen in ons leven meer aandacht nodig heeft dan de zorg voor ons eigen geluk. Geven is de enige instelling, die mij los maakt van mijn aangeboren egoïsme. Daarom is het een absolute voorwaarde voor liefde. De opvatting van de briefschrijfster en de opvatting, die eerder in dit hoofdstuk besproken werd, verschillen eigenlijk niet veel. Wel zou het jammer zijn, als in mijn pleidooi voor het geven in liefde te weinig aan blijdschap doorklinkt, want juist in dit geven ligt de bron van een diepe vreugde en een groot geluk. Het argument van het opnieuw elkaar willen ontvangen heeft zeker zijn grote waarde, maar verbitterde, strijdlustig ten opzichte van elkaar staande mensen zijn meestal alleen te helpen door een inkeer in zichzelf, een zelf veranderen, een bij zichzelf beginnen, door een geven, waarin dan uiteraard ligt besloten het geven van aandacht aan de ander, het willen accepteren van die ander. En ook dit in blijdschap en vol overgave willen accepteren van de ander kan men geven noemen.
Ongeveer tegelijkertijd ontving ik een brief van een bejaard huisarts, die schreef in zijn leven veel werk gemaakt te hebben van huwelijksmoeilijkheden. Hij schreef o.a.:
‘Mij is het altijd bij het behandelen van huwelijksmoeilijkheden opgevallen, dat beide partijen komen met een lijstje bezwaren, die ze tegen de partner hebben en die gewoonlijk volkomen juist zijn. De
| |
| |
vrouw zegt dan: ‘Mijn man heeft alleen maar interesse voor zijn werk, voor de sport, voor zijn hobby's...’ en de man zegt: ‘Mijn vrouw heeft belangstelling voor de kinderen, het huishouden, haar kleren enz.’. Wederzijds trachtten zij deze eigenschappen van de ander met zure opmerkingen te verbeteren. Wat nooit lukt, maar alleen de wrijving verergert. Nooit kom ik bij deze mensen de vraag tegen, die m.i. de vraag voor ieder huwelijk blijft: ‘Wat bied ìk in het huwelijk? Zou het leuk zijn om met mìj getrouwd te zijn?’ Komen beide partijen dan tot dat moeilijke en langdurige werk om eigen fouten te verbeteren, dan zie ik het vaak beter gaan. Het geheel wil zeggen, dat beide partijen met de holle handpalm naar boven staan en kijken, hoeveel zij krijgen. Vóór het sluiten van een huwelijk zoeken zij een partner, die veel geeft in die holle hand (een man met een titel, met veel geld of een rijke en mooie vrouw). Krijgen kan prettig zijn, maar het geeft nooit geluk’.
En deze dokter wijst dan tenslotte in zijn brief op de geslachtelijke samenleving, die nooit gelukkig kan zijn, als de intentie ontbreekt de ander te bevredigen, doordat het verlangen naar eigen bevrediging blijft overheersen. Beide brieven behandelen hetzelfde thema, dat het thema is van iedere liefdesverhouding, ja, van iedere echte menselijke verhouding. Beiden leggen het accent wat anders, maar zij verschillen bij goed lezen niet zo erg veel. Misschien kan er, met alle waardering voor het in beide brieven geuite standpunt, nog dit aan toegevoegd worden: Liefde is niet afwachten, het is iets actiefs. Het ontvangen is daarbij weliswaar van belang, maar het is nogal passief en ligt veel meer in de lijn van onze natuurlijke aard (uitgezonderd misschien neurotische of psychisch gestoorde mensen, die nu eenmaal niet in staat zijn te ontvangen). Voor normale mensen uit niet al te overspannen christelijke gezinnen (waar onze eerste briefschrijfster het over had), is het ontvangen en genieten niet zo moeilijk. Een eenzijdige benadrukking daarvan (en dat doet deze briefschrijfster dan ook zeker niet) loopt het gevaar, dat het geven en de grote en moeilijke activiteit, die daarvoor nodig is, over het hoofd wordt gezien.
Wij worden in deze materialistische op steeds meer welvaart ge- | |
| |
richte tijd allen zo opgevoed en telkens weer zo gevormd, dat ontvangen, krijgen en genieten voor ons de gewoonste zaak van de wereld aan het worden is. Hoewel men geen sombere kijk op onze tijd behoef te hebben, kan men toch vol zorg zijn over de profiteursmentaliteit bij zeer veel moderne mensen. Het vooral en altijd willen profiteren, omdat men nauwelijks anders geleerd heeft, is een geestesgesteldheid, die op grote schaal ook binnen het huwelijk meegebracht wordt en daar de ontplooiing van de liefde in de weg staat. Want, nogmaals, met een dergelijke mentaliteit eist men liefde, zorg, aandacht, waardering en belangstelling, omdat men alleen maar geleerd heeft van anderen te profiteren. Deze mentaliteit was in mijn achterhoofd bij de bovenstaande uiteenzettingen over de noodzaak van een gevende liefde. En als dit pleidooi dan sommigen al te ethisch in de oren mocht klinken, dan willen zij wel bedenken, dat het een antwoordpoging is op een gesteltenis, die tot in haar wortels onethisch, ja mensonwaardig is.
| |
Echtscheiding
Zoals alle hoge en belangrijke dingen in het mensenbestaan heeft ook het liefdeshuwelijk zijn donkere en schaduwkant. De totale mislukking ervan betekent voor velen het verbreken van de echtverbintenis, de scheiding van tafel en bed of de echtscheiding. Hoezeer men ook in sommige gevallen kan invoelen en begrijpen, dat twee mensen uit elkaar gaan en zodoende de hel, waarin zij geleefd hebben ontvluchten om een nieuw en beter leven te kunnen beginnen, hoezeer men ook vaak niet de minste moeite zal hebben om volledig tolerant te kunnen staan ten opzichte van een scheiding als laatste fase van een grondig mislukte echtverbintenis, het staat niet minder als een paal boven water, dat iedere echtscheiding eerst en vooral een falen, een tekortschieten, een mislukking is op een der belangrijkste gebieden van ons menszijn. De scheiding van een huwelijk, dat met kinderen gezegend is, betekent
| |
| |
altijd een catastrofe, al moet men hier direct aan toevoegen, dat soms het dan toch maar bijeen blijven een grotere catastrofe kan betekenen. Maar dat doet er echter niets aan af, dat iedere echtscheiding catastrofaal is, vooral voor de kinderen. Zij zijn de werkelijke slachtoffers van het mislukte huwelijk. Voor hen geldt nooit de luchthartige opmerking van het uit elkaar gaan ‘op vriendschappelijke wijze en met wederzijds goedvinden’. Voor hen gaat hun wereld een stukje ten onder.
Deze opmerking is niet bedoeld als een verwijt aan het adres van de vele ouders gescheiden zijn. Heel vaak is er bij hen van directe schuld zelfs geen sprake. Maar wel dienen de kinderen, deze schuldeloze slachtoffers van de huwelijksnood, even in het volle licht van onze aandacht te komen. Wanneer de ouders scheiden, heeft de rechtbank de onmogelijke taak aan één van beide gescheiden ouders de kinderen toe te wijzen. Zij laat zich daarbij voorlichten door de Raad voor de Kinderbescherming, waarvan er in Nederland in ieder Arrondissement een gevestigd is. Deze Raad laat zich op haar beurt vaak weer adviseren door een deskundig onderzoek, dat dan opgedragen wordt aan een medisch opvoedkundig bureau. En dan ontvangen wij weer zo'n briefje met het verzoek de kinderen Jansen of Pietersen te willen onderzoeken, ten einde na te gaan bij wie der beide ouders zij de beste zorg zullen ontvangen. ‘Wilt U tevens in Uw onderzoek de ouders betrekken?’ Nu, dat willen wij dan wel en dan begint het verzamelen van de gegevens, het onderzoek, de conclusie en het advies. We moeten dan niet uitmaken, wie de schuld van de scheiding draagt, wie van beide ontrouw was, wie het meest sympathiek is of wie de kinderen het meest ‘verdiend’ heeft. Neen, ons wordt gevraagd, bij wie de kinderen de beste kansen hebben.
In verreweg de meeste gevallen is dat echter van het kind uit gezien een onmogelijk te beantwoorden vraag. Wanneer je Liesje van acht jaar, die nu al weer zes maanden in een kinderhuis zit, omdat vader en moeder uit elkaar zijn, vraagt of ze niet graag weer naar huis wil, knikt ze hartstochtelijk van ja. Maar als je dan
| |
| |
vraagt naar wie, naar vader of naar moeder, dan is het met haar parmantigheid gauw gedaan. Ze zegt dan, misschien na enig aarzelen: ‘Naar pappie, want die heeft een nieuwe moederr en die brengt altijd snoepjes mee, als ze in het kinderhuis op bezoek komt’. En als ik dan vraag: ‘En mammie dan?’, dan begint ze verbeten te snikken en pas na een hele poos, als er wat meer vertrouwen voor de onderzoeker is ontstaan, komt het eruit, dat ze mammie zo lief vindt. Maar dat mag ze van pappie niet zeggen. Dan wordt hij boos en vertelt, dat mammie toch maar van huis weggelopen is en dat lieve mammies zoiets niet doen en ook nog, dat de nieuwe mammie veel liever is. En als ze dat vertelt, kijkt ze volmaakt radeloos en weet ze er geen weg mee, want haar vader is voor haar een autoriteit, waar ze veel van houdt en die ze ook wel wil geloven, maar ze is niet minder op haar moeder gesteld. En daar zit ze dan: weer zo'n kind ten prooi aan de heftigste loyaliteitsconflicten en waarvoor zgn. deskundige onderzoekers dan maar de knoop óf ten gunste van moeder óf ten gunste van vader moeten doorhakken. Een klein, kinderlijk en verdrietig slachtoffertje van een drama, dat al vele jaren op gang is en waarvan de eerste bedrijven geheel buiten haar om verlopen zijn: een scheiding, waar ontrouw en echtbreuk aan vooraf gegaan zijn. En misschien daarvóór weer onbegrip, wantrouwen, conflicten en een uit elkaar groeien van de ouders. Dat kind, Liesje, en alle honderden en duizenden Liesjes mèt haar, vormen een telkens wederkerende levende oproep aan ons, gehuwden, aan ons, ouders, om ons huwelijk, ons gezin toch serieus te nemen. Om alles te doen, dat het geen mislukking wordt.
Sommigen vinden dit betrekken van het kinderleed in deze beschouwing misschien wat sentimenteel. En misschien ook vinden zij het overdreven om van een catastrofe te spreken. Want men kan hier ook wel anders over denken: ‘We leven nu eenmaal in een onvolmaakte wereld en het geluk wordt ons slechts mondjesmaat toegediend. Dat geldt ook voor de kinderen. En bovendien: vergeten zij niet spoedig hun narigheden en hebben ze niet alle kan- | |
| |
sen om hun tekorten later in te halen? Het gaat toch niet alleen om dat (vaak tijdelijke) verdriet van het kind, maar ook om het levensgeluk van de vader an moeder? Met het oog op deze belangrijke mogelijkheden, die de scheiding aan man en vrouw weer geeft, is het niet juist alleen maar medelijden te hebben met de kinderen’. Voor wie er soms ook zo over denkt - ik zelf denk daar anders over, daarvoor heb ik te veel Liesjes gezien! - is er nog altijd het niet door gevoelsargumenten bepaalde inzicht, dat deze kinderen ernstig bedreigd kunnen worden in hun geestelijk gezonde uitgroei en de gevolgen van het mislukte huwelijk van hun ouders levenslang kunnen blijven ervaren. Het grote lege voogdij-kinderen met de talrijke bedreigingen voor hun geestelijke gezondheid is te zien als de failliete boedel van het mislukte huwelijk.
‘Goed’, zeggen weer anderen, ‘er moet dan maar een flinke dam opgeworpen worden tegen het echtscheiden’ of zoals dat dan heet: ‘het lichtvaardig echtscheiden’. En dan gaat men zich verdiepen in onze huwelijkswetgeving en zoekt men naar nieuwe wettelijke bepalingen, die dit lichtvaardig scheiden kunnen voorkomen. Toch ligt niet hier de oplossing van dit enorme probleem. De echtscheiding wordt wel door een rechtbank uitgesproken aan de hand van de bestaande wetgeving, maar toch is het allerminst een juridisch probleem. De echtscheiding is slechts een allerlaatst juridisch sluitstuk van een verhouding tussen twee mensen, die al lang vermolmd, uitgehold en zinloos geworden is. Wil men dan ook een dam opwerpen tegen de veelvuldige echtscheidingen en de ongewenste gevolgen ervan - en wie zou dat niet willen? - dan zal men dat niet moeten trachten te doen door een uitgekookte wetgeving, maar zal eerst en vooral aan het huwelijk en aan de voorkoming van huwelijksmislukkingen alle zorg besteed moeten worden. Voorkoming van de echtscheiding betekent: zorg voor een goede verloving, voor een goede partnerkeuze, zorg voor een harmonisch geslachtsleven, bereidheid zich te geven, trouw aan het huwelijk en aan de aangegane beloften (juist als het moeilijk is), voortdurende aandacht voor het feit, dat men deelgenoot is aan een der belangrijkste maar
| |
| |
ook een der moeilijkst te verwekelijken verbintenissen, die tussen mensen maar mogelijk zijn.
Dat alles ligt vele, vele jaren vóór het moment, waarop partijen voor de president van de rechtbank in de verzoenkamer verschijnen. Vóór dit moment, waarop zij dan te kennen geven, dat hun huwelijk failliet is en zij gefaald hebben in hun plechtig aangegane huwelijksbeloftes. De strijd tegen de echtscheiding is zelfs niet eens zo gebaat met een strenge wetgeving. Dergelijke wetten hebben eigenlijk geen andere bedoeling dan een vermolmde en lege huwelijksverhouding door druk van buitenaf bijeen te houden.
Het zijn veeleer de factoren, die vanaf het begin de verhouding in liefde tussen man en vrouw beïnvloeden, waar het in feite om gaat. De beste kans om later tot een goede en volwassen manvrouw-verhouding te komen, hebben zij, die in een gezond gezin zijn opgevoed, die het harmonische en gelukkige huwelijksbeeld van hun ouders kregen voorgeleefd. Dát is misschien wel de grootste bijdrage, die ouders aan het toekomstige levensgeluk van hun kinderen kunnen leveren, groter dan een dure opleiding, groter dan een materiële welvaart, veel groter dan een rijke erfenis. Het is ook de grootste bijdrage in de voorkóming van de echtscheidingsellende.
Want ook hier zien we vaak die onheilscirkel, waarbij kinderen uit mislukte huwelijken zelf ook weer mislukkende huwelijken aangaan. Het is moeilijk, als men eenmaal in zo'n cirkel gevangen is, om deze te doorbreken. Maar het is niet onmogelijk! En wel hierom: als we werkelijk tot een liefdeshuwelijk willen komen en we bereid zijn deze liefde dan ook het volle pond te geven, dan wordt het beste, wat in ons leeft gewekt en bestaat de kans de fatale kringloop van de mislukking te doorbreken. Wie op zijn trouwdag in het ‘Ja, ik wil’ wat anders ziet dan ‘Ja, ik wil haar of hem wel hebben’, wie er op de eerste plaats in belooft ‘Ja, ik wil mij geven, nu en levenslang, om het geluk van de ander te bevorderen voorzover dat in mijn beperkte vermogens ligt’, diè staat aan het begin van een lange en beslist niet gemakkelijke weg, die uiteindelijk voert naar een gelukkig huwelijksleven. Want wie in een
| |
| |
huwelijk alleen zijn eigen geluk tracht te verwerven, zal het nooit vinden. Wie het geluk van de ander blijft nastreven, krijgt echter zijn eigen partje aan levensgeluk zo maar in de schoot geworpen. Dat is het grote geheim van de liefde.
Een geheim, dat in het mislukte huwelijk nooit ontdekt werd. En toch... als dan zo'n huwelijk tot scheiding gekomen is, dan verwacht men, eindelijk weer vrij, in een tweede of misschien derde huwelijk dit geheim van de liefde wél te ontdekken. Maar dan zal er toch eerst klaarheid moeten zijn over de eigen tekorten en onvermogens, die het eerste huwelijk deden stranden. Dan gaan inderdaad de woorden op van de grote Samuel Johnson, dat ‘een tweede huwelijk de triomf van de hoop over de ervaring’ is. Want al heeft men dan ook de neiging de schuld van die mislukking overal te zoeken behalve bij zichzelve, iedere huwelijksmislukking is te wijten aan beide partijen. Zoals het geluk van een huwelijk het werk van twee mensen is, zo is ook de mislukking daarvan het werk van twee mensen. Als men niet zeer goed het eigen aandeel in deze mislukking, in dit falen onderkent (en dat lukt soms slechts met hulp van anderen), dan blijft het succes van een nieuw huwelijk slechts een vrome wens. Het klinkt misschien wat overdreven, maar toch hangt het succes van een huwelijk niet zozeer af van wat de ander inbrengt aan charme, lieftalligheid of aantrekkelijke eigenschappen noch is dit succes een lotje uit de loterij, maar het is te verwerven door de bereidheid en mogelijkheden, die ik zelf heb om die ander een gelukkig mens te maken.
Het heeft er wel eens de schijn van, dat onze huidige huwelijken zoveel slechter zijn dan die van onze voorouders, omdat de echtscheidingscijfers zoveel hoger zijn en in de laatste eeuw geleidelijk toenemen, overal waar de oudere levensgewoontes plaats maken voor de moderne levensstijl. Het materialisme, de stijgende welvaart, zo redeneert men, brengen een vervlakking van het huwelijksleven, van de huwelijkstrouw en de standvastigheid met zich mee. Ongetwijfeld kennen de welvarendste landen (Zweden, Zwit- | |
| |
serland, de Verenigde Staten) de hoogste echtscheidingscijfers. Maar dat zegt toch eigenlijk nog maar betrekkelijk weinig. Hoge echtscheidingscijfers zeggen alleen maar, dat men niet langer bereid is om een mislukt huwelijk voort te zetten. Lage echtscheidingscijfers zeggen alleen maar dat die bereidheid wèl aanwezig is. Zij zeggen in feite niets over het aantal mislukte of ongelukkige huwelijken. Druk van buiten, van familie, vrienden of geloofsgenoten verhindert het uiteengaan van de echtelieden, die elkaar en hun kinderen slechts tot last zijn.
Daarom zijn er wel onderzoekers geweest, die het toenemen der echtscheidingen als iets goeds zagen. Iets eerlijks, openhartigs en ook moedigs, gezien juist die huwelijken, die alleen maar onder druk van buiten af bijeen bleven en tot broedplaatsen van leed en geestelijke ongezondheid werden. Nu die druk minder groot is onder invloed van de veranderende levensgewoontes, kunnen zij het slechts als een winstpunt beschouwen, dat het falen van een huwelijk ook openbaar wordt en de consequenties ervan aanvaard worden. Men wijst dan op het hogere niveau van het huidige huwelijk, op de grotere voorwaarden, die thans aan de partners gesteld worden, op de grotere onafhankelijkheid van de vrouw, op de nieuwe eisen, die aan het sexueel-erotische streven van het moderne liefdeshuwelijk vastzitten, op de grotere openheid tussen en de gelijkwaardigheid van de echtgenoten. Men is wederzijds veel openhartiger en zegt waar het op aan komt, ook als men meent niet meer bij elkaar te passen. Dit alles wijst veeleer op een verhoging van het huwelijk en de menswaardigheid van de huwelijkspartners dan op een verval van het moderne huwelijk. Aldus deze onderzoekers.
En in zekere zin hebben zij wel gelijk. In ieder geval is er geen reden om aan te nemen, dat wij leven in een tijd van bijzonder huwelijksverval. Ontrouw en echtbreuk zijn van alle eeuwen, alleen in onze tijd kan dat niet meer in het verborgene en dient men de gevolgen ervan te aanvaarden. En ook dat kan men geen achteruitgang noemen. Maar helaas is er één ding, dat met deze verho- | |
| |
ging van de openheid, met deze verhoging ook van het gemiddelde huwelijksniveau nièt altijd parallel gaat en dat is het besef van persoonlijke verantwoordelijkheid. Zolang men door een onjuiste opvoeding of een gebrek aan inzicht het huwelijk niet blijft benaderen van uit een diep gevoeld besef aan verantwoordelijkheid voor de ander, ja, voor de samen begonnen levensgemeenschap, zolang blijft er alle reden huwelijksverval en echtscheiding als te bestrijden verschijnselen te beschouwen.
Ideale partners, die aan al onze wensen en verlangens voldoen, bestaan er niet. Jacob Cats wist dit al:
'Wie peerd of wijf soeckt sonder gebreecken,
Die mach het werk wel laten steecken,
En dencken dat hij bed en stal
Voor eeuwigh ledigh houden sal'.
Daarom is het ook onzinnig om een ideaal huwelijk te verwachten en zich teleurgesteld af te wenden, als die verwachtingen niet vervuld worden en dan maar aan een scheiding te beginnen. Het huwelijk is en blijft, ondanks alle invloeden van buiten, ondanks secularisatie, welvaartsstreven, genotzucht, normverval en alle mogelijke andere narigheden, die men onze samenleving toeschrijft, eerst en vooral een persoonlijke opgave en eist een persoonlijke stellingname. Daarom is ook de echtscheiding niet een louter tijdsgebonden verschijnsel, zoals de sociologen ons wel voorhouden. Het is altijd en vooral een persoonlijk falen van twee mensen, die - om wat voor reden dan ook - niet in staat bleken tot een zich geven en aanvaarden in liefde. |
|